het kind.
bericht.
1900.
Donderdag
5
22 Maart.
Van week tot week.
EiiMlaiifak brailm
$8e Jaargang.
DE UITGEVER.
FSt!tl,ILET@SI.
ISo. 69.
legbeiu.
ENST.
30 6 50
)20 1040
2 220
5 20
VLISSINGSCRE COURANT.
Prijs per drie maanden 1.30. Franco per post f 1.50.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij allo Boek
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever
F. VAN DE VELDE Ji., Kleine Markt, I. 187.
-it- it.
'4Ri jers
,5%,.
t -
ADVERTENTIÉN van 1-4 regels 0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. - Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie wordt de prijs slechts toecmaal berekend. Groote letters
en cliché's worden naar plaatsruimte berekend.
Verschijnt dagelQks, uitgezonderd op Zon- en feestdagen.
Telephoonnnmmer lO.
Abonneinents-Advertenticn op zeer voordeellge voorwaarden.
Zij die zich met liet volgend kwartaal
aanvangende 1 April a. s., op de „Vlis-
singsclie Courant" abonneeren, ontvangen
je van heden af tot genoemden datum
nummers gratis.
Men kan zich ook abon
neeren tegen betaling van
10 cent per week.
Wanneer wij de eenigszins zonderlinge
berichten, die ons thans uit Zuid-Afrika
genaken, goed willen beoordeelen, moeten
wij in de allereerste plaats op de daar
heerschende eigenaardige toestanden
letten.
De Vrijstaters vallen feitelijk van het
verbond af. Dit mag nu al of niet over
dreven zijn, en voorshands meenen wij
dat het dit wel is, het staat toch vast
dat er bij velen neiging bestaat om zich
rustig bij den staat van zaken neer te
leggen.
In een land met een staand leger, kan
van iets dergelijks natuurlijk geen sprake
wezenmaar de landsverdediging der
Boeren is de meest primitieve toepassing
der nationale militie, die alleen in tijd
van nood opgecommandeerd wordt en
later weder naar de haardsteden terug
keert. Zoodra er nu gebeurtenissen
voorvallen die het betrekkelijk zwakke
verbond tusschen de onderlinge deelen
der legermacht verbreken, is eene der
gelijke militie feitelijk ontbonden en
kunnen op zich zelf staande deelen, die
niet in betrekking staan tot de hoofd
macht, zich niet handhaven. Zeer zeker
is het dat zij in den minder goed
verdedigbaren Vrijstaat tegen de groote
legerbenden van den vijand niets van
beteekenis kunnen doen.
Vandaar dan ook dat de Engelsche
generaals zonder tegenstand uit het
zuiden kunnen oprukken en zich weldra
met lord Roberts zullen vereenigen, om
dan gezamenlijk den tocht noordwaarts
voort te zetten.
Deze tocht evenwel zal geen werk
van enkele dagen zijn, want het blijkt,
dat Bullers' corps in Natal zoo deerlijk
geleden heeft, dat er wel weken noodig
zullen zijn om het in staat te stellen,
met eenige hoop op succes de schier
ontoegankelijke bergpassen te forceeren,
"aar de Boerencommando's zich thans
ophouden en geducht versterken. Voor
de meesterstukken van Bulier zijn wij
niet bevreesdmaar wel vreezen wij
Naar het Hoogduitsch
VAN
E. W I C H E R T.
7.)
Het afscheid duurde nog een poos.
«et was goed, dat de kleine man nu
'elf naar afwisseling begon te verlan-
Hü wilde eens zien wat grootmama
had, zeide hij, en liet zich nu
J'et langer houden. Na nog een laatste
kus
ging Holder heen.
