Maandag-
19 November
stbode
L,
No. 273.
S§e
1900.
De Staatsloterij.
de
Ide
D
Gemeentebestuur.
FEUILLETON.
linnenlandsGlie tartten.
20 jaar, p. q_
Dgaohe Court.
psingsche ct.
iE verlangt
E N S T
DSLBUB&
4 50 5 55
ilmarktvm
12 30 1 15
■55 6 55 7 45
[iarkt. VU»sit\,
werkdagnnl
|5 1 20 2 4
7 50 8 35
|Haven v. v.
Beursplein
6.-, 10.30.
aankomst
|ten, corres-
Be dienstre-
fctopt tot in
)IKN8T.
to 7—7 50
1020 10 40
B0 2 270
J) 5 5 20
6 30 7 10
|O10 10 30
120 140
410 4 30
I R 30.
Idegheni,
|0.37, 1.18,
6.9, 7.35,
1.24. 9.25" 1
1.38, 4.32,
1,29. 8.10
I, 9.45.
■tóSKeiifc' f ti
I^en unftc
vgwata
616
63
725
85
8 21
8 38
VLISSIMSSCBE COURANT.
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich b(j alle Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks b(j den Uitgever
F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt, I. 187.
ADVERTENTIËNvan 1 4 regels 0.40. Voor eiken rege
meer 10 cent. BJJ directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Groote letters
en cliché's worden naar plaatsruimte berekend.
Verschuilt dagelijks, uitgezonderd op Zon- en feestdagen.
Telephoonnammer IO.
Abonnement*-Advertentiün op zeer voordeeüge voorwaarden.
wn@[imi mütdil
Oproeping van lotelingen voor de
Nationale Militie.
De Burgemeester van Vlissingen
roept bij deze op de lotelingen dezer
gemeente voor de lichting 1901
Pieter Jacobus van Aartsen; Janis
Nooyer, Anthonij Piekart; Piet Bas-
liaan Scherpenisae en Leijn Verstraate
om zich alsnog ten spoedigste ter
Secretarie dezer gemeente te vervoegen,
vergezeld van twee bij hem, Burge
meester, bekende meerderjarige inge
zetenen ten einde te kunnen overgaan
tot het opmaken der getuigschriftenter
bekoming van vrijstelling wegens „Broe-
derdienst."
Zullende zij het aan zich zeiven te
wijten hebben, indien tengevolge van
bet niet overleggen der bedoelde getuig
schriften zij tot den dienst zullen
worden aangewezen.
Vlissingen, den 17 November 1900.
De Burgemeester voornoemd,
VAN DOORN VAN KOUDEKERKE.
Algemeene Braudsclioiiwing.
Burgemeester en Wethouders van
Vlissingen
gezien art. 487 der Algemeene Ver
ordening van Politie voor deze gemeente,
waarbij voorgeschreven is, dat minstens
eenmaal in het jaar door de brandspuit-
onderbrandspuitmeesters, vergezeld
van een politiebeambte, eene algemeene
brandschouwing zal plaats hebben
maken bekend
dat die algemeene brandschouwing
voor dit jaar is bepaald op Maandag,
Dinsdag, Woensdag en Donderdag den
19, 20, 21 en 22 November a. s.
en noodigen de ingezetenen uit om
hen, die daarmede belast zijn, tot het
noodige onderzoek in hunne woningen
of gebouwen toe te laten, en zich te
gedragen naar hunne aanwijzing om
trent het aanleggen, veranderen en ver
beteren van stookplaatsen, schoonmaken
van schoorsteenen of bergen van brand
stoffen eD petroleum, en in bet alge
meen overeenkomstig de bepalingen,
voorkomende in genoemde verordening,
teneinde zich te vrijwaren voor de toe
passing der daarbij bedreigde straffen.
Vlissingen, 15 November 1900.
Burg. en Weth. voornoemd,
VAN DOORN VAN KOUDEKERKE.
De Secretaris,
WITTEVEEN.
