Zaterdag 29 September K No. 2.30. 3§e Jtiargftiig. izijn istbode, istbocle Een andere kijk op dezelfde dingen. iieiiw! 1900. j ;r 1900. 5») am 3 15 6 20i> )a) 3 50 6 50 nm 1 55a) 4 *5 2 15a) 5 05 3 30 6 205If) 3 50 6 40f), n 810 8 40 6,20 naai- Breekeus en ogen naar Borasele lgelagd. hat spoorwegstation I !2f *6 23 !4C 158 6 53 53 8 16 20 46 29 7 33 11 20 8 1 45 8 47 33 14 9 47 •101 1021 0 28 D 1) 55 7 28 36 *10 48 112 •li'3 reizigers la en 2e kl 10 36 24 616 10 28 125 63 1140 310 725 1222 3 50 85 12 38 44 8 21 12 55 4 22 8 38 VLISSIMSCEE COURANT. October degelijk koken. Loon loo ,1 Adres bureau V|js| /ember a. s. een f]jaJ i kunnende koken e|j liswerk verrichten, huiastraat N. RAMD IEN8T 1EN ea *iDDSIiBUB8 Remise.- vtn 4 50 5 r,-| igan) Van Zr.ütnarld 1145 nm 12 30 2 30 10 15. nm 1 15 2 45 4 15 655! Prjjs per drie maanden 1.30. Franco per post 1.50. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich by alle Boek handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bjj den Uitgever F. VAN DE VELDE Jr., Kleine Markt, I. 187. ADVERTENTIÉNvan 1 4 regels f 0.40. Voor eiken regel meer 10 cent. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prjjs slechts tweemaal berekend. Groote letters en cliché's worden naar plaatsruimte berekend. VersehQnt dagelflks, uitgezonderd op Zon- en feestdagen. Telephoonnumraer IO. Abonnements-Advertentiën op zeer voordeelige voorwaarden. naar Zeümarkt Vlimin I (alleen op werkdag! 0 nm 1 20 2 50 42(1 20 11 I nm 12 85 2 5 3 35 5 Ijl esbeng-Maldeglieat snwicbtijd.j 6.23, 8.25, 10.37, 1.18,1 —Sluis 5,31, 6.9, 7.351 2.35, 5.33, 8.24. 9,25 'I 7.42,10.—, 1.38, 4.32,1 aibrug 5.51, 6.29, 8,10 5.6, 8.3, 9.5, 9.45. E HAVENDIENST. :vm. 66 20 77 50| 9 40 10— 1020 19 401 nm 1 10 1 30 2 2201 40 4 4 20 5 F,2<)l 0 8 20. luis: vm 6 10 6 30 7 10| 20 9 50 1010 10 8 12 10 nm 1 20 140| 10 3.30 3 50 410 43 !0 7 40 8—8 30. Haar aanleiding van „Iets over Tolstoianisme" Staatsgezag B. Een Staat, (dus elke Staat, of men dien kapitalistisch, sociaal-democratisch of hoe ook zou noemen) is en blijft een verkeerde, een onzedelijke, een slecht heid en zonde voortbrengende instelling, al ware het alleen maar om deze étine reden, dat zyn bestaan afhangt van de instandblij ving van de geweids-materia- lisatie, die wij militarisme plegen te noemen en die wij als volstrekt onzede lijk en mensch-onwaardig hebben leeren kennen.1) En wanneer iets in kern verkeerd is, kunnen wij niet anders getuigen dan dat elk moment van voortduring schade oplevert, in de eerste plaats voor hen, die zoo iets in stand houden en verder voor ieder die op eenigerlei wijze indirect het slachtoffer er van wordt. Zoo dus ook met den Staat. Wanneer iets van zoodanigen aard is, dat elk oogenblik van z'n voortbestaan aan den afzonderlijken mensch zoowel als aan de gansche samenleving schade en ellende moet toebrengen, physieke en moreele ontaarding moet berokke nen, tot allerlei zonden moet leiden n groot ongeluk moet veroorzaken, krachtens z'n innerlijk wezen zelf, krachtens z'n eigen beginsel van bestaan, wanneer iets van zoodanigen aard is, rust ook op ons de plicht van stonde at aan alles na te laten en te vermijden wat voor z'n instandhouding bevorderlijk zou zijn en ons te onthouden van elke handeling, beslist en als man van karak ter, door zijn gezag van ons vereischt, maar door ons geweten en onze over tuiging als mensch-onwaardig veroor deeld, dat wil zooveel zeggen als zoo'n van ons vereischte en