Twee Neven. MEN BOTER, Maandag- 28 November ITDurg. iE, Dok. Lange Avonden. No. 139. 36e Jaargang. 1898. OWMISSE. 'OT. WORST. RSMA. jster, it, it, deur, 'licht, iappg Bij fleze Conrant behoort een Bijvoegsel. Gemeentebestuur. FliDLLlTQN. Binnenland. Advertentiën, SN. 92221 men rijst.) cht voor 14, bij de 5 Ons. de 5 Ons. Markt. •oud. id-Africa 11. ie His in een hebben, len voor gens en boeiende zin mag prils is pel band. waar lijnen, »veer 1.S5 ENDIENST. 50 6 30 6 50 6— 10 20 10 40 0 1 30 2 220 4 20 5 10 5 30 6 6 40 7 20 50 10 10 10 30 12 10 1 20 1 40 3 50 4 10 4 30 8— 8 30. CK&kÖJS. 99. i 3 25b) 3 55 55 15 I 25b) 45 Breskena hoog' Vliasir.gen naar akt. vlissihiciscie coiibaut Prijs per drie maanden 1. Franco per post 1.15. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever: F. VAN DE VELDE Ji., Kleine Markt, I. 187. ADVERTENTIËNvan 1-4 regels 0.40. Voor eiken regel meer 10 cent. - Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Groote letters en cliché's worden naar plaatsruimte berekend. Verselifjnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Telephoonnummer IO Abonnemcnts-Advertentiën op zeer voordcelige voorwaarden. HOOFDELIJKE OMSLAG. De Gemeente-Ontvanger van Vlissin gen herinnert belanghebbenden aan hunne verplichting tot aanzuivering van het verschuldigde wegens hoofdelyken omslag, ter voorkoming van vervolging. Vlissingen, 26 Nov. 1898. De Gemeente Ontvanger T. C. DOMMISSE. We merkten het reeds in een onzer vorige schetsen op, hoe, bij het minderen der dagen, bij het afnemen der natuur schoonheden, bij de toeneming van duisternis en koude, het daarbinnen weer gezelliger wordt. Voor wie met zijn tijd en zyn krachten weet te woekeren, is de wintertijd, zijn de lange avonden allerminst een ver schrikking. We kunnen ons bf werk of ontspanning in overvloed verschaffen, wanneer we het ernstig willen en zoeken. Niemand behoeft zich te ver velen, die te voren beslist, dat men zich niet mag en niet wil vervelen. De gezellige huiskamer is liet land van tooveren en wonderen en 't is geen wonder, dat de menschelijke natuur, altijd zoo verlangend naar afwisseling, geneigd is om elke nieuwe bekoring met beide handen aan te grijpen en niet lang te treuren over het gemis van wat voorbij is. Men ziet dat het meest aan de jeugd. De kleinen hebben het, onbewust, het verst in levenswijsheid gebracht. Ze hebben al heel spoedig een 1 echt gemak kelijk en gezellig hoekje gevonden. De bouwdoos wordt te voorschijn gehaald, en de Spaansche forten op Cuba en Portorico verrijzen uit den grond, met een snelheid, die een Hollandschen eigen bouwer doet watertanden. De krant van gister is even spoedig in eenige vierkante stukken geknipt, waaruit, naar de welbekende kunst, door vouwen en nog eens vouwen, een geheele vloot te voorschijn komt. Een tweede lezing van den Spaansch-Amerikaanschen oorlog is al heel spoedig gevonden, maar ook de vrede weldra beklonken, na een vervaarlijk kuik-bombardement. Zus en de pop, wonen de vertooning der knapen op den eersten rang gratis bij. 