Jak. okvlsesch hTwee Neven. m Inder bieren 21 November RECHTSGEVOEL. No. 136. 36e Jaargang. 1898. ibrinus", Maandag* IG emeentebest u ur FIUSLLITQ) retor nr. (Slot.) ar, tikelen PRIJZEN r^-rr-l )rst. ^seli- en dag jstraat Java-Rijst, ging van aard- uitzettingsver- gebruik dan alle Fijgbaar in alle Jwinkels uitslui- Ij bussen van 2','a 1.75» proef kar* plding van Czaar «kartons beBchik- l?rima ava-Bi jst. Jhet 'IjKO, Waar [r rechtstreeks te ttlo, franco thuis, pres voor engros Phénix", iA AND AM. uur, 40 ct. I Erwtensoep. kken Visch. Jchte Münchner leren ook ge- evelend, TE FIS. gebruikt. *6 40 46 8 30 5 39 31 50 56 '10 4 *10 12 57*115 *11 13 :igere le en 2e kl 7 1 58 618 8 1 25 63 0 310 7 25 2 3 50 8 10 8 4 g 8 26 5 4 22 8 43 VLISSlM'SdlE COURANT. Prijs per drie maanden 1. Franco per post 1.15. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever: F. VAN DE VELDE Ji-, Kleine Markt, I. 187. AD VERTENTJËNvan 1-4 regela 0.40. Voor eiken regel meer 10 cent. - Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Qroote letters en cliché's worden naar plaatsruimte berekend. Versclijjnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Telephoonnnmmcr IO Abonneinents-Advcrtentlb'n op zeer voordeellge voorwaarden SSKEIKI®II!SaAKBINI@. Waarschuwing aan werklieden. De Burgemeester van Vlissingen maakt op verzoek van den heer Com missaris der Koningin in Zeeland, op nieuw bekend, dat volgens mededeeling van Zijne Excellentie den heer Minister van Binnenlandsche Zaken het herhaal delijk voorkomt dat Nederlandsche Werk lieden door berichten in de nieuwsbladen of door daartoe uitgezonden agenten soms met verstrekking van reisgeld voor de heenreis naar Duitschland ten behoeve van industrieele ondernemingen worden gelokt, terwijl bij hunne aan- komst ter plaatse blijkt, dat zij daar niet gebruikt kunnen worden. Het is daarom ten zeerste geraden om niet dadelijk, wanneer dergelijke aanbiedingen worden gedaan, op zulke berichten en voorspiegelingen af te gaan, maar inlichtingen in te winnen, waartoe ter gemeente-secretarie (Afdee- ling Bevolkingl gelegenheid zal worden gegeven. Vlissingen, den 18 November 1898. De Burgemeester voorn. VAN DOORN VAN KOUDEKERKE. Dwalen is menschelijk op een dwa ling meer of minder komt het in het dagelijksche leven niet aan. We zijn zoo gewoon aan vergissingen en verge ven ze meestal gaarne. Dwalen is echt menschelijk. Hoe we handelen zouden, indien ons de keuze gelaten werd tusschen de waarheid te bezitten en er naar te streven, of we met den wijsgeer het streven, het zoeken naar waarheid zouden verkiezen, dat is misschien twijfelachtigmaar één ding is zeker dat de keus ons niet gelaten isdat we slechts kunnen streven naar licht, omdat, met onze beperkte ver mogens en begrippen, de wetenschap van tallooze feiten en de kennis van het zieloleven der menschen ons bf ontbreekt bf hoogst gebrekkig is. En toch is kennis der waarheid de eenig wezenlijke waarborg voor recht vaardigheid. In de samenleving zijn tal van regelen en voorschriften gesteld, en ze moeten er noodzakelijk zijn, tot bewaring der stoffelijke en zedelijke orde. Worden die regelen geschonden, die voorschrif ten overtreden, dan is er een macht, die beslist aan welke zijde de schending plaats had, een macht die in naam der maatschappij straft. Wij noemen haar Bewerkt door A MO. 4.) Egon lastte in zijn zadeltasch en haalde er een veldflescli uitnadat hij gedronken liad reikte hij haar zijn oppasser, die op dit oogenblik aarzelde haar aan te nemen. „Drink maar gerust", zeide de rit meester. „We zijn dusver immers goede kameraden geweest en willen dit ook blijven." „Altijd tot zoolang we thuis zijn knikte de oppasser, nadat ook hij gedronken en den hals der flesch zorgvuldig afgeveegd had, „want dan de rechterlijke, en die tot haar behoo- ren denken we ons liefst als mannen, bij wie het rechtsgevoel zeer ontwikkeld is, dat wil zeggen, die ernstig, zeer ernstig naar waarheid streven. Maar ook zjj zijn menschen, met beperkte vermogens, met onvolkomen begrippen, menschen met eigen gevoe lens en inzichten, vatbaar voor allerlei indrukken en blootgesteld aan allerlei invloeden van buiten. Dat verklaart, waarom er ook zoo genaamde gerechtelijke dwalingen zijn. Gerechtelijke dwalingen, zij komen vooral