WAARHEID. SURAH'S, :he-band. N: Cemden. -GOEDEREN. O O I s. deeding naar maat. ke Jongen STB O DU fomend Meisje Hlaandag 3 October De Dochter van den Mennoniet. 36e Jaargang. 1898. )oeken. iCHENEZ No. 115. I3SS8Ü Deiöi-Sajsoiis. ,AAGD istbode tistbode istbode. YSft8€attbBS Bij deze Courant Moor! een 4 KUIL 1, '1' O Si. Binnenland. YB1B&SH |rd. s, W an t j e s. m. nbevelend, 0 ontvangst eener HE SORTEERING lito en Kinderjasjes. j der nieuwste Stoffen lien Japonstoffen. SN DOEKEN. jGewattccrde Dekens Irtikelen v. 't a.s. seizoen. ld 14 a 15 jaar. lantoor Algemeene ling," P. 43-P. 81, ltraat. Ier bij een Provenierster is alhier, een VROUW por eenig licht huis- en tot half 12 en van 2 Ih aan te melden in pn 3 en 4 uur, aan dres. |jke Ij. VAN BOVEN-Loois, 1172. |to ber eene flinke bevragen bureau dezer puren gevraagd. Adres: bne nette In Kindermeisje (niet V). Adres ASPESLAGH, 85. |gen 1 November een LOOIS, Badhuisstraat, 1898. D 55a)b) nm 3 25 en G 2 5 25ajb) 9 3 55 9 6 0 20 nm l 55b) en 4 50 40 2 15 b)» 510 55b) 3 25 6 20c)g 15b) 9 3 45 6 40 g ra 8 10 9 8 40 ,20 naar Bre3kens hoog nuten. naar Borasele en Ter* legd. VLISSIMSCÏÏE COURANT Prijs per drie maanden 1. Franco per post 1.15. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek- handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bjj den Uitgever: F. VAN DE VELDE Ji., Kleine Markt, I. 187. ADVERTENTIËNvan 1 4 regels 0.40. Voor eiken regel meer 10 cent. - Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfdo advertentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Groote letters en cliché's worden naar plaatsruimte berekend. Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- cn Zaterdagavond. Teleplioonnummer IO Abonncments-Adrertentiün op zeer voordeelige voorwaarden Het is nooit met zekerheid uitge maakt, welke beteekenis de Romeinsche landvoogd hechtte aan zijn in ieder geval beteekenis volle woorden „"Wat is waarheid." Moeten we er een vraagteeken of een uitroepteeken achter plaatsen Was het een woord, voortkomende uit den drang van een gemoed, dat ern stig zoekt naai licht in duisternis en twijfel Of was het een uitroep van minach ting voor elk hooger, zedelijk levens beginsel, de uitroep van een gemoed, dat bezoedeld was door het lage en gemeene, door de ijdelheid en de zonde, waarmee het in aanraking was gekomen We weten het niet. En toch blijven die vragen haar ge wicht voor ons behouden, omdat Pilatus' woord, ook vóór hem zeker wel gespro ken, na hem door duizenden is herhaald ea nog altijd in de wereld weerklinkt. Het weerklinkt overal en door alles heen, en, helaas, ook in tweeërlei beteekenis. En, in welke beteekenis het meest O, voorzeker wel in die, naar mon meent door den Romeinschen rechter aan zijn uitroep gehechtwaarheid, och kom, in de wereld is alles leugen en bedrog; alles is schijnvertooning en ijdelheid Dat is nog altijd veler woord, of althans, veler geloofwant, die het niet zeggen denken het, en handelen er naar. Als wij aan den avond van iederen dag in een boek konden lezen, al de woorden, die wij in den loop van dien dag hébben gesproken, en daarnaast geschetst den zin waarin wij ze opvatten en de beteekenis die wij er aan hechtten, dan zouden wij ons zeker zeer dikwijls over ons zeiven verbazen, door tot de treurige ontdekking te komen, hoe weinig waar we zijn geweest. Niet dat wij steeds onze medemenschen door opzet telijke leugens trachten om den tuin te leiden. Hierin alleen is echter de waar heid