met gezag ons opgelegde handeling pertinent te weigeren. Zoo dus ook tegenover den Staat. We moeten deze gedragslijn aanvaar den. We moeten dit standpunt, niet slechts als een mooi-idealistisch en als voor volgende geslachten weggelegd, eeuwen na ons, beschouwen, maar als een op 't oogenblik dringend vereischt voor ieder onzer, die te handelen nog begeert volgens z'n verstand, z'n gevoel, z'n overtuiging en geweten. Dit standpunt moeten wij als het hoogere beschouwen in vergelijking van bet traditioneele, algemeen ingenomen Staats-standpunt. Zie III in 't nummer van 11 Sept. LLIT© 1 Naar W. HEIMBCBG. 3). Maar in de vele jaren voor dit bezoek "aren nog, allerhande gasten in het buisje geweest. Eens een huivering wekkende, een houtvester, dien wild dieven hadden doodgeschoten. Een ander Haal ongevraagdeom Kersmis, bij jtoenge koude, waren zij door het raam binnen gedrongen, een paar boeven, uit 'e gevangenis ontsnapt. Onze koetsier, J|6 des nachts uit den stal kwam, waar ■i een ziek paard had, bemerkte rook Jlt den schoorsteen en licht door de Ons gezond verstand en logisch denken leidt ons er heen. We kunnen er niets op goede en juiste gronden tegen in brengen ons menschelyk gevoel zegt, dat 's menschen bestemming ia om vry te z(jn en vrede te bezitten en geluk ons geweten doet ons verstaan, dat zonde is en derhalve van geluk en vrede afvoerend elk dooden van z'n mede- mensch, elk staan tegenover den natuur genoot in haat en bitterheid, elk onbroe derlijk bejegenen onze overtuiging legt in ons het weten, dat wij moeten doen aan anderen, wat wij willen dat zij ons zouden doen ons verstand, de gevolgen trekkend uit de door ons eigen en anderer zintuigen waargenomen feiten, doet ons tot het besluit komen, dat het algemeen ingenomen Staats-standpunt een zondig standpunt is, gansch in strijd met den wil Gods, ten eenenmale indrui- schend tegen de eischen der wet van liefde en heiligheid, hinderlijk vloekend tegen de uitspraken van gevoel, over tuiging en geweten. Het militarisme is om velerlei redenen onzedelijk. De Staat, om Staat te kunnen blijven heeft noodig handhaving zijner gezags- uitspraken en wetten. Een rechtspraak, ter handhaving daarvan aangewezen, heeft niets te handhaven zoolang ze niet een gewapende macht een militaire macht) ter harer beschikking heeft. Dus een Staat kan niet blijven bestaan zonder militaire macht, zonder militarisme. Een Staat heeft voor zijn voortbestaan alzoo noodig Menschen-vergoding en daarmee ge paard gaande menschen-vertreding. Klasse-bevoorrechting en menschen- misbruiking. Geld- verspilling, waarde-vermorsing, arbeidskracht-verwaarloozing, welvaart vernietiging en jong-leven-vermoording. Een toestand van slavernij, een steer van vijandschap en ruw geweld, en een doodskleurige nasleep van gewetenlooze politiek, partijdige „aanneming des per- soons", begunstiging van klassenverschil en standenonderscheid, huichelachtige onwaarheid van patriotische hypnotisatie, gluiperige spionnen-dienst, opwekking tot eerzucht en heerschzucht met daaraan verbonden belooning en opleiding in moordlust, wraak en leugen. Daarom moeten wij ons kanten tegen al wat Staatsgezag is. Tegen den Staat zich kanten, z'n voortbestaan op geenerlei wijze besten digen, zich aan zijn gezagsuitspraken niet onderwerpen en aan zijn ondergang medewerken met kracht, dat is dus op het oogenblik reeds een dringend ver eischte voor ieder onzer, die te handelen nog begeert volgens z'n