voor in het zoogenaamde straf recht, omdat daar immers altijd een streven is, om het bedreven kwaad te bedekken, omdat de waarheid daar meestal opzettelijk wordt bemanteld, omdat de straf zich richt naar de ge tuigenis van feilbare, dikwijls bevoor oordeelde, partijdige menschen. Men gruwt bij het overdenken daar van, omdat men, met volledige zekerheid althans, nimmer weten kan of liet recht dat gesproken wordt, zich op de waarheid grondt. Men gruwt wanneer nu en dan de tijding komt van het ontdekken van den bedrijver eener misdaad, nadat een onschuldige jaren lang in den kerker Heeft gezucht, of nadat het graf zich reeds over hem gesloten had. Een ontzaglijk gevoel van verlichting doorstroomt ons, nu wij de zaak van den banneling van het Duivelseiland, slachtoffer waarschijnlijk van een weefsel van logen en bedrog, zien onderwerpen aan een onderzoek door mannen, vergrijsd in den dienst van het recht en omtrent wier recht schapenheid en zucht om de waarheid te doen zegevieren, zelfs geen zweem van twijfel kan bestaan. Een drukkend gevoel overvalt ons daarentegen, wanneer wij voor en na hooren beweren, dat ook bij ons eenige jonge mannen in den kerker verblijven getroffen door een zware straf, hun opgelegd wegens misdaden, waarvan zij hunne onschuld hebben volgehouden er. waarvan anderen met meer of minder grond ook door zaakkundigen worden verdacht. Er is iets grootsch in de volksagitatie van het tegenwoordige, waaruit rechtsgevoel spreekt. Zeker, er schuilt veel kaf onder het koren. Er is maar al te veel geloof op gezag. Er is twijfel aan de recht vaardigheid van een gewezen vonnis, zonder dat men een voldoend antwoord kan geven op de vraagwaarop die twijfel zich grondt. Een rol speelt ook die bekende wrevel tegen de rechter lijke macht, omdat zij voortkomt uit de zoogenaamde bezittende klasse en daar om niet onpartijdig genoeg tegen de is de genadige heer baron en ben ik maar zijn gehoorzame dienaar. „Je bent dus besloten om bij mij te blijven „Tot zoolang de genadige heer me wegjaagt." „Dat zal niet spoedig gebeuren, maar wacht dan in je eigen geboorte plaats niemand op je „Niemand, ritmeester», antwoordde Jocbem en zijn blauwe oogen blikten daarbij met een zweem van weemoed en droefheid in het verschiet. „Mijn ouders heb ik nooit gekend, broers of zusters heb ik niet gehad, ik ben een wees, en die me grootgebracht hebben, zijn ook al lang dood. Wat moet ik dus in mijn geboorteplaats uitvoeren, waar ik altijd maar een gewone arbeider ben geweest. Neen, dan blijf ik liever bij mijn genadigeu heer, die altijd zoo goed voor mij is geweest.» „Enfiu, doe zooals je wilt", zeide Egon, „Je zult het ook verder goed volksklasse zou kunnen optreden. Een voorname rol spoelt verder de onkunde van het volk op het gebied van recht en wet, eene onkunde waaraan het geen schuld heeft, maar die in vele opzichten toch bedroevende gevolgen heeft. Dat het gevoel van recht voor den triomf der waarheid, in het volk leeft en uit zjjn handelingen spreekt, is niet alleen gewensclit met het oog op den voort gang der beschaving, het is tevons dringend noodzakelijk, omdat voortgaan de ontwikkeling onzer staatsinstellingen slechts gewaarborgd is, wanneer de drang er naar van onder op, dat wil zeggen uit bet volk zelf voorkomt. Eerst dan is er waarborg dat de staats vorm en bet recht op den langen duur de uitdrukking van den algemeenen volksgeest zullen zijn. Waar volslagen onkunde heerscht omtrent wetten en instellingen, waarde schromelijkste wanbegrippen bestaan omtrent zoovele zaken, die toch met het dagelijksche leven in het nauwste verband staan, hoe zalmen het daar de menigte euvel kunnen duiden, dat zij niet vrij is van achterdocht en wan trouwen, dat zjj licht aan rechtsver krachting gelooft, dat zij wat spoedig zegt wat anderen fluisteren, dat zij alras tot opgewonden taal overslaat. Zie slechts op de meeting te Alkmaar, waar het volk, bijeengekomen in den naam der gerechtigheid, een oogenblik zijn eigen rechtsgevoel verkracht door het woord te weigeren aan den bezadig- den man, die een eenvoudig, kalmee rend woord wenscht te spreken, omdat zijn gezonde taal nu eenmaal niet het gevoelen van een gewaardeerden leider is. Laten wij rechtsgevoel genoeg bezit ten, om die houding van het volk