1.18, igen. Maandag 31 December OUD EN NIEUW! aio rog. No. 307. Gemeentebestuur. E e n e 38e Jaargang. 1 ym. pp van 1.20, 1.-. 1.-. Liter |rsche-, xer de Iocaat, Bootz ezien-, Icohol. ISSE, por pn. via I 1 15 7 45 2 I a 35 17 50 lö 40 1 220 |5 21' p n 30 II 40 4 20. .35, 15 .32, .111 PrUs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50. Afzonderlijke nummera 5 cent. Men abonneert zich b(j alle Boek handelaren, Poetdirecteuren of rechtstreeks bfl den Uitgever F. VAM DE VELDE Jr., Kleine Markt, I. 187. COMAItT. ADVERTENTIÉNvan 1-4 regels 0.40. Voor eiken rage meer 10 cent. - BQ directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prQs slechts tweemaal berekend. Groote letters en cliché's naar plaatsruimte. Verschijnt dagelflka, uitgezonderd op Zon- en feestdagen Bij te Courant Marteen Telephoonnummer IO. Abonnoments-Advertenclën op zeer voordeellgc vjj «a.den. En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort, den 29 December 1900. Burgemeester en Wethouders voornoemd VAN DOORN VAN KOUDEKERKE. De Secretaris, W1TÏEVEEN. Tweede oproeping ter inschrijving voor de Nationale Militie. Burgemeester en Wethouders van Vlissingen maken bekend dat het register tot inschrijving van alle man nelijke ingezetenen, die op den eersten Januari a.shun 19e jaar zullen zijn ingetreden, derhalve zij die in 1882 zijn geboren, zal gereed liggen ter gemeente secretarie van den len tot en met den 3leu Januari 1901, van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 ure, met uitzondering van den Zondag dat voor ingezetene wordt gehouden le. hij wiens vader, of is deze overleden,wiens raoedei, of zijn beiden overleden, wiens voogd ingezetene is, volgens do wet van den 28 Juli 18o0 (Staatsblad no. 44 j 2o. hij, die geen ouders of voogd hebbende, ge diende de laatste achttien maanden voorafgaan de aan den len Januari van het jaar, waarin hij zich moet laten inschrijven, in Nederland verblijf hield 3o. hij van wiens ouders de langstlevende in gezetene was, al is zijn voogd geen ingezetene, mits hij binnen het Rijk verblijf houdt •lat niet voor ingezetene wordt gehouden de vreemdeling, behoorende tot een Staat waar de Nederlander niet aan den verplichten krijgsdienst is onderworpen of waar ten aanzien der dienst plichtigheid, het beginsel, van wederkeer.gheid is aangenomen. vArt ló der militie wet,. dat hij die eerst na het intreden van zijn 19e jaar, doch vóór het volbrengen van zijn 2Ue, in gezetene wordt, verplicht is zich zoodra dit plaats heelt, ter inschrijving aan te geven bij Burge meester en Wethouders der gemeente waar de inschrijving volgens art 16 moet geschieden.vArt. 20 der wet; dat voor de militie niet wordt ingeschreven lo. de in een vreemd rijk achtergebleven zoun van een ingezetene die geen Nederlander is 2o. de in een vreemd rijk verblijf houdende euder- looze zoon van een vreemdeling, al is ziju voogd ingezetene oo. de zoon van den Nederlander die ter zake van 's lands dienst in 's Rijks overzeesche be zittingen of koloniën woont. (Art. 17 der wet; dat de inschrijving geschiedt lo. van een ongehuwde in de gemeente, waai de vader, of is deze overleden, de moeder, of zijn beide overleden, de voogd woont; 2o. van een gehuwde «n van een weduwnaar in de gemeente waar hij woont; 3o. van hem, die geen vader, moeder of voogd heeft, of jdoor dezen is achtergelaten of wiens voogd buiten 's lands gevestigd is, in de gemeente waar hij woont; 4o. van den buiten 's lands wonenden