GOUDEN LIESBETH. Maandag 28 October TALIO. No. 255, S8e J&argjmg. 1900. jjjj deze Courant Moart een bpwl. FIU8LILETQN. VLISSINGSCHE COIIBANT. Prijs per drie maanden 1.30. Franco per poat 1.50. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bjj alle Boek handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bjj den Uitgever F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt, I. 187. ADVEHTENTIËNvan 1—4 regels 0.40. Voor eiken reg6 meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Groote letters en cliché's worden naar plaatsruimte berekend. Verschijnt dagelflks, uitgezonderd op Zon- en feestdagen. Telephoonnummer IO. Abonnements-Advertentiën op zeer voordeeligo voorwaarden. schaamd maken door onze liefde, die spreekt van zegenen en weldoen, waar wij het tegenovergestelde ondervinden, dan zal ook daardoor de statistiek van het strafrecht een belangrike wijziging ondergaan en de rechter in zijn taak gesteund worden door een zedelijk politiecorps van onberekenbare waarde. Zeker, het is verbazend moeilijk om zich volkomen vrij te maken van iets wat als het ware in den geest des menschen isingeroest.Bovendien zy'nwij kwakzalvers van aard en zien altijd naar huismid deltjes om. Hoe aardig b.v. weten wij de zucht naar wraak te bedekken met ons zoogenaamd begrip van eer. Wij hebben niet alleen het recht om ons te beveiligen en te verzekeren tegen de aanslagen van anderen, maar, ook om onze eer te handhaven en redden Ja, dat zotte,middeleeuwsche begrip van eer heeft ook al wat kwaad gedaan in de wereld. Alsof wij beleedigd zouden kunnen zijn wanneer iemand de waar heid van ons zegt, goed of kwaad dan En indien hij liegt Maar dan kan die leugenaar toch onze eer niet aan randen Anders staan wij nog lager dan hij zelf. Noch openlijk, noch vermomd mag de leer der wedervergelding die des christens zyn, en het „talio" behoort niet in zijn banier. Uit het Oranjeboek. Uit de inzake de Zuidafrikaansche aangelegenheden in dit boek bekend ge maakte diplomatieke stukken blijkt o.a. dat reeds op 13 Mei 1899 onze minister van buitenlandsche zaken aan den con- sulgeneraal der Nederlanden te Pretoria opdroeg de regeering van Transvaal met de meest mogelijke gematigdheid tot het oog op den dreigenden oorlog aan te sporen. Duitschland was ook van dat gevoelen. President Kruger antwoordde o.a. dat hij altijd toegevend was geweest en geen oorlog verlangde, maar de onaf hankelijkheid der republieken niet kon prijsgeven. Stemrecht wilde hij wel verleenen, maar niet inwilligen dat de En- gelschen onderdanen van Hare Majesteit zouden blijven en toch stemrecht in de republieken verkrijgen, omdat dit zou zijn een stilzwijgende erkenning der suzereini- teit Den termijn voor het verkrijgen van het volle stemrecht wilde hy verkorten van 14 tot 9 jaren, en zells voor per sonen, die reeds genaturaliseerd zijn, de wet terugwerkende kracht doen hebben. Later, als het aantal zijner oude burgers weder was aangegroeid, zou hij stemrecht willen verleenen na nog korter verblijf in de Republiek. «Met de Dynamietmaatschappij was hij. in onderhandeling over overname der fabriek. „Naar de meening van den Staats president zou Engeland nooit tevreden zijn, zoolang het land niet weder Engelsch werd. Zyn Hoog Edele ver klaarde, nooit te hebben aangevallen, maar zich altijd te hebben verdedigd tegen de Engelschen en op Gods bestier te hebben vertrouwd. Indien hij de onaf hankelijkheid prijs gaf, zou dat zijn gemis aan Godsvertrouwen. De geschiedenis had getoond, dat God hun onafhankelijk heid wilde bewaren, want zelfs na de nederlagen bij Boomplaats en in Natal, had zijn volk kunnen wegtrekken en onafhankelijk blijven. «Nederlagen als de Engelschen hadden geleden in den vrijheidsoorlog en latei- onder Jameson, hadden zijn Boeren nooit geleden «De contra-petitie van vreemde onder danen was een bewijs, dat vele uitlanders zeer tevreden waren met het bestuur der Republiek. Er kwamen nog steeds exem plaren dier petitie met vele handteekenin- gen in het aantal bedroeg reeds 12.000. Later