wel te betreuren, maar niet te laken. Het volk, dat niet één is niet zijn wetten en instellingen, omdat die instellingen niet passen in zijne toestanden, omdat beiden zich niet in dezelfde verhouding ontwikkélen, omdat het in de vooroor- deelen der onwetendheid voortleeft, is te beklagen. Willen wij de waarheid doen zege vieren en altijd van haar zegepraal overtuigd zijn, dan zullen wij vooral het «hoor en wederhoor" in toepassing moeten brengen, opdat uit het kruis vuur der meeningen het licht te voor schijn trede. Zou dat niet in de allereerste plaats moeten gelden voor onze staatsinstel lingen, voor de toepassing van het recht Om met een praktisch geval te be sluiten, waarop wij reeds doelden, wij zouden, lag het aan ons, aan den bij mij hebben, wanneer ik maar zelf maar kom, gekheid, we willen ons thans nog niet bezorgd maken. Dit alleen wil ik je nog wel zeggen, Jochem, de heerlijkheid die je voor oogen zweeft, zou nog weieens lang op zich kunnen laten wachten, ja, wellicht geheel in nevel vervliegen, en alsdan zou je veel ongemak en misschien ook wel gebrek met mij moeten deelen.» Jochem keek zijn heer kalm aan, er spiegelde in zijn eerlijke oogen geen verlegenheid, ja, zelfs niet eens verbazing. „En al liep het ook zoo, ik ben er aan gewoon, ritmeester", antwoordde hij. „Zoo lang ik leef, heb ik nog nooit met een zilveren lepel gegeten, met een houten gaat het ook opperbest.» Egon knikte voldaan en zette zijn paard tot een snelleren gang aan, en na een kwartier rijdens bereikten de beide ruiters de herberg, waar zij een korte rust dachten te houden. volkstwijfel willen tegemoet komen, zijn rechtsgevoel willen ontzien, door de zaak der gekerkerde Hoogerhuizen aan een nieuwe openbare behandeling te onderwerpen. Van de onschuld der ge- vonnisden zijn wij evenmin overtuigd als hunne rechterswij niet, omdat wij de zaak niet grondig kooiden on derzoeken, wat vóór alles noodig is. Maar de twijfel aan de juistheid van het gewezen vonnis, is, dit althans blijkt uit zekere feiten en omstandigheden, niet geheel ongerechtvaardigd. Daarom, en daarom alleen, zouden wij nieuw en meer licht wenschen. Daarom, meerdere waarborgen in de wet, die voor alle gevallen gelden, dat de rechtspraak steeds het rechtsgevoel bevredige en aan den twijfel geen voedsel geve. Het onontwikkelde verstand, toch door het natuurlijk gevoel voor recht en het gemeenschapsgevoel geleid, eischt bevrediging van dat gevoel. Daarmede moeten wij wel degelijk rekening hou den, wij die het volk ongewapend in de handen van soms gevaarlijke leids lieden laten, die nog een anderen strijd voeren dan dien voor het licht alleen. Nog ver zijn wij verwijderd van den dag, waarop de massa zal heseffen, dat het geen onrecht lijdtdat zijn belan gen niet worden veronachtzaamddat strikte rechtvaardigheid en onpartijdigheid zetelen op de plaats waar het gezag zetelt en de weegschaal der gerechtig heid wordt gehouden dat al het mogelijke is en wordt gedaan om wet en rechtspraak, om bestuur en regee ringsbeleid den graad van volmaking te doen bereiken waarvoor zij vatbaar zijn. Nog ver, ja, is die dag verwijderd. Maar wanneer één schrede gedaan kan worden in de richting die daar henen leidt, laat ons die ééne dan niet verzuimen. Waarom Staatsexploitatie van spoorwegen Het publiek, luidt een tweede bozwaar, heeft bij Staatsexploitatie niet den waarborg van goede bediening die in de concurrentie der particuliere maatschap pijen is gelegen. Maar, kan men vragen, is die concurrentie in het voordeel van het geheele land Zeker niet, als men bedenkt hoe sommige belangen daaronder geleden hebben en nog lijden. En moge nu al het publiek van de concurrentie van particuliere maatschappijen voordeel hebben door verlaagde tarieven en ver betering van het spoorwegmaterieel, de particuliere maatschappijen gaven die verlaagde tarieven en beter materieel slechts door den nood gedrongen, tenvrjl men van den Staat moet verwachten TWEEDE HOOFDSTUK. Het was wel de oude herberg die Egon vroeger gekend en op zijne reizen naar Breslau zoo vaak bezocht had, maar thans ontving hem een andere kastelein en reeds bij het binnentreden der gelagkamer bemerkte hij, dat de vroegere orde en netheid in dit huis niet meer heerschten. De vorige kastelein was