Van
A. O. VOS SIITTSEB.
2).
«Mooi, Ulrica; ik heb daar een werk
man aangeworven. Bij het vele werk,
tot er thans voor ons is, neemt men
te eersten den besten aan, die gezonde
'eden heeft. Anders schijnt de goede
man ook niets tebezitten, want hij
beeft nog nooit een kersenboomgaard
gezienWijs hem dus het werk, en als
bi) tot niets anders bruikbaar is, mag
bij mijnentwege onkruid wieden of water
dragen."
Nu, complimenten maakte de oude
%holl zeker nietAls hij hem zelf had
billen leeren, was Herwig ook liever
%s weegs gegaan; tot zijne verrassing
"afdekte hij echter in de dochter een
2«r hupsch meisje, geheei anders dan
BEKENGMAKIHG.
Verkiezing van leden der Kamer van
Koophandel en Fabrieken.
Burg. en Weth. van Vlissingen
gelei op art, 10 van het Koninklijk
Beslu-.' van den 4 Mei 1896, (Staatsblad
no. 76)
maken bekend
dat op Vrydag den 30 November 1900,
van des middags 12 tot des namiddags
2 ure, iu een der benedenzalen van het
Raadhuis gelegenheid zal gegeven wor
den tot het inleveren der stembriefjes
voor het verkiezen van leden der Kamer
van Koophandel en Fabrieken alhier, ter
voorziening in de vervulling der plaat
sen van de leden die op 1 Januari 1901
aau de beurt van aftrediDg zijn, (n.l. de
heeren H. M. Kloppers, A. H. Polak,
Jos. van Raalte, J. Wilkens.)
En is hiervan afkondiging geschied
waar het behoort, den 31 October 1900.
Burg. en Weth. voonoemd,
VAN DOORN VAN KOUDEKERKE.
De Secretaris,
WITTEVEEN.
i.
Ook dit oude, maar tot nog toe niet
verouderde onderwerp komt zoo waar
weer eens in de pers en elders ter sprake
naar aanleiding van een wetje, dat de
strekking heeft om de rechten van
eigendom op uit de macht van houders
geraakte loten te verzekeren.
Bij die gelegenheid is de loterij in de
Tweede Kamer aan de orde gesteld door
het indienen eener motie, waarbij krach
tig op de wenschelijkheid der afschaffing
wordt aangedrongen.
Hiertegen verzet zich o.a. de heer
Jacob Appel, collecteur der Staatsloterij
te Middelburg. Hij komt tot eene geheel
andere conclusie.
„Onze geheele samenleving, zegt hij,
is doorweven van kansin tal van
wetten wordt een uitslag, „naar loting"
uitdrukkelijk voorgeschreven ieder stel
sel van verzekering is gegrond op „kans
berekening."
Hij wijst er op, dat de stemming van
den deelnemer aan bet beursspel en den
speculant in marktberichten eene geheel
andere is dan de gemoedstoestand van
den speler in de Staatsloterij, en hij is
zelfs van oordeel dat deze niet voort
durende prikkeling aan sommigen veer
kracht schenkt.
Dan zegt hij
„Er zijn duizenden die, hoe tevreden
hij zich had voorgesteld geen door
de zon verbrande, grove boerin, maar
een aardig ding, met eene aangename
beschaafde stem en met handschoenen
aan. Zij scheen dus kennelijk het nut
tige met het aangename te verbinden.
Zij nam hem vluchtig op en vroeg
„Hoe heet gij
„Ik?"
„Meent gij, dat ik naar den naam
van dat boompje vraag antwoordde
zij lachend.
Dat was ietwat snibbig. „Ik, ik
heet Ulrich," zeide hij geërgerd.
„Zoo, dan zijn wij naamverwanten."
Zijne bedoeling gelukte niet hij had
gehoopt, dat zjj het onaangenaam zou
vinden, dat zulk een landlooper haar
naam voerde. „Ja, naamver wanten
bevestigde hij. „Ulrich Scoller."