Maar den volgenden dag kwam hij
sl "eer en liet zich niet afwijzen. Ook
flitisti
den derden was hij er weer en zette
'aan het door, om bij hem te
dat Roberts, nadat zijn troepenmacht
met die uit den Vrijstaat zal zijn aan-
gevuld, eene poging zal doen om de
commando's in de Drakensbergen en op
Biggarsberg, in den rug te bestoken en
alzoo ze te dwingen tot een machtsver-
deeling, die hun noodlottig zou kunnen
worden.
Voor het overige meenen wij niet
terstond gebeurtenissen van eenige be
teekenis te mogen verwachten. Een
kleine en welkome verademing zou het
geweest zijn, wanneer in dien tusschen-
tijd de staatkunde aan het woord ware
geweest om,wij zeggen niet in het belang
der republieken, maar in datdesvredes
werkzaam te zijn. De aanbieding van
president Mac Kinley, om in verzoenen
den geest werkzaam te zijn, voor zoover
wij weten tot dusver de eenige mis
schien behalve die van het hoofd der ka
tholieke kerk,— heeft ons zeer verheugd.
Het is mogelijk, dat vrees om de sym
pathie van het volk te verbeuren en
alzoo zich zelf eenigszins té benadeeien
met het oog op de eerstvolgende presi
dentsverkiezing, den heer Mac Kinley
tot dezen stap heeft aangezet. Wij be
schouwen dien trouwens meer als een
stap van het Amerikaansche volk zelf,
dat herhaaldelijk en schier alom in
streng afkeurenden zin over dezen krijg
heeft geoordeeld en Engeland daarbij
niet spaaide.
Maar juist dit maakt de zaak beden
kelijker dan zij schijnt. Het stijf beloof
de, maar eenigszins hooghartige antwoord
van lord Salisbury kan onmogelijk na
laten op het Amerikaansche volk een
hoogst ongunstigen indruk te maken,
moet noodzakelijk de betrekkingen tus
schen beide Staten weer verkoelen en
zal Engeland op nieuw blootstellen aan
dien spot en die verguizing, die het in
den laatsten tijd zoo veelvuldig onder
vinden moest. Het gebeurde in verschil
lende plaatsen van Duitschland geeft in
dit opzicht stof tot denken.
Het slotstuk uit lord Salisbury's tele
gram van Mac Kinley is natuurlijk de
zaak. Engeland zal van geene enkele
mogendheid de bemiddeling aannemen
dat is voor Amerika een pleister en
voor Europa een waarschuwing.
Trouwens, reeds vóór die waarschu
wing de wereld in was gezonden, hadden
een paar der groote mogendheden de
boodschap gezonden, dat zij niet te
spreken waren. Het telegram van den
Duitschen keizer zegt dat bemiddeling
wordt toegezegd voor het geval beide
partijen die wenschen.
Maar op dien grond, Engeland heeft
daartoe thans den weg afgesneden, kan
er nimmer van eenige bemiddeling sprake
meer zijn. Is dit een afdoende grond
worden toegelaten. Hij bestelde wat
papa moest meebrengen, waarbij Lina
hem van goeden raad scheen te dienen,
althans zjj kwam bij deze bezoeken ook
niet te kort.
„Neen! dat wordt onverdrageljjk
riep de oude mevrouw uit. „Zulk eene
onbeschaamdheidIk ben geen baas
meer in mijn huis
Julia had een onweer zien opkomen
en zich zooveel mogelijk teruggetrokken.
Maar in de kleine woDing had zy helaas
geen plekje voor zich alleen. „Ja, het
is verschrikkelijk, mama," zoo beves
tigde zij. „Maar wat is er tegen te doen
Hij is de vader, en meneer Meck is toch
ook van meening, dat wij hem niet van
het kind verwijderd kunnen houden."
„Och, die juristen komen altijd met
hunne wets-artikelen," zeide de oude
mevrouw onwillig. «Zoo iets laat zich
niet volgens het wetboek beoordeelen.