gelegen. "Wij liegen en bedriegen niet; maar spreken woorden, zonder er bij te denken zonder te weten of ze juist zijn, hoe ze door anderen zullen worden begrepen en opgevat. Wat wij zeggen heeft dikwijls in het geheel geen zin of beteekenis. Voor anderen hebben ze dat echter wel. Zonder het Naar K. Bebeov. te willen en zonder het te weten, wekken wij onjuiste voorstellingen van de dingen op, laten wij verkeerde in drukken ontstaan omtrent menschen en zaken, geven wij aanleiding tot gepraat en laster, tot onjuiste opvattingen van onze denkwijze en gevoelens. Wanneer wjj ons konden gewennen om wat minder te spreken, maar dan steeds te zeggen wat wij denken, zóó dat men zich niet in onze bedoelingen kan bedriegen en niemand er meer of minder uit putten kan, dan werkeljjk in dat zeggen ligt opgesloten wanneer wij ons konden gewennen, al die zinledige uitdrukkingen, al die los daarheen geworpen woorden, te ver vangen door iets, dat met wezenlijke bedoeling wordt gesproken, of te zwijgen waar wij niets te zeggen hebben, dan - zouden wij van zelf een leefregel aannemen, op waarheid gegrond. Er is waarheid ook in het woord van den wijze, die meent dat de mensch van elk jjdel woord rekenschap ver schuldigd is. Ons dunkt, wanneer hij er alleen aan zich zelf rekenschap van verschuldigd is, dan moet de verantwoordelijkheid al zwaar genoeg drukken. Waarom letten wij toch zoo weinig op ons doen en laten, in de dagelijksche kleine beslommeringen Zij maken toch een groot deel van ons leven uit. Wij zien in woorden en handelingen veel, zeer veel1 onoprechtheid, eigenbaat en wat niet al. Maar als wij, met een blik op de wereld die ons omringt, die ijdele, dwarrelende wereld, uitroepen, „wat is waarheidvergeten wij dan niet, dan onze eigene levensrichting zoo weinig door het spoor van waarheid en oprechtheid leidt Eerst dan, wanneer wij in het dage lijksche leven toonen, dat wij willen zijn getrouw in het allerminste op recht in ieder woord, in ieder gebaar, in ons zwijgen zelfs eerlijk ook waar het een halven cent geldtin één woord, dat wij waar willen wezen en waarheid Keihebben, eerst dan kunnen wij er toe komen, minder te twijfelen aan waarheid, aan eerlijkheid en op rechtheid bij anderenaan een kern van goed bij een omhulsel van kwaad eerst dan zullen wij minder de wufte of bittere gedachte bij ons voelen opkomen „wat is toch eigenlijk waar heid Hebben we zoo, in het kleine, in het dagelijksche, zoo gering geacht en zoo veelbetoekenond toch, een bron van licht en van goed in ons opgenomen, dan zal uit die bron, bij al de lafenis die zij ons schenkt in de woestijn van het leven, een sterk verlangen 1-) „Heb je nu ooit van zulk een eigen zinnigheid gehoord!" riep baron Von Gunlhersberg uit, terwijl hij geërgerd een zoo juist ontvangen brief op de tafel wierp. „Ik doe den ouden gek de aannemelijkste voorsteilen, bied hem den hoogsten prijs, dien bij kan verlangeD, en nu schrijft hij mij, dat hij de zaak overdacht heeft en de boerderij tot geen prijs wil verkoopen. Hebt gij Tobias Karstens zelf gespro ken, Muller?" zoo wendde bij zich tot den voor hem staanden rentmeester, die hem den brief had gebracht. „Ja, meneer de baron, ik denk echter, dat het niet de bedoeling van den ouden Tobias zelf is, om u tegen te werkeD, hij kan de boerderij niet verkoopen, want die behoort niet hem, maar zijn jongeren broeder „Nu ja, dien vagebond daar ginds in Amerika" viel de landheer in, „die de hemel weet waar, zit en mieschieu siDds lange