't Is een pret van wat biiefje me, vooral wanneer een kleine uitnoodiging van de theetafel de blonde kopjes een oogenblik samenbrengt onder de lampekap om het rantsoen in ontvangst te nemen. Bewerkt door AMO. 7*) „En wat zeiden die deernen wel van mij „Hoegenaamd geen kwaad, zij be klagen alleen den genadigen heer en aan den gebochelden baron op het slot schijnen ze allemaal den duivel gezien te hebben. «Maar de onterving moet dan toch reden hebben „Die ken ik niet, antwoordde Jochem schouderophalend, „wanneer de ritmees ter het echter beveelt wil ik onderzoek doen, ik zal het er wel uitkrijgen. Maar Straks nog een kleine napret, met en benevens een heel klein kibbelpartijtje, met oen vriendelijke vermaning tot besluit en de natuur laat haar rech ten gelden. In de kinderwereld althans kent men geen mistroostigheid en laat men zijn humeur niet bederven door een plasregen of een modderpoel. Daar schijnt van binnen altijd een zonnetje, om alleen plaats te maken voor een Aprilsche bui. De huiskamer in den winter is een museum van 't menscheiyk leven, waai de beste voortbrengselen worden ver zameld en bewaard en ten toon gespreid voor allen, die smaak hebben in de kunstschatten der bezielde wereld. Zij verzamelt wat de zomer verstrooide. Zij trekt samen als naar een middelpunt, waarin alles zich oplost. Zij biedt een genot, dat altijd onschuldig en rein is een genot, dat steeds bevredigt, als we ons aan den smaak ervan gewennen. Zie dat jonge paar, dat zijn hoop vervuld zag en na een degelijke voor bereiding het verbond voor het leven sloot. Hoe waardeert het, na een tijdperk van woeling en inspanning, de zachte kalmte, waartoe het jaargetijde zich zoo bij uitstek leent. Hoe weldadig zijn juist nu de bedrijvige zorgen der jonge huisvrouw, en welke onschatbare uren brengen die beiden door, tevreden met elkander en vol hoop voor de toekomst, die ze iuchtkasteelljes bouwt. Bijna tot alles wat zich in den schoot van het familieleven ontwikkelt, staan, die heerlijke maanden, die voor ons liggen, met hun rustige bedrijvigheid in verband, en allerlei beelden doen zich, aan welke zijde we het oog ook wenden als in een panorama voor ons op. Daar is het een andere jonge vrouw, die in verrukking al die lieve, kleine voorwerpen samenstelt, waarmee haar eersteling zal getooid zijn. Daar weer zien we de kleine kopjes bij elkaar steken, om de geheimen te bespreken van den Goeden Sint, geheimen die niemand bewaren kan. Straks rjjdt hij over de daken, terwijl de zegeningen van den Decemberavond worden genoten en pa of broer van achter de deur het welbekende, onschadelijke bombardement houdt. Hier zien we de blijde voorbe reiding voor den morgen des vredes, daal de oudejaarsavondpret en de mooie Nieuwjaarsgedichtjes, die zooveel moeite gaven. Elders ontplooit zich de welda digheid der ouderen en houdt het liefde werk aller handen bezig in den kring, opdat n'emand vergeten woide en de stem niet te veigeefs klinke van hen die lijden en treuren. Het is ons zoo wel, wanneer wij van tijd tot tijd eens tot ons zeiven inkeeren eten moet u. Sapperloot, ge hebt uw krachten waarachtig wel noodig, lichaam en ziel moeten bij mekaar gehouden wor den, en de vuist in den zak helpt niets, zij moet mijnheer den neef onder den neus gehouden worden. „Je hebt gelijk,» knikte Egon en zon der zich langer te bedenken, nam hij mes en vork op. „Klagen en zuchten verandert toch niets aan de zaak, er moet gehandeld worden. Ik dank je, trouwe kerel, ik w.l naar je goeden raad luisteren, ga me nog een flesch wijn halen, morgen zullen wij den vijand onze tanden laten zien." „Zoo mag ik het hooren, ritmeester, en nu maar flink er op los I" Toen de oppasser met de flesch terug keerde, had Egon zijn maaltijd geëin digd hij schonk een glas vol en reikte het Jochem. „Nu weet ik het,» zeide Jochem zacht, „het is waarachtig om je een ongeluk te lachen.» „Wat