Het is te dwaas, dat ik genoodzaakt
zou zijn, om dagelijks mijn beste ver
trek uren lang te moeten missen. Ik
om aan alle mogelijkheid van interventie
te twijfelen Wij gelooven het niet.
Zeker bestaat er tusschen bemiddeling
en tusschenkomst een hemelsbreed ver
schil doch dit verschil spruit voort uit
en wordt tevens gerechtvaardigd door
het verschil in toestanden.
Van de gevolgen eener vriendschap
pelijke bemoeiing in deze zaak hebben
wij nooit veel heil verwacht. Maar de
mogendheden kunnen zonneklaar aan-
toonen, dat de verschrikkelijke gevolgen,
die van dezen oorlog meer en meer
worden waargenomen en de onrust
dien hij alom teweeg brengt, de schade
die hij dieigt te berokkenen, in de verste
verte niet in verhouding staan tot de
motieven die er voor hebben gegolden
en het nut dat er uit kan voortvloeien.
Er is grond voor eene verklaring der
mogendheden, dat het algemeen belang
en de algemeene rust het beëindigen
van den strijd eischen. Slechts van
een dergelijke ongewapende interventie
verwachten wij veel en dan hangt het
eenig en alleen van Engeland af, of zij
tot eene gewapende leiden zal. Aux
grands maux les grands remèdes
Vermindering van ons nationaal vermogen.
Menigeen zal zich v, ,i ccnc de vraug
gedaan hebben welke verandering er in
den financieelen toestand van Nederland
is gekomen sedert door minister Pierson
zulke ingrijpende veranderingen zijn ge
bracht in ons belastingstelsel en enkele
belastingen opgeheven zijn. Met andere
woorden of ons land in vermogen voor-
of achteruitgegaan is.
Het antwoord geeft hierop de heer
A. L. H. Obreen in het weekblad De
Amsterdammer. Als punt van vergelij
king neemt hij den toestand in 1891
toen de denkbeelden van den heer Pier
son in zake het belastingwezen nog niet
verwezenlijkt waren, en in 1897 toen
reeds tamelijk wel kon opgemaakt wor
den welke resultaten de heer Pierson
met zijn wetten bereikt had. Het blijkt
dan dat per hoofd der gemiddelde be
volking de grondbelasting en het perso
neel (het laatste aanmerkelijk) vermin
derd zijn en het patent vervangen is
door bedrijfs- en vermogensbelastingen,
welke beide zooveel opbrengen dat het
totaal der directe belastingen tog nog is
gestegen. Verder is de opbrengst van de
invoerrechten vermeerderd en het totaal
der accijnzen (die op zeep is afgeschaft)
evenals dat der indirecte belastingen, als
zegelrechten enz. belangrijk verminderd.
ben immers zelve als gevangen, kan
mij niet roeren en bewegenon niet bij
mijn goed komen in de voorkamer, wil
ik niet in onaangename aanraking komen
met dien onbeschaamde. Het beste zou
zijn, uit het huis te gaan en het hem
over te laten. Ik wordt nog ziek van
ergernis.''
„Als wij maar een middel wisten,
mama
„En voor uw jongen zijn deze be
zoeken ook geheel en al verkeerd. Hij
spreekt immers nu al van niets andets
dan van zrjti papa. Natuurlijk Als men
het kind met zoetigheden volpropt en
met speelgoed loktLet eens op, hoe
lang gij het nog baas zult blijven. Hoe
kan daarby van opvoeding sprake zijn
Ik krijg geen vriendelijk gezicht meer
van hem te zien."
Julia weende. „Dat ik u ook zoo tot
last moest worden.
„Ei wattot last wordenGij zljt
mijne dochter en Ghristiaan mijn klein
zoon. Maar in alles moet toch regel zijn.
Voorgesteld in guldens per hoofd dei-
gemiddelde bevolking, is het totaal der
dir. belastingen gestegen van 6,20 tot
6,55, de invoerrechten van 1,26 tot 1,75,
zijn de accijnzen gedaald van 9,63 op
9.31, de indirecte belastingen van 5,64
tot 3,89, het algemeen totaal van 22,73
op 21.49.