gestorven, het personeel vertrokken, en met hem volkomen onbekende menschen wilde Egon liever niet praten over de om standigheden in het vaderlijke huis. Hij beval zijn oppasser om zijn paarden en ook zich zeiven te verzorgen en bestelde den kastelein een ontbijt en een glas wijn. Er bevond zich nog een tweede gast in de gelagkamer, die in een hoek voor zijn kan bier zat en met loerende, valsche blikken iedere beweging van den ritmeester gadesloeg. Hij kon ongeveer dertig jaar oud dat op den voorgrond zal staan het gerief van het reizend publiek en bij dus niet wachten zal tot hij daartoe genoodzaakt wordt. Bovendien staat de Staat onder controle van Vertegenwoor diging en publiek, dat hem wel drijven zal zich in de goede richting to bewegen. De particuliere maatschappijen hebben ook met het publiek rekening te houden hoe zjj dit soms doen, leert de ervaring genoegzaam. Maar men bewere nu niet dat de Staat geen concurrentie zou hebben. Eilieve, zou dan de Staat de spoorwegen in eigen beheer nemende, geen concur rentie met do naburige landen te voeren hebben? Stelt hij zijn tarieven te hoog dan werkt hij immers uit- en invoer tegen en brengt een nekslag aan handel en nijverheid toe. Men zal dus bij den Staat evenmin mogen inslapen als bij de pa ticuliere maatschappijen. Slechts zal de strijd een edeler doel hebben. En wat nu betreft de bewering dat de Staatsbeambten gebonden zijn aan vaste reglementen en de Staat in zijne ver houding tot hel publiek niet geven en nemen, niet marchandeeren kan, kan dit bezwaar wel niet van grooto be- teekenis zijn, daar de Staat, zooals wij daareven aanmerkten, ook niet vrjj is van concurrentie. De Staat exploitant zijnde, mist hot publiek den prikkel eener goede be diening, werpt men de voorstanders van Staatsexploitatie tegen. Maar als men ziet boe uitstekend b.v. post- en tele- graafwezen door den Staat worden bestuurd en hoe het er met deze beide factoren van ons verkeer zou uitzien, indien dit door particulieren geschiedde, vervalt ook dit bezwaar en kan n zeker geen waarde aan worden toegekend. Maar bovendien verzekert zich de Staat door goede belooning van het spoorwegpersoneel, door den prikkel der bevordering levendig te houden, door in één woord vaderlijke zorg te betoonen voor hen, die bij het spoor wegwezen dienen, van een goed beheer. Dat trouwens Staatsexploitatie voor een land voordeelig kan zjjn, heeft ons weder België geleerd, waar de regeering kon mededeelen dat het overschot op den dienst van het vorige jaar ruim 60 millioen francs bedroeg. Wat heeft, vragen wij, onze Staat getrokken van de Maatschappij waaraan hij de exploi tatie toevertrouwde Zeker in al de jaren niet zooveel als Belgie in een enkel jaar door Staatsexploitatie won. En nu zal zeker als de Staat de spoorwegen niet langer aan particulieren overlaat, wel niet de volmaaktheid zijn bèreikt en klachten zeker niet ontbreken, maar aan die klachten zal als zjj zijn gegrond, beter gehoor kunnen gegeven worden omdat de Staat van een geheel ander beginsel moet uitgaan dan de particuliere maatschappijen, die in de eerste plaats op haar eigen belang bedacht moeten zijn. Met hetgeen wij opmerkten is het onderwerp dat wij behandelden, nog verre van uitgeput. Het was ons echter slechts te doen om in hoofdtrekken mede te deelen wat voor eene exploitatie der spoorwegen door den Staat pleit. zijn, 't was een kleine, magere gestalte met rossig haar dat ook in de gedaante van een stoppeligen baard zijn bleek, met zomersproeten bezaaid gelaat om'ijstte. Hij droeg de broek als een armen boer en daarboven een verschoten, herhaaldelijk gelapte en hier en daar gescheurde soldatenuniform een vuile halsdoek en een kwartiermuts voltooi den deze weinig vertrouwen wekkende kleeding. Bij het binnentreden vau den ritmeester was hij opgestaan en had geduldig op het verlof gewacht, om weer te mogen gaan zitten, doch nu keek hij den rusteloos op en neer loopenden officier onafgewend na. Na een poos bleef Egon voor hem staan, onderzoekend rustte zijn blik op den man, die geheel en al het voorkomen van een zwervenden maro deur had. „Heb je bij het regiment gediend, welks rok je draagt?» vroeg hij. „Om u ta dienen, ritmeester.»

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1898 | | pagina 1