dan en weer eens tot ons zeiven komen. Nu ligt de periode weer achter ons, toen het kooitje den voge! niet bekoren kon. Nu is ons huis, in den waren zin, het oude, lieve thuis, waar al de huisgoden nog heerschen en ons weer op de oude, hartelijke wijze ontvangen. Hier zijn we weer, wat verouderd, doch, naar we hopen, niet veranderd. En toch is er verandering. Hier is de lang verwachte baby, die zyn eerste winter- oampagne wil meemaken, 't Zou zoo aardig geweest zijn, ais die oude, trouwe Fidel den kleine eens kwispelend te gemoet ware getreden, maar toen de zomer zijn afscheid nam, hebben de broers en het zusje Fidel begraven onder den wilden wijngaard, met roode blaren. En ginds bij de zwarte juffrouw, die den heelen winter doorwerkt, staal een ge makkelijke, nu ledige stoei, die leeg blijft, omdat er een plaats opengevallen is, die niet meer vervuld wordt. Grootpa zal bab niet op de knie nemen, maar- uit zijn vriendelijke oogen, daar aan den wand, zal de zegen toch neerdalen op dat kleine kopje. Laten wij ze allen vereenigen in onze gedachten, die één met ons waren. Laten onze goede herinneringen ons verlichten in de schemering van het leven, wanneer die eens aanbreekt, zooals ze thans zijn onze troost en vreugde, bij het zalig genot van den huiselijken haard. Conclusie van den heer Staalman in de Zaak-Hogerhuis. De heer Staalman heeft Dinsdagavond te Den Helder aan zijn belofte gevolg gegeven om in een openbare vergadering zijn gevoelen omtrent bovengemelde zaak mede te deelen. Daarbij bleek dat zijne onderzoekingsreizen in Fries land hem het noodige licht in deze bekende zaak nog niet deden vinden. Hij is noch van de schuld noch van de onschuld der Hogerhuizen overtuigd. Maar wat hem op zijn reizen wel bleek, is de absolute onbetrouwbaarheid dei- door mr. Troelstra c. s. ten gunste van de Hogerhuizen uitgevonden getuigen, wier verklaringen voor de justitie geene de minste waarde hebben kunnen. Zijne conclusie was daarom dat hij verklaarde gaarne bereid te zijn om mede te werken tot eene herziening van het vonnis, opdat zal kunnen blij ken dat er in Nederland gerechtigheid bestaat. Uit hetgeen de heer Staalman mede deelde blijkt dat deze tot onderzoek der zaak-Hogerhuis werd gedreven door het feit dat van alle leden der Tweede Kamer alleen de heer Troelstra deze zaak heeft onderzocht. Men moet, zeide de heer Staalman verder, voorzichtig zyn bij het vestigen van zijne overtui ging in deze zaak en men moet ze bezien van de verschillende standpunten „Wel de reden „Toe, vertel spoedig." „De ritmeester zou zijn standaard in den steek gelaten hebben." Egon sprong van zijn stoel op, zijn hand omklemde met ijzeren druk den arm van Jochem, zijn oogen fonkelden van toorn. „Dus zou ik een lafaard zijn vroeg hij op heeschen toon. „Het woord is niet uitgesproken ge worden," antwoordde de oppasser, „ik zou het ook aan niemand raden, want zyn tanden konden het onder mijn vuist wel eens te kwaad krijgen. De domme deern, die mij het geheim heeft toe vertrouwd, heb ik in haar gezicht uit gelachen, maar in de keuken weten zij het nu tenminste, dat ze zich met hun praatjes voor mij in acht moeten nemen." Een haastig, ongeduldig kloppen aan de deur verhinderde Egon om Jochem verdere vragen te doen met een uitroep van blijdschap snelde hij den langen forschen man te gemoet, die in d e waarop de verschillende menschen, die op vrijspraak aandringen, staan. De socialis ten in de eerste plaats,willen