zoon van een Nederlander, die ter zake van 's lands dienst in een vreemd land woont, in de gemeente waar zijn vader of voogd het laatst in Nederland gewoond heeft. (Art. 16 der wet dat ieder die volgens art 15 behoort te worden ingeschreven, verplicht is zich daartoe bij Burge meester en Wethouders ter boven aangegeven plaats en binnen den daar bepaalden tijd aan te geven en dat bij diens ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis zijn vader, of is doze overleden zijn moeder, of zijn beide overleden, zijn voogd tot het doen van die aangifte verplicht is. [Art. 18 der wetj. Belanghebbenden worden mitsdien dringend aangemaand aan de op hen rustende verplichting te voldoen, en wordt hun ten overvloede onder de aandacht gebracht dat bij bovengenoemde wet onder meer is bepaald dat met boete van f25 tot f100 wordt gestraft de overtreding van art 18 en dat bij elke ver oordeeling tot eene boete tevens door den rechter wordt bepaald, dat indien daarin niet is voldaan binnen twee maanden nadat de veroordeelde tot betaling is aangemaand, de boete door gevange nisstraf van ten hoogste tien maanden zal worden vervangen. (Art. 183 der wet). Een grijsaard van slechts drie honderd vijf en zestig dagen en dan nog wel een grijsaard, die met het éene been in het graf staat Dat mag nu met recht eens een oud mannetje heeten. Wel, wel, vadertje nog zoo jong en dan als levensmoe, dan al gereed om het tooneel te verlaten Ge hebt zeker niet veel genoegen in uw korte leven Nu, het moet erkend worden, aan oude mannetjes ontbreekt het ons tegen woordig nietmaar, ge moogt dan oud wezen, eerwaardig zijt ge heelemaal niet. Wie stelt zich Sint Sylvester nu toch ooit anders voor, dat met een langen, sneeuwwitten baard en dito kapsel, in een witte pij, gebogen, een winterkoning op en top - En, waarde vriend, ge komt uw afscheid nemen in storm en vlagen en, in plaats van u nog eens te nooden bij het gezellig haardvuur en u de reine sneeuw te schudden van de schouders, zouden wij haastu een verfrisschenden dronk aanbieden Een zeker schrijver heeft eens een boek geschreven„geen zomer." Als hy (of zij) 't nu moest doen, zou de titel wellicht luiden „geen winter." Geen winter, als we maar niet wisten dat, wat vóór den kortsten dag komt (of wegblijft) niet meerekent en datniets verzuurt van wat in het vat is Ja, we hebben in ieder geval iets in 't vatzuur of zoetdat zullen we nu toch eventjes moeten afwachten want die geschiedenis van dat vat, daar is, lacie, een steekje aan los. Twaalf maanden geleden hadden we ook- iets in 't vat, hèzoo'n klein toekomstje, en dat is iets wat wij goeje menschenzielen ons maar niet anders dan als zoet kunnen voorstellen niet eens als zuur-zoet. Wel zeker men kykt dan door zoo'n mooi glaasje, dat de amenschen „ver wachting" noemen, en dan ziet men iets verrukkelijksprecies zooals het afschuwelijkste landschap in een spiegel glas gezien het mooiste schilderstuk doet er niet voor onder. En nu, het vat is leeg en, wat er uit te voorschijn kwam Och, laten we er maar niet te veel naar vragen Allen hebben wij op Sint-Sylvester- avond onze herinneringen, droevige en blijde, en aan die herinneringen zullen wij allen wel genoeg hebben. Hier verryst het beeld.het overgetelijke beeld van hen, die vóór een twaalftal maanden zich nog met ons schaarden in den gezelligen kring. Daar doemt de herinnering op aan nachten aan het ziekbed doorgebracht, aan tjjden van kommer en ontbering, aan dagen