„Ei, dan wordt de verwantschap nog
nauwer
„Hij was in dienst bij Limberg gij
weet wel, ginds bij onzen buurman,
van wien men zulke rare dingen ver
telt," viel haar vader spottend in.
„Zoo, bjj den
„Ja, bij den gek," vervolgde de jonge
man wrevelig.
„Zeg eens, Ulrich, gij veroorlooft u
ook met hun maatschappelijk lot, het
weinig opwekkend levensverschiet heb
ben om altijd in dezelfde bescheiden
materiëele omstandigheden te moeten
bijjven verkeeren. Positieverbetering
door meerderen arbeid, -.ümer geldelijke
beweegkracht door erfenissen of buiten
kansjes van anderen -ard, zijn voor
velen reeds lang zells uit het land der
droomen verbannen. Wie heeft nu den
moed om de daad van zoo iemand, die
op deze wijze, tegen zoo geringe opof
fering, vrijwillig een kans wil wagen
op lotsverbetering, te stempelen als
onzedelijk."
Men blijft toch spelen, meent adres
sant, en bij opheffing der Staatsloterij
gaat een groot bedrag Nederlandsch
kapitaal naar vreemde landen.
Wjj treffen hier dus. een verdediger
der Staatsloterij aan, die het is uit
beginsel. Tot dusver verdedigde
men deze instelling meer op practische
gronden. De Staat geniet jaarlijks uit,
of liever door de loterij, zes en een
halve ton. Wanneer de schatkist dit
geld moest missen, dan zouden de be
lastingen weer moeten worden verhoogd,
en, zegt men, beter dat enkelen vrij
willig, dan dat allen gedwongen betalen.
Meer geld te bekomen voor de schat
kist en dan liefst door vrijwillige bij
dragen, dit is ook het wezenlijke doel
met de oprichting geweest, die reeds
dagteekent van 1726.
Het behoeft wel geen betoog, dat in
dien tijd de gezonds begrippen van
regeerkunst nog weinig wortel hadden
geschoten en dat men zich het doel van
den Staat op geheel andere wijze dan
wij voorstelde. Daarmede kunnen wij
dus geen rekening houden. Het is
ontwijfelbaar, dat niemand er aan zou
denken de Staatsloterij in bet leven te
roepen, indien zij er niet ware.
Waarom niet? Betreft het hier een
zedelijkheidsquaestie Deze kunnen we
er gerust buiten laten, want de beoor
deeling daarvan hangt van ieders per
soonlijke opvattingen af, vooral nadat,
door de reorganisatie van 1885, de wet
geen directe aanleiding meer tot oneerlijke
handelingen geeft.
Maar het ware doel van den Staat is
immers in hoofdzaak de bevordering van
stoffelijke welvaart Welnu, dit doel
wordt door de instelling der Staatslo
terij zeer zeker niet in de hand ge
werkt. Zy heeft alleen verplaatsing
van kapitaal ten gevolge. Immers, een
aantal burgers geven eene kleine bijdrage
aan den Staat, die aan een deel hunner
daar heel oneerbiedige uitdrukkingen
tegenover uwen vroegeren heer," zeide
Ulrica berispend.
„Die heb ik hier geleerd."
„Ja, hij heeft ze van mij. Maar let
op, jonge maneen latijnsch spreekwoord
zegtQuod licet Jovi, non licet bovi,
dat is overgezetWat Jupiter geoor
loofd is, staat daarom den os nog niet
vrij. Weet gij, wie Jupiter wa3 Doet
ook niets ter zake, nemen wij een
voudig aan, dat ik Jupiter voorstel, dan
blijft de os nog over, gij begrjjpt mjj
wel. En nu genoeg gebabbeld, voor
uit, aan het werk
Lieve hemel, zooveel grofheden als in
de laatste tien minuten waren hem in
zijn heele leven niet toegevoegd Liefst
was hij dadelijk heengegaan, maar hij
overlegde by zich zelf, dat hij dan een
al te belachelijke rol had gespeeld, en
hij begreep toch ook, dat men hem
onder het masker, waaronder hjj zich
had voorgedaan, wel niet met glacé
handschoenen zou aanvatten dus besloot
hij de pil te slikken en te zien hoe het
verder zou gaan.