met alle hun ten dienste staande middelen bewerken dat de veroordeelden worden vrijgespro ken. Bijna alle in. deze zaak betrokke nen zijn socialisten. Troelstra heeft gezegd dat de arbeiders in Britsum en Beetgum alle geloof in eene sociale oplossing hebben verloren, en zij zeggen „de Hogerhuizen moeten er uitook al hebben ze ingebroken, al hebben ze gestolen." Ook eenige anderen, waaronder enkele Tolstoïaanscho predikanten ijveren voor deze zaak. Ds. Klein schreef aan den amb tenaar van het openbaar ministerie te wet ten dat de gebr.Hogerhuis onschuldig zijn. Motieven daar voor kon hij niet open baar maken en als volgeling van Christus mag hij niet medewerken anderen in da gevangenis te helpen, waaruit dus logisch volgt dat ds. Klein meent dat geen misdadiger, hoe erg zijn vergrijp ook zij, in de gevangenis mag komen. Personen dus als Klaas Boes en de moordenaar van de Keizerin van Oosten rijk moeten maar vrij blij ven rondloopen. Het standpunt der antirevolutionairen is echter geheel anders. Zij gelooven dat de overheid is Gods dienaresse tot straf voor de boosdoeners. Die gedachte heeft bij hem voorgezeten toen hij zich zette om in de zaak der Hogerhuizen licht te zoeken. Spreker beweerde voorts dat Troelstra niet gesproken heeft met Haitsma, noch met Jansma en Siedske. Hij heeft hen zelfs beschuldigd van meineed zonder hen gehoord te hebben. Hij heeft een rechtsgeding te Leeuwarden bijgewoond en toen opgemerkt dat ter plaatse dei- verslaggevers de getuigen niet waren te verstaan, en ook niet de president die zeer zacht sprak. Hoe kan men nu op deze verslagen die uit den aard der zaak gebrekkig moeten zyn, eene af brekende critiek bouwen. De justitie alleen kan de zaak beoordeelen zij heeft verschillende getuigen gezien en gehoord en kan dus tot eetro conclusie komen, waartoe wij niet kunnen komen. Een eigenaardig licht werd doer spreker geworpen op de personen, wier onschuld volgens sommigen vaststaat. Hij zeide o.a. het volgende „Troelstra hééft gezegd dat de Ho gerhuizen fatsoenlijke jongens zijn, die zelfs, waar anderen hun geld op de kermissen verteerden, daar heen gingen om wat te verdienen. Mijn onderzoek bracht mij tot de wetenschap, dat de Hogerhuizen behoorden tot de club katten en wildstroopers, terwijl het gestroopte door Paulus van Dijk in een koektrom mel weid vervoerd. Jaren achtereen huldigden zij diefstal- en inbraaktaktiek door de socialisten daar in Friesland gepredikt. Sieds Jansma vertelde, dat zij zoo geslepen waren om de justitie te ver schalken, dat zij zelfs fleschjes in den zak hadden met een vocht waarmede zij het inwendige van den loop van hun wapen direct konden doen roesten, nadat zij geschoten hadden. Alles wat spreker over deze menschen ter oore kwam, wil hij niet ter tafel brengen, ofschoon hy moet zeggen dat zij een zeer zwart register hebben.In Haitsma heeft hij geen gejaagdheid of zenuwachtigheid bespeurd, lemke Jansma, de huishoudster van Haitsma, is gelijk ook de heer Troel stra zegt een zeer onbetrouwbaar getuige, o.m. is zij op z'n Hollandsch gezegd een manzieke meid. Van Sieds Jansma heeft spr. nergens een slechte reputatie vernomen. In Stiens wordt er weinig aan de schuld der Hogerhuizen getwijfeld en men zegt daar dat men de schuldigen wel te pakken heeft. Omtrent het herkennen der daders vernam spreker, datWiebren werd herkend aan de wijze waarop hij het raam is ingesprongen en aan de wijze waarop hij de lantaarn en het theegoed van