verstand, z'n reten der blinden. En toen hij ging kijken zag hij ze bij de brandewijnflesch zitten kaart spelen. En den volgenden morgen waren de gendarmes ter plaatse en namen de kerels mee. Later ging grootmoeder ook eens mid den in den nacht heimelijk naar het rupsenhuisje en sleepte beddegoed en allerlei gereedschap zelve over en had roodgeweende oogen. Haar broeder was op de vlucht met een anderen student uit Jena, en die ander had iemand in een duel gedood en was zelf zwaar ge wond. Gedurende den dag hadden zij zich in het bosch verscholen; eerst na tien uur des avonds waagde haar broe der het, om aan de houtvesterij hulp en eene schuilplaats te vragen en daar lag de gewonde weken lang, eer hij zoover hersteld was, dat hij bij nacht en ontijd verder kon reizen over Hamburg naar Amerika, waar hij veiligheid zocht en vond. De interessanste geschiedenis echter, die in het rupsenhuisje werd afgespeeld, gevoel, z'n overtuiging en geweten. Meent nu toch vooral niet, dat wij althans wat de eerste tijden betreft, het niet buiten den Staat zouden kunnen stellengerust, vrij wat tater zelfs. Dat heeft Tolstoy ook weer zoo duidelijk in het licht gesteld. Nog kortelings, in een pas verschenen geschrift „Patriotisme en Staat*3), waar ik het volgende uit licht „Maar indien er geen Staat zal zijn, zullen de menschen' elkander dan niet geweld aandoen en doodslaan?" vraagt men dan gewoonlijk. Waarom Thans zijn er menschen, die uitslui tend opgevoed en voorbereid- worden om de menschen te dooden en geweld aap te doen, menschen voor wie het recht van geweld-aandoen erkend wordt, en die de daarvoor opgebouwde organi satie gebruikenen zulk soort van geweld en doodslag wordt voor een goede en moedige daad gehouden. Maar dan zullen de menschen daar voor niet opgevoed worden en zal nie mand het recht hebben anderen geweld aan te doen de geweld-organisatie zal verdwijnen en, zooals dit eigen is aan menschen van onzen tijd, geweld en doodslag zullen steeds, en voor allen, als een slechte daad beschouwd worden. Bn indien ook na de vernietiging der Staten geweldplegingen zullen voorko men, dan zullen ze natuurlijk minder in getal zijn dan in onzen f\jd, .waarin juist voor de uitoefening van geweld opgebouwde organisaties bestaan en toe standen, waarbij doodslag en geweld als goede en edele daden beschouwd wordeD. De vernietiging der Staten vernietigt alleen de bij overlevering tot ons geko men, onnoodige organisatie van geweld en de rechtvaardiging daarvan. Recht, maatschappelijke zaken, volks beschaving dit alles zal er zijn in de mate, waarin dit voor de volken noodig is en in een vorm, die niet zal inhouderi het kwaad, zoo eng verbonden aan de hedendaagsche Staatsorganisatie. Slechts dat zal vernietigd worden wat slecht was en de vrije openbaring van den volkswil in den weg stond." En wie van u nog mocht aankomen met die oude bewering, als dat bij een opheffing van den Staat, van het regee- ringsgezag de slechten ongestraft heer schappij zouden voeren over de goeden, heeft zeker nog nimmer gelezen wat dezelfde Tolstoy daarover heeft te boek gesteld, of iets dergelijks door anderen 3) Uitgave van de drukkerij Vrede den Haag f 0,25. Ik cursifeer. is de volgende, en het zal wel het beste zijn, dat ik grootmoeder die zelve laat vertellen ik zou het zoo goed niet weer kunnen geven. En dus Het huisje had juist vier jaren ledig gestaan, sinds de heremiet met zijn gezin was afgetrokken. Mijn man was wat