„Kom nu", zei Ulrica, „hebt gij
misschien een zakmes?"
Hij bracht een zakmes met vele klin
wederkeerig eenige grootere of kleinere
bedragen uitkeert, terwijl het verschil
aan den Staat blijft of ten voordeele der
met de exploitatie belaste personen komt.
De productieve kracht van het gezamen
lijk vermogen wordt er in geen enkel
opzicht door verhoogd. Ja, het is de
vraag, of het er niet door vermindert,
Het komt toch vaak genoeg voor, en
niet alleen door de loterij, dat arme
lieden, die plotseling veel geld bekomen,
te zwak blijken, om die weelde te kunnen
dragen. Het geluk is hun ongeluk, om
dat zij niet bekwaam zijn om het geluk
te waardeeren. Zij geven ondoordacht en
zonder er veel genot voor te koopen,
het geld met kwistige hand uitterwijl
zij zich soms aan ledigheid en uitspat
tingen overgeven, waardoor zij in lateren
tijd en somtijds zeer spoedig, niet alleen
in stoffelijken zin armer worden, maar
ook geschiktheid tot den arbeid verliezen
en zedelijk lager komen te staan dan
voorheen. Nu is aan de productieve
kracht wel degelijk een nadeel toege
bracht want dit geschiedt door elk
individu, dat verarmt en tot voldoenden
arbeid ongeschikt wordt.
Nu is het ongetwijfeld waar, dat,
waar de Staat de loterij opheft, er toch
zal gespeeld worden. Ook thans wordt
in buitenlandsche loterijen ijverig deel
genomen. Ware het anders, zij zouden
zeer zeker niet bijna in alle bladen van
Nederland annoncen plaatsen.
De vreemde loterijen zouden zich dus
bij opheffing der Nederlandsche zeer
dapper weren. Zij zouden waarschijn
lijk zelfs hunne loten hier te lande
verkrijgbaar stellen. Nu is dit verboden
(door de wet van 1814), bepaaldelijk
omdat zulks de Nederlandsche loterij zou
benadeelen doch wanneer geene Neder
landsche Staatsloterij meer oestond, zou
dit verbod van zelf vervallen zijn.
Maar dit is geen reden om niet tot
de afschaffing over te gaan. Die reden
zou er zelfs niet wezen, wanneer het
bewezen ware, dat vreemde en particu
liere loterijen de zaak erger in plaats
van beter zouden maken.
De Staat moet zich eenvoudig stellen
op het standpunt, dat eene instelling,
die niet valt in de lijn zijner reeping
en wier instandhouding noch door de
algemeene welvaart, noch door de open
bare orde gevorderd wordt, uit de rij
zijner instellingen behoort te verdwijnen.
Tot zooverre gaan wij dus met de
beschouwingen en conclusiën van het
adres niet mede.
gen, rijk met parelmoer en zilver ge
monteerd te voorschijn.
„Ei, ei!" riep zij, wantrouwend op
hem ziende, „dat is vroeger zeker het
eigendom van een heer geweest,
misschien wel van den graaf?"
„Houdt gij mij voor een dief?"
„Zei ik dat dan De graaf mag het
u wel geschonken hebben."
„Dat heeft hij ook."
Zij gingen een eind het boschje in,
tot eene plaais waar een schaar boeren
kinderen bezig was de boompjes van
het onderste loof te ontdoen. „Kijk, hier
kunt gij meehelpen. Zie eens," zij ging
bij een der stammen en kerfde meteen
scherp mes een takje in, om het daarna
met duim en wijsvinger te verwijderen.
„Zoo doet men hetprobeer het eens
Hy dacht, dat het heel gemakkelijk
was, maar reeds bij de eerste snee, die
te diep aankwam, zeide zij „Wat doet
gij Gij beschadigt den stam. Men moet
hierbij voorzichtig zijn, het is geen
houthakken."