niet meer in leven is." „Toch, meneer de baron, hij is voor eenige dagen teruggekomen en maakt nu aanspraak op de boerderij, als zijn erfdeel." De baron, die onder de samenspraak laogzaam in de kamer op en neer was gegaan, keerde zich haastig om. „Wat?" riep hij verrast. „Is Josua terug? Het gerucht ging immers, dat hij vermoedelijk overleden was." ontstaan naar meer verkwikking. We zullen er toe komen om nooit meer met Pilatus, of met wien dan ook, uit te roepen: »wat is waarheid"; maar we zullen er ook toe geraken om die woorden toch, maar dan in andere be teekenis, uit te spreken. Andets gezegd, er zal een sterk verlangen in ons gebo ren worden, om dieper in te dringen in de groote raadselen van het leven. We zullen meer willen weten van de hoogere idealen, die de groote geesten in hun strijd voor licht en vrede hebben geleid. We zullen een hevigen afkeer gevoelen van de onoprechtheid en baat zucht der wereld, van het lichtvaardig oordeelen en van het liefdeloos veroor- deelen, van de vooroordeolen en den blinden haat der menigte. De strijd dien we dan aanbinden tegen den geest van den leugen, zal nog menigmaal onze zwakheid en des vijands kracht toonendoch, als eens de vraag naar waarheid uit de ziel des strjjders als een vurige bede is losgebarsten, is de overwinning ook nabij, als die van het licht van den dageraad over de duisternis van den nacht. Wet op Middelen. Aan deze wet is het volgende ont- leeud Lettende op de vermoedelijke ver meerdering van de belasi care opbrengst kan de grondbelasting voor 1899 gesteld worden op 12.530.000. De rammg der peraoneele belasting be draagt 8,G75O0O; die der belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten 5,044 000 en der vermogensbelasting 7.000.000. De opbrengst van den suikeraccijns wordt voor 1899 geraamd op 11,550.000 die van den wijn accijns op 800 000, die van den accijns op het gedistilleerd op /2G,200.000 op het zout ƒ1,500,030; op bieren en azijnen op 1,350,000 en op het geslacht op f 3.200,000. De indirecte belastingen worden op 8,900,000 geraamd voorde hoofdsom en f 3 382 090 voor de 38 opcenten. De opbrengst der invoerrechten wordt geraamd op 8.800,000, terwijl de raming der opbrengst van het formaatzegel wordt gesteld op 11,300 voor de hoofdsom en 5G50 voor de opcenten. De opbrengst der posterijen wordt voor 1899 geschat op f 9,447.000 471,000 hooger dan die voor 1898), die der telegrafen op 1.795.000. De raming der Staatsloterij wordt weder op 095,000 gestelddie der loods gelden op 1,950,000 100.000 meer dan liet vorige jaar.) De inkom sten, voortvloeiende uit den arbeid der gevangenen worden gesteld op 186 700, die uit den arbeid in de Rijkswerkinrichtingen op 206,990. Deze woorden werden schielijk en twijfelend uitgesproken, als wensckte de spreker eene bevestiging van dat gerucht te hoorende rentmeester keek op. „Hij is teruggekomen als een wel gesteld man, naar men zegt, en alleen de wenscb om zijn broeder weer te zien en zijne kinderen zijn eigen oude vaderland te leeree kennen, moet hem bewogen hebben Amerika te verlaten." „Dus is bij getrouwd?" „Hij had eene kwakerin tot vrouw, maar is thans weduwnaar zijne kin deren, eene dochter en een aangenomen zood, zijn reeds volwassen." „Zoo, zoo?" De baron was aan het venster getreden en keek een poos zwijgend naar buiten toen hij zich weer omkeerde, stond zijn gezicht zeer nadenkend. „Laten wij die zaak rusten, Muller" zei hij op geheel veranderden toon, „ik had de boerderij graag