liet de minister door den consul den president aanraden het Engelsche voorstel tot een internationale commissie aan te nemen. Kruger had er bezwaar tegen omdat deze commissie niet was internationaal maar Anglo-Transvaal, van wie het te vreezen was dat zij geheel in de binnenlandsche aangelegen heden van het stemrecht ingrijpen zou en hare besluiten door de republiek zou den gevolgd moeten worden. De Duitsehe regeering was van gevoelen Engelands voorstel niet te weigeren, overtuigd dat elke stap bij een groote mogendheid gedaan in dit kritieke oogenblik zonder resultaat en zeer gevaarlijk voor de republiek zou wezen. Kruger wees in antwoord op dezen raad dat het door Engeland voorgestelde internationaal comité slechts leiden zou tot een zeer directe inmenging der Engelschen in de binnenlandsche zaken der republiek en verklaarde dat bij geen beroep op een groote mogend heid zou doen. Kruger met zijn helderen blik scheen, dus beter de bedoelingen van de Engelsche regeering te vatten dan de regeeringen vanNederland en Duitschland, en de geschiedenis heeft hem gelijk gegeven. Voor de Boeren, De commissie uit de te Amsterdam verblijf houdende ballingen, welke te Brussel by dr. Leyds is ontvangen en met dezen en de heeren van Boeschoten en Snethlage heeft beraadslaagd, heeft verslag uitgebracht. Dr. Leyds deelde de meening, dat er voor de naar Neder land gezonden Hollanders, die in Trans vaal aan den krijgsdienst hebben deel gehad, zoo goed iets behoorde gedaan te worden als voor de krijgsgevangenen op Ceylon en St.-Helena. De gezant gaf echter de verzekering, dat hy niet, gelijk men scheen te onder stellen, de beschikking had over mil- lioenen ponden sterling, maar dat al wat hy tot nu toe gegeven had aan uitge wekenen of verdrevenen en, naar hij hoopte, nog zou kunnen geven, voort sproot uit vrijwillige bijdragen van par ticulieren. Voorts stelde dr. Leyds in uitzicht, dat een deel der aldus ontvangen en nog te ontvangen sommen, door bemid deling van den heer Snethlage, den consul-generaal, zou worden besteed tot het verstrekken van steun aan waarlijk behoeftige ballingen te Amsterdam, die tijdens den oorlog op kommando zijn ge weest. En hij stond toe, zijn naam te plaatsen onder tot de burgerij met het zelfde doel te richten verzoeken. De wijze, waarop men zich in de vergadering der ballingen en in het telegram, waarbij de conferentie werd verzocht, over den consul-generaal had uitgelaten, werd evenwel scherp door dr. Leyds afgekeurd. De heer van Ameringen gaf, nadat op de vergadering over het rapport der commissie een kort debat gevoerd was, in overweging, een commissie van 5 leden te benoemen, die een onderzoek zou instellen naar de ingekomen en in te komen verzoeken om hulp. De com missie zou we! met veel moeilijkheden te kampen hebben, omdat velen wellicht geen legitimatie-bewijzen konden toonen, doch navraag naar hun woonplaats in Transvaal en naar de redenen van hun verbanning zou al heel wat aan 't licht kunnen brengen, terwijl ook de Staats courant (van Transvaal) goede diensten kan bewijzen. Met dit voorstel was men In de wettelijke voorschriften, die Mozes, de gewezen Egyptische priester, aan de uitgetogenen uit het land der Pharao's gaf, wordt nog de leer der wedervergelding aangetroffen. Hij ont leende di6 voorschriften aan de wet gevingen van andere Staten en werkelijk was dan ook in de oude wereld alom van kracht, wat in het latere Romein- sehe recht genoemd werd, het „jus talionis", de wet der wedervergelding. Eerst had die wet de strekking om aan ie sporen tot persoonlijke wraak zucht, een aansporing die b.v. den bloed verwant van een verslagene in den regel niet noodig had. In beginsel evenwel trad de bloedwreker niet voor zich zeiven op, maar voor de beleedigde familie of de maatschappij, en dit was jan ook de oorzaaü waarom, in lateren tijd, naar mate er meer Staatsverband kwam en de maatschappelijke orde zich in den Staat ontwikkelde, de overheid zelve zich de rechtsoefening voorbehield. De leer der wedervergelding, de