Wederom beproefde hij het een paar
keer, maar zij schudde ontevreden het
hoofd, terwijl het jonge goedje gigge-
lend elkaar over en weer hunne op
merkingen toeriepen.
Stiefmoederlijk bedeeld.
Onder de koloniën die zich het minst
in de gunst der Nederlandsche regeering
mogen verheugen, behoort ontegenzeg
gelijk ons „Suriname", wat wel bevreem
dend is daar Suriname, het is reeds zoo
dikwijls gezegd, by eene goede exploitatie
van de groote in zijn bodem besloten
schatten een parel aan de kroon van
Nederland kon wezen en in plaats van
een lastpost te zijn, voor ons vaderland
een rijke bron van inkomsten kon op
leveren.
Het schijnt dat alle opvolgende regee
ringen het de moeite niet waard geacht
hebben zich met deze veelbelovende
kolonie bezig te houden. Telkenjare werd
voor het bestuur er van wat bij
gepast aan middelen om zulk een toe
stand te doen ophouden en den last in
lust te veranderen, geen minister dacht
er aan, ook deze niet, die anders voor
wat Indië behoeft, een geopend oog
heeft. Het publiek betoont zich ook vol
komen koud in deze zaak, die toch voor
het welzijn van onze schatkist van geen
ondergeschikt belang is.
In de Kamer is de belangstelling ook
ver van voldoende, wat als de West aan
de beurt van behandeling komt, ontbre
ken vele heeren op het appèl, en onder
de behandeling zelf betoonen zjj zich
lusteloos, alsof alleen het gevoel van
plicht hen tegenwoordig doet zijn.
Eene uitzondering op dien regel maken
echter de afgevaardigden Van Kol en
Pyttersen, die het niet moede worden;
de eerste om te betoogen welke schatten
de West zou kunnen opleveren als de
hand eens flink aan dsn ploeg werd ge
slagen, de tweede, die de koloniën kent,
voornamelijk om op versleten toestanden
in de West te wijzen,o.a. op het verschijn
sel dat een groot deel der bevolking van
Suriname en Curasao het kiesrecht ont
houden wordt.
Jammer dat laatstgenoemde afgevaar
digde zich vaak aan overdrijving schuldig
maakt en hij door een vergedreven pes
simisme de Kamerleden afkeerig maakt
om naar hem te luisteren. En dit is een
gebrek dat hem als koloniale specialist
niet het succes doet behalen dat
zijn kennis van onze koloniën en zijn
blakende ijver voor hare belangen zouden
kunnen doen verwachten. En dit is vooral
te betreuren omdat in de Kamer nagenoeg
„Gij hebt er bepaaldgeen band voor
wij willen iets anders probeeren."
Beschaamd volgde hij haar naar eene
plaats, waar eenige oude vrouwen
ijverig bezig waren. „Dat zul je wel
kunnen." en daarbij wees zij op de
werkers, die de kroontakken in elkan
der vlochten.
„Waartoe dient dat eigenlijk vroeg
hij verlegen.
„Dit vlechtwerk groeit met den tijd
ineen en levert dan handvatsels voor
wandelstokken en paraplu's.'
Gewillig greep hij toe, maar terwijl
de vrouwen regelmatig ronde of ovale
vormen maakten, werden de zijne hoe
kig of knikte hij sommige takken onder
zjjne vingers.
„Hoor eens, mijn beste Ulrich, handig
zijt gij nu juist niet. Maar waarom
houdt gij uwe handschoenen ook aan?
In den regel zijn de jagersgezellen toch
niet zoo kleinzeerig."
„Maar, juffrouw, gij zelf hij hield
op, wijl hetlatijnsche spreekwoord hem
inviel.
't Is waar, ik beschut mijne handen
tegen den invloed van de zon en het
plantensap, maar mij hinderen de
handschoenen ook niet.
V/ordt vervolgd