voorzichtiger geworden met zijn uitnoo- diging, toen er een gast kwam, waar voor het huisje als aangewezen scheen. Ditmaal was het geen Fransoos, geen heremiet met een groot gezin, in éen woord geen man, maar eene van het schoone geslacht. Lieve hemel, van de oude gesproken, was „schoone ge slacht' eene parodie. Eene vrouw, zoo ellendig, zoo vervallen, maar die toch in hare fijne trekken niets had van die brutaliteit, die men gewoonlijk bij haars gelijken, bij de straatmuzikanten vindt. Eene straatmuzikante, maar die, in plaats van de gebruikelijke harp, de viool be speelde en geen gillende liederen zong. Zij was veeleer stil en keek alleen maar, terwijl z(j speelde, met hare zwaarmoe- geschreven, in ieder geval hij zou blijk geven er nimmer over te hebben nage dacht. Een enkele passage wil ik aan Tolstoy's betoog ontleenen, dat te vinden is z'n bekende werk. „Het Koninkrijk Gods is binnen in U" wat ik ieder met beslistheid ter lezing kan aan aanraden.(3) Hij zegt daar dan (Holl. 2e uitg. blz. 173 en volg.): „De slechten zouden dus, volgens de verdedigers van den Staat, zonder het Staatsgezag, de braven geweld aandoen en hen overheerschen, terwijl bet thans den braven vergunt over de slechten den baas te spelen. Maar waar de verdedigers van den tegenwoordigen staat van zaken dit verzekeren, beslissen zij van te voren, dat het beginsel, dat zij willen bewijzen, onbetwistbaar is. Zeggende, dat zonder het Staatsgezag de slechten over de braven den baas zouden spelen, nemen zij als bewezen aan, dat de braven zij zijn, die thans de macht in handen hebben, en de slechten zij, die zich onderwerpen. Maar dat is het juist, wat men moet bewijzen. Heerschen wil zeggen geweld uitoefe nen, geweld uitoefenen wil zeggen doen wat hij, wien het geweld wordt aange daan, niet wil, en wat hij, die het ge weld aandoet, zeker niet zou willen dulden, bij gevolg wil „heerschen" zeggen, anderen doen wat men niet zou willen dat men ons deed, dat wil zeggen kwaad doen. Zich onderwerpen wil zeggen geduld boven geweld verkiezen, en geduld boven geweld verkiezen wil zeggen goed of minder slecht te zijn dan zij, die anderen doen, wat zij niet zouden willen dat men hen deed. Bij gevolg zijn het naar alle waar schijnlijkheid niet de besten maar de slechten, die altijd de macht in handen hebben gehad en nog hebben. Er kunnen onder hen die zich aan het gezag onder werpen, slechten zijn, maar het is onmogelijk dat de besten over de slecht- sten heerschen." Om het gezag te erlangen en het ce behouden moet men het gezag liefhebben. En de heerschzucht gaat niet gepaard met braafheid, maar integendeel met hoogmoed, sluwheid, wreedheid. Zonder verheffing van zichzelven en vernedering van anderen, zonder huichelarij en be drog, zonder gevangenissen, vestingen, terechtstellingen kan geen gezag ver kregen noch behouden worden." Nu zal er toch zeker voor velen wel een ander licht vallen op Tolstoy's be schouwingen en zedelijkheidseischen voor 3) Uitgegeven bij S. L. van Looij Amster dam. 260 blz. 0,45 (2e goedk. druk.) dige oogen rond. Naast haar stond en natuurlijk dat mijn oude dadelijk in een nau welijks volwassen meisje, dat met eene weeke altstem de liederen zong, die hare moeder speelde. Als ik een schilder was geweest, dan had ik het meisje als model voor Mignon genomen. Ztj had een gezichtje, dat Murillo niet schooner, onschuldiger en toch betoovender had kunnen schep pen en hoewel eene bleeke, toch ver wonderlijke