van lijden. Dat zyn de schaduwen des levens, en waar is de man of de vrouw, die getuigen kan dat het zonnelicht het levenspad nimmer verliet? Maar, aan den anderen kant, ook weer zooveel genot en zoovele, vaak onverdiende zegeningen. En, als we een klein beetje den klemtoon op dat woord „onverdiend" willen leggen als we bedenken, hoe weinig we ten slotte aan ons zeiven hebben te danken, hoe onvolkomen we het nu weer af te leveren werkstuk hebben gereed ge maakt, dan zullen er niet velen zijn, die, met de balans in de hand, kunnen beweren dat de schaduwen het licht overtreffen. Zooveel is dan wel zekerin dezen stond past het meerendeel onzer een juich- en allen een danktoon, en het zal ons wel zyn aan den laatsten stond van het wegstervende jaar, wanneer we uit het verledene iets weten te leeren van wat het in rijken overvloed te leeren geeft. Boven alles is het zoo geschikt, om ons een juister inzicht te doen krijgen in de ons aangewezen levenstaak, te doen komen tot beter waardeering van tijd en krachten. Laten we ons den tijd, waarin, om met de Genestet te spreken, het raadsel zal worden opge lost, wat ons korte leven zij, niet voor stellen als te liggen in een verre toe komst. Laat ons maar veel te doen geven aan hand, aan hart, aan geest eD gemoed. Dan zal er nog wel een klein kansje wezen om een kalmen blik achterwaarts en een boopvollen voor ons to werpen, wanneer de zon van ons bestaan den horizon blykt te naderen. Dan mogen we ook gegronde hoop koesteren, dat elk nog vóór ons liggend levensjaar telkens minder zal getuigen, dat we kinderen zijn van den ijdelen waan, bouwmeesters van lucht- kasteelen, blinden, die ons door even blinde leidslieden laten leiden. Dankbaar tegenover den beschikker van ons lot, tegenover onze medeschepselen, maar onvoldaan over ons zeiven, dat moet de oveiheerschende toon wezen in het oudejaarsavond-concert. Laat ons in die stemming opnieuw met opgewektheid het gereedschap op nemen en aan den dagelijksehen arbeid gaanniet overmoedig omdat een luchtende, hoopvolle toekomst vóór ons schijnt te liggenmaar evenmin moe deloos omdat het nieuwe leven zich als in een dreigend duister vertoont. Ol de vreugdekelk of de lijdensbeker ons aan de lippen zal worden gezet, kan alleen diezelfde toekomst ons open baren en in het eerste geval hebben wy noodig een ontzaglijke mate van zelfbeheersching en van kracht om de weelde te dragen, in het tweede een even groote dosis zedelijken moed, ver trouwen en berusting. Maar dan zal het ook wel tijd wezen n ons van al die artikelen wat te voorzien. In dit opzicüt althans is het leven een kanscontract, dat voor ens, menschenkinderen, niels zekerder is dan de onzekerheid, en, die het onzekere tegengaat, mag wel goed beschut wezen tegen hitte en koude en geharnast tegen eiken vijand. Opnieuw, wellicht voor het laatst, hooien we de klokken luiden, die de eeuwige tonen doen hooren van het worden en het vergaan. Laat ons dan munt slaan uit het verledenezij zal geldig zijn in de toekomst, als het randschrift maar einden magGod zij met ons. PEtBLLETOm. n n pc (i(i k Uit liet Hoogduitscli VAK KA 111. «EIST. Onder luid, vroolijk bellengerinkel gleed de lichte jachtslede, door den grondeigenaar, den heer von Haldenner, zelf bestuurd, de dorpsstraat door en vloog door het wijd geopende hek het voorplein van liet landgoed op. De knecht die achterop zat, nam de teugels van zijn heer over, waarna deze, een statige, forsch gebouwde man, van