gehad, maar, dat gaat nu eenmaal uiet. Waar De uilgaven voor 1899 werden ge raamd op f 152,613 959, de middelen op 140,796,900, zoodat het nadeelig verichil bedraagt 11.817.059, te vinden door de uitgifte van schat kistbiljetten en schatkistpromessen. Uit den Amsterdamscben Gemeenteraad. Volgens het verslag in de Standaard over de Amsterdamsche raadszitting van Woensdag heeft het lid, de heer Jan Brengers, het woord voerende om op wijzigiug van de bouwverordening aan te dringen, zich daarbij erg on parlementair uitgedrukt. „De heer Brongers", zegt het blad, is lijdende aan „loslippigheid" en ontziet zich niet nu en dan Gods naam te mis bruiken. Een treurige gewoonte. Die gewoonte moet de heer Brongera niet in onzen Raad brengen, en mocht bet hem weer eens „overkomen," dan zou de voorzitter hem allicht kunnen verzoeken zich wat meer aan de vormen te houden, die althans in onze officieele vergaderingen nog niet ziju afgeschaft. Het is al erg genoeg dat dit kwaad in kazernes bestreden moet wordenlaat de raadzalen er vrij van blijven.» De Nederlandsche opera. Omtrent deze inrichting die zoolang zij bestaat steeds een harden strijd te strijden had om het hoofd boven water te houder), gaat weer het ge rucht dat zij den ondergang nabij is. De Amst. correspondent van de „N. Gr. Ct." weet bijv. te vertellen, „dat bij een eventueelen val der Opera- Van der Lindeu-Loman een combinatie gereed staat om haar taak over te nemen. Zij wordt gesteund door eenige Haagsche heeren, die een flink fonds moeten hebben bijeengebracht, en Orelio behoort ook tot de hoofd mannen." „Ook wij, zegt de Echo, hoorden den heer Orelio in een dergelijk verband noemendaaibij was echter geen sprake van Haagsche heeren maar van het bestuur van het Concert gebouw. Werd de Ned. Opera inderdaad bij bet Concert-gebouw ingelijfd, dan zou in de eerste plaats het streven zijn om er een specifiek Nederlandsche Opera van te tnaken, zoodat de vreem de artisten, wier aantal niet gering is, dan toch buiten emplooi zouden geraken. Ook zou het er dan slecht uitzien voor de leden van het orkest, daar het orkest van het Concertgebouw dan hun plaats zou innemen. Met de opperste artistieke leiding van de Opera zou de heer Mengelberg worden belast, wien een degelijk dirigent zou worden toegevoegd, in staat om hem bij repetities en zoo uoodig ook bij uitvoeringen te ver vangen. Wij deelen dit alles met betzelfde voorbehoud mede, waarmeê bet ous werd verteld. Ia elk geval zal alles heel spoedig beslist worden, daar Vrijdag de laatste vau de maand is, wat zeggen wil, dat er dan óf de ooodige contanten aanwezig moeten zijn om de artisten te betalen of de directie aan andere handen moet worden overgedragen." gaat gij heen, George riep hij een flink opgeschoten joDgen man toe, die in een licht jachtcostuum onder het venster voorbij giDg. „Een beetje het bosch in, vader", was het antwoord „zal ik misschien op u wachten, of zullen wij samen gaan rijden „Neen, jongen, ik heb nu geen tijd, ga maar uw gang en amuseer u alleen, zoo goed gij kunt." Met kennelijken trots volgden zijne blikken den jongen man, die tkaDS het park verder doorliepdaarop wendde hij zich tot den nog wachten den rentmeester. „Ik dank u, Muller, voor het oogen- blik heb ik niets meer met u te bespreken ik zie u immers vanavond nog op den gewonen tijd." De rentmeester verwijderde zich eerbiedig groetend de baron, anders tegen al zijne onderhoorigen vriendelijk en spraakzaam, beantwoordde zijn groet