warme teint. Jammer alleen dat zij kringen onder de oogen had en een pijnlijken trek om den mond. Mtjn man stond in de deur, toen zij daar buiten zongen, en toen het meiqje, in weerwil dat het zeer warm was, huiverde, vroeg hij of zij het koud had, waarop de moeder treurig antwoordde, dat zij de koorts had, en daarop verder speelde. Het stemmetje werd echter al zwakker en zwakker en plotseling pers ten zich de bleeke lippen op elkaar en zeide zij: „Ik kan niet meer!" de praktijk van het dagelijksch leven, en op die zijner geestverwanten, in Nederland als elders nu,vertrouw ik, zal ook menigeen moeten instemmen, dat zóó'n standpunt een dringend vereischte is voor ieder onzer, die te handelen nog begeert volgens z'n verstand, z'n gevoel, z'n overtuiging en geweten. LOD. VAN MIEROP, Wordt vervolgd.) Fresident Kruger op de Gelderland. Uit de N. R. Ct. nemen wij het vol gende over „Generaal den Beer Poortugael heeft op een verzoek van de redactie van het Haagsche Dagblad om in dat blad zijn gevoelen mede te deelen omtrent de „questions brülantes" van internationaal recht, welke zijn ontstaan door het aan bod der Nederlandsche regeering om president Kruger met een harer oorlog schepen naar Europa over te brengen, het volgende geantwoord omtrent de drie vragen de vlag, het geld en de staats papieren. lo. De vlag. Behoort de Gelderland naast onze natievlag al of niet ook de vlag der Zuid-Afrikaansche Republiek te voeren Om die vraag te beantwoorden moet men zich afvragen, of de president Kru ger in zyn qualiteit als president, d. i. als het hoogst uitvoerend gezag in die Republiek vertegenwoordigend, of als privaat persoon zal worden vervoerd. De verklaring van den minister van buitenlandsche zaken in de Eerste Kamer, op de interpellatie van den heer Fransen van de Putte, laat daaromtrent geen twijfel. Op de vraag der regeering aan onzen consul te Lorengo Marquez, wat hem om trent de plannen van president Kruger bekend was, „hebben wij zeide de minister toen ten antwoord ontvangen, dat president Kruger om gezond heidsredenen f1) naar Europa wenschte te vertrekken, maar nog niet beslist had naar welke plaats hij zich zou begeven. Wij hebben daarop gemeend, als een bewijs van deferentie aan den persoon p) van president Kru - ger, hem het aanbod te moeten doen" enz. Duidelijker kan het niet. De oude man, door de rampen, welke over zijn land waren gekomen, teleurstellingen, verlies der zijnen, slag op slag getroffen, was P) De Schrijver spatieert. De oude vrouw ving de neerzinkende in hare armen op, en keek, verstijfd van angst, dan eens de bewustelooze, dan weder ons aan. Nu, toen deden wij spoedig wat wij konden. Het werd echter eene mooie geschiedenis, toen wij bemerk ten, dat het arme ding de mazelen had, en dat de oude geen plaats wist, waar zij haar hoofd en dat van haar kind kon nederleggen. „Doe open, Anita!" zei mijn man. En ik ontsloot het rupsenhuisje. Zoo was er wederom iemand daar binnen en zooals het gaat in nood en ellende de straatmuzikante kwam in de volgende dagen zooveel met ons in aan raking en vond zooveel hulp en steun by ons, als ware zij onze gelijke. Mijne kinderen kregen namelijk dezelfde ziekte en hier en ginds was ang3t en zorg, want de epidemie had ditmaal een boos aardig karakter. Ik was eigenlijk zeer boos op mij a man. Als hij die vreemde vrouw niet ingelaten had, had hij ons de ziekte

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1900 | | pagina 1