de slede sprong en met vluggen tred de stoep van het woonhuis opliep. In de vestibule waren de lichten reeds ontstoken, daar de duisternis schielijk begon in te vallen. Bij de deur van den salon, een ruim vertrek, dat smaakvol en behageljjk was ingericht, werd de heer von Hal denner tegemoet getreden door zijne echtgenoot, eene vrouw met een voor naam, maar tevens lief en innemend uiterlijk. Met eene hartelijke begroeting sloot hij haar in zijne armen. Dadelijk maakte zy zich echter uit zijne omhelzing los en leidde hem met zachten drang naar de vestibule terug. „Och, manlief," zeide zij, „leg toch eerst die zware pelsjas af; daarin is het, na zulk een kouden tocht, in de warme kamer niet uit te houden." En tegelijk stak zij reeds zelf de han den uit om hem van het zware kleeding- stuk te ontdoen, waarna zy hem uit- noodigde plaats te nemen op een dei- massieve eikenhouten stoelen, die in de émMS Men. Huwelijkswetten. Hoe het verledene ook moge geweest zijn, aan den vooravond van een nieuw levensjaar past ons wel tevredenheid met ons lot, maar geen tevredenheid met ons zeiven. Over zich zelf voldaan mag de mensch eigenlijk nimmer wezen. Bij het onderzoek in de afdeelingen der 'i'weede Kamer is gebleken dat de leden algemeen bereid zyn tot het voor genomen huwelijk de volgens de Grond wet vereischte medewerking te verleenen. Het wetsontwerp zelf wekte echter eenige bedenkingen op. Sommige leden merkten op dat ten aanzien van het belang van den Staat by het behoud van het Nederlanderschap van den Ge maal der Koningin onderscheiden behoort te worden het tijdperk, gedurende het welk het huwelijk bestaat en het tijd perk, dat na ontbinding daarvan kan volgen. Dat Hertog Hendrik naturalisatie wenscht en hem nog vóór de voltrek king van het huwelijk ontslag uit het Duitsche Staatsverband zal worden ver leend, werd algemeen goedgekeurd. Daaruit werd opgemaakt dat de wet tot naturalisatie niet zal worden afgekon digd, voordat de losmaking uit het Duitsche staatsverband zal verkregen zijn. De opmerking werd niet ten onpas gemaakt of het niet wenschelijk is het Meoklenburgsche in plaats van het Duitsche Staatsverband te noemen. Vele leden verklaarden het wenschelyk te achten dat aan den Gemaal van H.M. de Koningin, in plaats van de by het wetsontwerp voorgestelde uitkeering een jaarüjksch inkomen uit 's lands kas worde toegekend. Het bedrag daarvan zou, meende men, op 100,000 gesteld kunnen worden, terwijl het jaargeld zou behooren te vervallen, wanneer de Her tog de hoedanigheid van Nederlander verliest of hei trouwt. De toekenning van dit inkomen werd in de eerste plaats aanbevolen om een bewys van sympathie te geven met het huwelyk dat Hertog Hendrik Neder lander wil worden en dus de banden, die hem aan zyn Huis en vaderland binden, wil losmaken. In de tweede plaats omdat hij die vooruitzichten prijs geeft, door het aangaan van een huwe lijk met de Koningin en eindelijk omdat de hooge positie die de Hertog zal in nemen,groote uitgaven met zich brengt en de waardigheid des lands eischt dat hij die kan bestrijden. Met de Grondwet is de toekenning van een jaarlyksch inko men niet in strjjd. Met dat verleenen van een jaarüjksch inkomen konden zich echter vele leden niet vereenigen. Zy meenden dat dit met de Grond wet kwalijk ware overeen te brengen. Zoodanige toekenning ware, naar hunne meening, kwalijk anders te beschouwen dan als eene indirecte verhooging van het der Koningin bij hare