leer dat het kwaad op den boosdoener moet worden gewroken, dat het kwaad dus bepaaldelijk met kwaad moet worden vergolden, was daarmede niet van haar voetstuk gevallen en de zucht naar persoonlijke wraak zocht natuurlijk be vrediging naast en ondanks het gestrenge en harde recht. Zóó was het in de burgermaatschappij, zóó ook in den oorlog, die nimmer ophield te woeden. Er werd evenmin genade geschonken als gevraagd en de overwonnen partij verdween uit de eigenlijke menschenwereld om die der slavernij 'n te treden. Het was aan de gezegende leer van bet christendom voorbehouden om de leuzetalio wedervergelding, te bestrij - ien, en daarvoor eene ander, zachter, den mensch verheffend beginsel in de plaats te stellen, dat der vergevende liefde, dat geen medelijden kent met de zonde, maar wel met den zondaar en niet den laatste zoekt, maar de ver- beffiDg der gansche samenleving, door veiligheid, orde en rust te handhaven. Zóó is voor de wraak het recht in le plaats getreden, zóó is het eigenlijke 'echt de nog onvolkomen vrucht van bet christendom die, hoe onvolkomen tetie Noordiliiltselie Karakterschets VAN EMMY YON IMXCKI,AGE. 1. »Wat is het toch heerlyk om rijk te vezen!" zeide gouden Liesbeth mij, toen 'Zfl reeds een stokoud vrouwtje was. <"et zal nu zoo wat vijftig jaar geleden dat ik het geld kreeg, en nog eiken <la8 verheug ik mij er over. Er gaat in de Gereld toch niets koven rijkdom." »Hoe oud waart gij dan, toen gij het Md kreegt vroeg ik. A, hoe zal ik dat weten. Ik werd M»ten in hetzelfde jaar dat de nieu,we '«Aken in den kerktoren werden op dringen maar alleD, die toen leefden, gestorven, en zoo weet ik niet Welt jaar liet was." «Van waar kwam dat geld, Liesbeth ook, zich in den strijd tegen de geesten der oude wereld reeds menigen lauwer verworven heeft. Ons geheele strafrecht zal er eens op ingericht zjjn om de maatschappij voor de aanslagen van den booze en den kwaadwillige te beveiligen, het kwaad zelf zooveel mogelijk tegen te gaan, doch de kwaaddoeners te behouden en zoo mogelijk te verbeteren en zei ven te doen afzien van het treurig beginsel van wedervergelding, dat hen bezielt. Of zou dit laatste niet waar wezen Gewisselijk is het zoo. Ook in don mensch is immers de vrucht van het christendom niet tot volkomenheid en rijpheid gebracht? En hoevelen zijn er niet waarin die vrucht nog nauwelijks leeft Zoo vaak gevoelen wij den wensch bij ons opkomen, dat het iemand moge worden betaald gezet wat hij ons aandeed. Zoo vaak voelen wij den wrevel in ons oprijzen, wanneer wij ons zwak of machteloos gevoelen tegen over een sterkere, die ons een werkelijk of een vermeend onrecht aandeed. Zoo vaak laten wij ons leiden door de harts tocht en zouden in overijling en opwin ding, of in toorn, dingen kunnen doen, volkomen in stryd met wat wij in kalme oogenblikken zoo gaarne als ons zedelijk beginsel belijden. Laten wij er ons dan niets over verbazen dat het voortleven van de heidensche leer der wedervergelding in 's menschen gemoed de hoofdoorzaak is van die duizende slechte daden,waartegen het strafrecht verplicht is op te treden. Duizenden zijn ongelukkig, duizenden zijn de bedorven slachtoffers eener slechte opvoeding en van een verwaarloosde jeugd. Nog eens duizenden achten zich misdeeld en miskend. Dat te wreken op de maatschappij, op enkele harer leden, op het geld en goed of op het geluk van anderen, dat is het streven waartoe ze zich laten verleiden of, zoo het al hun streven niet is, ze laten zich er niet van terughouden waar de gelegen heid zich voordoet. En hieruit volgt weer van zelf, dat de bestrijding van het kwade in de maatschappij, nevens de krachtige en toch liefderijke hand der wet, de taak is van elk mensch in het bijzonder. Wanneer wij voor ons zeiven vol komen weten te breken met de leer der wedervergelding, om daarentegen die zedewet zuiver toe te passen, die spreekt van het stapelen van kolen vuur op het hoofd van onzen tegen stander, dat wil zeggen van hem be moei „Van waar komt het hoogwater in het voorjaar en de