de tafel sloeg, alsmede aan zijn stem. Door de heeren Troelstra en Hermans werd geprotesteerd tegen deze zienswijze van den heer Staalman en voornamelijk tegen zijne uitlatingen omtrent de so cialisten. Het schijnt wel dat deze vergadering zich niet door verdraag - zamen geest kenmerkte maar elk stijf op zijn stuk bleef staan, want naar men meldt, gingen de aanwezigen vrij ru moerig uiteen. kleederdracht eens houtvesters op den drempel stond. Een onderzoekende blik trof uit de donkere, fonkelende oogen des houtves ters het IJzeren Kruis op de borst van Egon, en vervolgens breidde hij de armen uit, die een oogenblik later den ritmeester vast omkneld hielden. „Mijn zoon, mijne arme, lieve zoon,» zeide de oude heer in diepe ontroering, „ik wist wel,dat alles gelogen was. Den hemel zij dank, dat je weer hier bent," ging hij na een rustpoos voort, terwijl zij hand in hand naar tafel gingen en daar plaats namen. „Je h*d ons je aan komst moeten melden, ik zou je tege moet gekomen zijn. „En ben je zoo ritmeester geworden En het holdenkruis siert je borst Mijn God, mijn God, hoe was het dan toch mogelijk dat men je „Van desertie beschuldigen kon," viel Egon hem verontwaardigd in de reden. „Dat wou ik u vragen, vader „Dus je wist het al Dr. Dünner's plan in werking. Zooals bekend is, heeft dr. Dunner, opperrabbijn te Amsterdam, bij zijne vermogende geloofsgenooten pogingen gedaan om gelden te bekomen tot het stichten van Israëlietische sectescholen. Volgens het «Handelsblad» is tot nu toe slechts 2000 ingekomen, en is dit al heel weinig omdat onder dit bedrag moet geteld worden eene aanzienlijke gift uit het buitenland. Wel is, zegt liet blad, nog toezegging van giften gedaan mits de zaak tot stand kome, en verneemt het blad dat twee leden van de commissie voor de oprichting der sectescholen die zich niet met de circulaire van dr. Dünner konden ver eenigen, hun ontslag hebben genomen. Aan de N. R. Ct. wordt echter door een lezer medegedeeld dat het geheele bericht omtrent de bijeengebrachte som en het ontslag nemen van de twee commissieleden geheel onjuist is. (Zie verder het Bijvoegsel.) Getrouwd S. BLAAW en A. GROEN, die, mede namens wederzijdsche familie, hunnen dank betuigen voor de vele blijken van belangstelling voor en bij hun huwelijk ondervonden. Heerenveen, 24 November 1898, Ondergeteekenden betuigen hunnen hartelijken dank voor de veie be - wijzen van belangstelling, bij hun huwelijk ondervonden. Vlissingen, 26 November 1898. G. PIETERS. A. PIETERS Vaudamme. „Zoo even vernam ik het door be middeling van mijn trouwen oppasser uit den mond van eene dienstmaagd. Grundmann heeft mij alleen maar ge zegd, dat mijn vader in April gestorven was en dat mijn neef Werner univer- seele erfgenaam en met de gravin Von Waldringen verloofd is, dat is alles, wat ik weet." „Dan wil ik de mededeelingen van Grundmann aanvullen,zoover ik daartoe in staat ben," zeide de opperhoutvester, met de hand door den bruinen baard gaande, waarin zich reeds enkele zilve ren draden vertoonden. „Stuur je oppas ser de kamer uit, Egon, het zijn familie aangelegenheden, die „Neem me niet kwalijk, dat ik daar terstond niet aan dacht," onderbrak Egon hem, terwijl hij den oppasser, die bij de deur stond, een bevelenden wenk gaf, „een glas wyn mag ik u toch zeker wel aanbieden „Ik neem het gaarne aan. Grundmann zond dadelijk na je aankomst zijn zoon

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1898 | | pagina 1