troonsbe klimming verzekerd inkomen. Vooral had men intusschen tegen de toekenning van een afzonderlijk inkomen aan den Gemaal der Koningin bezwaar, omdat men dit niet achtte in het belang van de Monarchie. Men kon de vrees niet onderdrukken, dat zich een blijvend ver schil van meening zal openbaren om trent de vraag, of het wel noodig is aan den Gemaal der Koningin een afzon derlijk inkomen te verstrekken en of deze uitgave wel goedkeuring verdient, waar zoovele voorzieningen moeten worden nagelaten, of uitgesteld, om financieels redenen. Hieraan werd toe gevoegd dat ook de Regeering het ver leenen van een jaargeld blijkbaar niet oorbaar heeft geacht, daar zij anders zelf vjel een voorstel daartoe had ge daan. Deze leden hoopten dan ook, dat vestibule stonden, ten einde hem de slobkousen te kunnen losknoopen. Hij liet zich dit vroolijk lachend welgevallen en zeide, toen zij hare liefdediensten had verricht, schertsend „Vriendelijk bedankt, mevrouw. Moet ik nu toilet gaan maken of mag ik in jachtcostuum binnentreden „Ga maar binnen zooals gij nu zijt, plaaggeest," antwoordde de vrouw des huizes; „wij zijn hedenavond geheel onder ons," Zij nam zijn arm en trad met hem den salon binnen, waar hij zich wel- behagelijk by den haard nederzette. „Hebt gij een goede jacht gehad vroeg mevrouw von Haldenner. „Dat gaat wel,» antwoordde haar echtgenoot„gij zult er een paar kos telijke stukken wild voor den oudejaars avond bij vinden die hebben dan nog vier dagen tijd om te bevriezen. En gij zijt immers naar de stad geweest om nieuwjaarsgeschenken te koopen. Hebt gij veel moois meegebracht „Ik deuk dat allen tevreden zullen zyn," luidde het antwoord. Mevrouw von Haldenner zeide dez woorden niet op den toon, zooals men van eene moeder zou verwachten, die op het punt staat niet alleen hare kin deren, maar ook hare geheele omgeving met welkome geschenken te verblijden. Haar echtgenoot ontging dit niet. „Alien, Mathilde? Werkelijk allen'?" vroeg hij met zekere bezorgdheid. Mevrouw antwoordde niet. Zij stond van haar stoel op en liep het vertrek op en neer. In een der hoeken bracht zy als ter loops den zakdoek aan de oogen, als om een opwellenden traan weg te wisschen. Haar echtgenoot had echter de beweging zeer goed opgemerkt. Minzaam bracht hij haar naar haar stoel terug en zeide „Zeg my eens, Mathilde, hoe gaat het boven van daag?" „Bedroevender dan ooit," antwoordde mevrouw en deed nu geen moeite meer om hare tranen te bedwingen. „Hoe verder het jaar ten einde loopt, des ,te treuriger worde het arme kinden bo vendien is het heden, vier dagen voor Oudejaar, juist een jaar geleden van die ongelukkige eei'ste liefdesverklaring. Hare aandoening belette haar verder te spreken; eerst na een lang, treurig stilzwijgen begon zij opnieuw. „Zie, Albert,zeide zy, en in den toon waarop zij .sprak, schemerde iets van een licht verwijt door, „zie, Albert, wy hadden eigenljjk reeds lang ver lichting moeten aanbrengen, ja, misschien hadden wij zelfs wel hulp kunnen ver leenen. Ik heb u in het laatste, zoo treurige jaar zoo dikwijls trachten over te halen. De heer von Haldenner stond driftig op en viel op opgewonden, bijna hefti- gen toon zijne vrouw in de rede „lk bid u, Mathilde, altyd en altijd weer hetzelfde lied! Hoe dikwijls heb ik al niet getracht u duidelijk te makeu, dat gij in dezen uw medelijdend moe derhart en niet uw gezond verstan i

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1900 | | pagina 3