nauwelijksin diepe gedachten De helden van 1830. Onder dit opschrift ontvingen wij uit Brussel een in het Vlaamsch en het Eransch gesteld geschriftje, waarin krachtig wordt te velde getrokken tegen de door den Schepen van on derwijs, den heer Lepage, aldaar uitgeschreven betooging der Brussel- scbe schooljeugd op het Martelaarspleiu ter vereertng vau de „helden van 1830", welke betooging in strijd ia met de wet van 1880 die de Sep temberfeesten afschafte, en slechts zooals de schrijver beweert, moet dienen om den heer Lepage den burgetnees- tershoed te verschaffen. De beweging van 1830 wordt ge schetst als een staatkundige misdaad onder Franschen invloed bedreven. Om dit te betoogen wordt gezegd, dat de leiders der oproermakers meestal Franschen waren en de weinige Bel gen, die aan het oproer deelnamen, hatelijk of belachelijk. O.a. verzette zich Fólix de Mérode, die in 1831 driftig sprak over België's inlijving bij Frankrijk, uit haat tegen den koning die hem een hoogeren titel dan zijne grafelijke kroon geweigerd had. Een ander leider was Kessels, die met het geraamte van een walvisch op de kermissen en jaarmarkten rondreisde, Tieleman was ten ko.-ts van den koning opgevoed, enz.Ook de Belgische pers was in handen der Franschen. Het leger werd aangevoerd door Fran schen. Zijn staf bestond uit 24 Franscbe officieren. Al deze feiten en nog meerdere geven den schrijver of den schrijvers aanleiding tot de uitspraak dat de omwenteling van 1830 vooral een Fransch werk was, dat Frankrijk uit eigenbelang handelde het wilde zijn grenzen uitbreiden. De Fransche di plomatie vroeg in December 1830 den afstand van Luxemburg, in Januari 1831 Philippeville en Mariënberg, in Maart 1831, de verdeeling van België tusschen Engeland en Frankrijk in Augustus 1831 de verdeeiing van België tusschen Frankrijk, Pruisen en Bugeland. Voorts worden nog de getuigenissen van enkele Kamerleden aangehaald, waaruit genoegzaam blijkt, dat er velen onder hen waren die de om wenteling afkeurden. Het doel van het stuk, dat voor velen over de ge schiedenis der Belgische losscheuring van Nederland een bijzonder licht zal doen opgaaD, luidt aldus: «Indien de Brusselaars hunne moeder taal ernstig aanleerden, zouden zij de ware geschiedenis van hun vaderland kennen, en eene betooging zooals die van heden ware onmogelijk. Wij zoeken niet de voltrokken feiten te veranderen wij schikken ons in de bestaande toestanden. Dat moet ons echter niet de oogen doen sluiten voor de lessen der geschiedenis, of ons beletten deze, bij gebrek aan goed onderwijs, aan onze on- leunde bij, nog langen tijd uadat zijn rentmeester hem verlaten had, achter over in zijn armstoel bij het venster. „Josua weer terug", mompelde hij voor zich heen „dat is dus een feit zal de stem dan nooit tot zwijgen worden gebracht En z&l die eene, die eenige overijling van mijn jeugd mijn geheele leven verbitteren In een lang leven heb ik getracht aan vele anderen weer goed te maken, wat ik tegen één misdeed. Is alles, alles dan te vergeefs Onderwijl zijn vader in somber nadenken eenzaam in zijne kamer zat, ging de jonge baron vroolijk en onbe kommerd door het welig tierende bosch, waarboven de middagzon brand de. Maar onder de honderdjarige boomen was het frisch en koelmet verrukking ademde George de geurige lucht iu, die hem omgafhij ging al verder en verderhij kende hier weg en steg, en het was voor hem altijd

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1898 | | pagina 1