Daarna wijst de schrijver er op dat ge
durende de werking der vermogensbe
lasting het aantal aanslagen is toege
nomen, het bedrag van het belaste is
gestegen en de opbrengst der belasting
geklommen is.
Geen ongunstige cijfers, zal men
zeggen. De schrijver toont echter door
andere cijfers aan dat er volstrekt geèn
reden bestaat tot enthousiasme, en er
geen sprake is dat Nederland zich baadt
in het goud. Nederland heeft toch in
1898, in den vorm van belastingen van
allerlei aard betaald de som van hon
derd en acht millioen guldens, dat is
tegen vier ten honderd gerekend, de
jaarlijksche rente van een kapiiaal van
twee duizend zeven honderd millioen
gulden. Voor 1899 werd toegestaan eene
som van 151 millioen gulden aan uit
gaven, bijna drie percent van het aan
geslagen vermogen.
Dat ons nationaal vermogen er niet
op vooruitgaat, de schrijver ziet daarvan
een bewijs in de verminderende aan
slagen beneden de 200,000, terwijl die
boven de f 200,000 stijgen. Dit bewijst
weder dat de welvaart voor de kleinere
vermogens in ons land moeilijker te
bereiken is dan voor de grootere. En dat
in Nederland waar geen protectiestelsel
is dat uitsluitend ten bate werkt van
het grootkapitaal.
Bovendien houdt de toeneming dei-
vermogens niet gelijken tred met de
vermeerdering der bevolking, wat weder
blijkt uit de vermindering van het beiast
vermogen per hoofd gedurende de vier
laatste jaren. Het aantal aangeslagen en
in de vermogensbelasting is ook aanzien
lijk afgenomen.
Het is een achteruitgang die zoo voort
gaande, ons voor een ledige schatkist
zal stellen, en toch hebben wij in de 5
jaren, dat ons belastingwezen zoo ge
wijzigd werd, geene ernstige rampen te
betreuren en moeten de oorzaken van
den achteruitgang zoowel op het platte
land als in de groote gemeenten op te
merken, gezocht worden in ongunstige
economische verschijnselen.
Eindelijk betoogt de schrijver nader
zijn stelling dat ons nationaal vermogen
aan het ebben is door de volgende opgave-.
Op 31 December 1894 bestond de
bevolkingvan ons vaderland uit4,732,911
hoofden. Daarvan waren aangeslagen in
de vermogensbelasting 77,672 met een
vermogen van f5,408,072,000. Op 31
1 Dec. 1898 waren er in ons land 5.004,206
hoofden van bevolking. Er zouden dus
volgens den maatstaf van 1894, daar
onder moeten zijn 82,124 aangeslagenen
in de vermogensbelasting met een ge
zamenlijk vermogen van f 5,718,066,972.
Maar er waren slechts 78,819 aangesla-
genemet een vermogen v.f5,565.376,000.
Wij zijn dus tegenover de vermeer-
riag der bevolking ten achter gebleven
met 3,305 aangeslagenen en tnet
f 152,690,972 aan vermogen, of zooals
i hieruuven gemeld is,een achterstand van
i
j ongeveer 3 percent.
Met een waar beeld teekent de schitj -
vsr den toestand „Onzo natie is dus
in de verhouding van den huisvader, die
ieder jaar zijn gezin ziet vermeerderen
en wiens inkomen niet overeenkomstig
toeneemt."
Wij gaan dus volgens al deze gegevens
'geen aangenamen tijd op financieel gebied
te gemoet en ongelukkig is die toestand
niet te bezweren door het opleggen van
nieuwe of het verzwaren van bestaande
belastingen. Ook op dat punt schijnt
de grens tamelijk wel bereikt te zijn.