sneeuw in den win ter Het stond in een brief geschreven, dat een broerszoon van mijne groot moeder, die indertijd naar Oost-Indiê gegaan was, mij het geld had nage laten. Zoo iets was hetik heb nooit geschreven schrift kunnen lezen. Thans staat ons huis, omgeven door denne- boomen, aan het kanaalaan de ééne zijde loopt de spoorbaan, aan de andere de straatweg er langs, maar destijds was hier alles kaal, en zocht ieder, die bij ons moest wezen, zoo goed mogelijk zijn weg door de heide en het veen. In het huis woonde ik, mijne moeder en mijne grootmoeder wij hielden twee koeien, eene beste geit en schapen en bezaten eene weide en een klein graan- land. In den winter weefde ik en spon nen de anderen wolin den herfst be werkten wij het land in het voorjaar verbrandden wij onzen boekweitakker, en op Sint Jacobus oogstten wij de rogge. Vreemden kwamen niet bij ons, of het moest al een smokkelaar of een jager zijn, en als wij naar de kerk gingen, verkochten wij in het dorp onze eieren, boter en jaarlijks twee zijden spek van onze eigen slacht." „Maar, als gij er goed van leefdet, waarom kwamen uwe bloedverwanten en vrienden dan niet even goed bij u, als bij anderen „Wij waren niet „zuiver", men ver dacht ons van hekserij „Maar gij hekst toch niet „Nu dat weet ik zelf eigenlijk met recht. Meermalen als ik het weêr bezwoer, hielp het toch, en toen ik op zekeren avond op de heide dwaallichtjes zag dansen en met den uitroep „word geldop een er van trapte zie, toen kwam den volgenden morgen de bode van den notaris en bracht den brief!" Liesbeth's oogen staarden bij deze woorden in de ijle lucht rond, als zag zij nog de dwaallichtjes rondom zich dansen. „En gingt gij toen het geld halen „Ja, eerst wilde de man mij met gele penningen betalen en zeide, dat het goud was, maar ik wist wat ik wist en roerde het niet aan hij moest mij alles in zware Holiandsche guldens uitbetalen driehonderd twee en. zestig gulden en vier dubbeltjes „Nu dat was de moeite waaldNu kondt gij naar hartelust uitgeven." „JawelDe dubbeltjes gaf ik uit, maar de guldens nam ik mee naar huis, deed ze in een ouden ketel en begroef dezen. Reeds de volgende week kwam het uit, dat er in ons kerspel een echte, volle neef van ons woonde. Op zekeren dag kwam hij aanstappen, van wat ben je mij, en vroeg, of wij niet een knecht noodig hadden wij konden maar uit zijne jongens kiezen wie ons het best beviel. „Wij danken u, Harm Jan," zeide grootmoeder, „als het ons om een erf genaam te doen is, hebben wij de keus uit het geheele dorp „Als wij u anders misschien met iets kunnen heipen," zeide neef, dan hebt gij maar te spreken I" „Om het geld doet mep al wat!" merkte mijne moe der op. „Als gij naar kerk gaat, moet gij eens bij ons aankomen," zeide neef daarop tegen mij, «wij willen met plei- zier een kop koffie voor u zetten." „Dank neef!" antwoordde ik hem, «wij lui zijn niet aan koffie gewoon, wij eten 's morgens onzen brij 1" „O, maar dat wordt nu anders, nu gij tijk zijtl" riep Harm Jan uit. «De bry zal ons nu ons nu nog des te beter smaken I" antwoordde ik. En daarmee ging hij heen. Toen ik de eerstvolgende keer naar de kerk ging, met mijn bovenrok als naar gewoonte over het hoofd geslagen, stond een der jongens van neef Harm Jan in de huisdeur en zeide„Kom binnen, gouden Liesbeth 1" Ik ant woordde «Uilskuikende volgende week toover ik nog eens heel iets an ders als een hoop geld!" „Nu, dat zal my eens benieuwen I" antwoordde de jongen en zette verbaasde oogen op. Ik zeide dat zoo, zonder er bjj te denken, wijl de menschen mij aangaap ten, alsof ik een wonderdier was. En teen het er uit was, had ik eensklaps een voorgevoel van iets nieuws, iets vreemds dat komen zou, en deed ik in- koopen in een winkel, alsof er een be grafenis of een doopmaal op komst was. De koopman lachte en zeide «Gaat het al op eene bruiloft aan, gouden juffer „Neen, het is voor heel wat anders!" gat ik hem tenant woord, en het was ook heel wat anders. Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1900 | | pagina 1