Wat dan zal moeten gedaan worden j
Wel, hetzelfde wat een verstandig huis
vader, wiens kroost toeneemt terwijl zijn
inkomen hetzelfde blijft, zou doen, n.l.
de grootst mogelijke zuinigheid betrach
ten in de uitgaven. Geen enkelen cent
onnut uitgeven. Dat dient ook de Staat
te doen en het mag aangenomen worden,
dat daarmede veel voor de schatkist zal
gespaard worden.
Wij kunnen toch niet veroordeeld zijn,
om ons de kwaadaardigheid van dien
man geduldig te laten aanleunen. Want
om het kind is het hem toch bezwaarlijk
te doen. Maar ons door zijne koppigheid
te plagen, ons het leven te verbitteren,
dat is zijn doel en daartoe gebruikt hij
met lust zijn voorwendsel."
„Gij doet hem nu toch onrecht, mama,"
voerde Julia schuchter aan. „Waarom
zou hij het kind niet liefhebben
„Verontschuldig hem nog maar,"
snauwde de oude dame haar toe. „Hoe
het ook zij, deze toestand wordt onver -
dragelijk. Ik wend mij tot de politie.
Er zal toch nog wel voor eeDe arme
weduwe recht te verkrijgen zijn."
„Zal ik Christiaan naar hem toe zen
den vroeg Julia bedrukt. „Bij zijne
zusters wordt hij dan heelemaal bedorven.
Het snijdt mij door de ziel, als ik er
aan denk hoe zij dan alles zullen doen,
om hem tegen mij in te nemen."
Dat Julia van Holder's zuster sprak,
bracht de oude dame tot zwijgen. Haar
Tweede Kamer.
Het verplicht herhalings-onderwijs in
het leerplicht-ontwerp opgenomen, bijjkt
voor vele leden der Tweede Kamer een
steen des aanstoots te zijn. Vele waren
de bezwaren er tegen ingebracht. De
heer Schaepman betuigde voor leerplicht
te zijn, maar niet voor herhaliDgson-
derwijs. Eene wet op leerplicht moet
zich tot het allernoodzakelijkste bepalen
en dat doet dit ontwerp niet. Het ver
plicht herhalingsonderwijs vergemakke
lijkt de keuze van een levenstaak voor
de kinderen niet en het verkort de ouders
in hun recht om hun kinderen bij die
keuze te leiden.
De heer Vermeulen bestreed het ver
plicht herhalingsonderwijs als een natio
nale ramp voor de school in het alge
meen, voor het bijzonder onderwijs in
het bijzonder en een nekslag voor de
bijzondere school.
De heer Kuyper ontwikkelde deze be
zwaren nog nader. Z. i. komt het bijzon
der onderwijs door dit ontwerp onder
de macht van de gemeentebesturen. Over
't algemeen maakt de geheele titel van
gunde zij het minst, dat zij zouden
triomfeeren. Toen echter des avonds de
advocaat op de thee kwam, bracht zy
het onderwerp weer ter sprake. Zoo
kon het in elk geval niet blijven.
Meck draaide aan zyn snor en lonkte
naar rechts en links. „Waarde mevrouw,"
zeide hij, „de verhouding is nu eenmaal
valsch en men moet er zich in voegen,
zoo goed als het kan, daar een kind
vader en moeder heeft."
„Maar dat spreekt immers van zelf.
De vraag is maar, hoe men dezen las-
tigen man kan weren?"
„Ja, dat is juist de vraag, mevrouw.
Ik geef toe, dat meneer Holder van
zijn recht een wat onbescheiden ge
bruik maakt, men zou het misbruik
kunnen noemen Ik geef de mogelijk
heid toe, hem te dwingen, zijne bezoe
ken te matigen, misschien daartoe een
bepaalden dag in de week vast te
stellen. Maar
„Maar
„Dat is een moeilijke taak voor den