rooR Vrijdag- 1 April. Meisjes uil ie Grondwet. No. 39. 36e Jaargang. 1898 I H tGELEN. BMerjj, ei Binnenland. YLISSIHSriK COURANT. |n belanghebbende] oek een eervoj istrekcn, en dat ij i wonende te Ëfc,. NDREA. (OFF Jz. scli. rworst. Vleesch- iederen dag vertrouwen ilstraat. mende Diensten. ;ingen door Binnen- voordeelige con- voorkomende schad» rat, P. 48. KOKSLAAR. a/d Loskade, .BURG. rden naar verkiezing, van stok of geheel rd. EN, Maandags afge- insdags en DROGE k Vrijdags thuis- ingen en prijsopgaaf Vlieringen J. VADER. Plein Vierwinden 55c) nm 25c) 10 20 10 40 11 55 12 15 3 25d 3 55 1 55 2 15 325d 8 45 ke vm aakt 8 10 8 40 naar Breskens hoog- 714 6 s 6 46 5 24 6 7 7 16 7 62 8 86 9 10 9 96 959 107 3 81 40 8 4 7 30 8 6 7 39 7 31 *8 61 d*9 66 10 67 Engeland over V1U- igera voor Belgie en 16 58 1.3 389- K, 6 38 10 28 1 9® - 7 5011 40 8 3 ïj 17 22 8 48 12 38 9 i I 12 55 4 10 3 50 4 18 4 30 Prijs per drie maanden 1. Franco per post 1.15. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever: F. VAN DE VELDE Ji., Kleine Markt, I. 187. xm ADVERTENTIËNvan 1—4 regels 0.40. Voor elk.n reg.l meer 10 cent. - Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Groots letters en cliché's worden naar plaatsruimte berekend. Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Telephoonnummer 10 Abonnements-Advertentiün op zeer voordeelige voorwaarden. XXI. Wij zijn gevorderd tot een hoofdstuk dei grondwet (het achtste) met een eenigsrins zonderling opschrift, en met eene niet onbelangrijke geschiedenis. Na de onstuimige jaren die het her stel der Nederlandsche onafhankelijkheid vooraf gingen, hechtte mon veel aan de landsverdediging of, zooals boven het bedoelde hoofdstuk geschreven staat, de defensie. De grondwet van 1815 wilde een zoogenaamd staand leger, een aangeworven leger dus, en bovendien eene nationale militie en voor de bin- nenlandsche rust eene schutterij. Al dadelijk begon men, in strijd met de grondwet, staand leger en militie inéén te smelten, en het overschot van het eigenlijk staande leger, zijnde vier regi menten Zwitsers,werd in 1829 afgedankt. Eerst bij de laatste herziening der constitutie in 1887 werd het vaste staande leger ook op het papier afge schaft. Ook wordt thans niet meer gesproken van nationale militie en schutterijen, zoodat de geheele inrichting der defensie aan den gewonen wetgever is overgelaten, die daarbij door geene grondwettige bepalingen meer gebonden is. Immers, het is weder niets dan een zinledige uitdrukking, een holle klank, wanneer art. 180 zegt, dat alle Neder landers, daartoe in staat, verplicht zijn mede te werken tot handhaving der onafhankelijkheid van het Rijk en tot verdediging van zijn grondgebied, terwijl ook aan ingezetenen die geen Nederlan ders zijn, die plicht kan worden opgelegd. Ook zonder de grondwettige bepaling zou de wetgever den plicht om in het leger te dienen, wel aan de natie op leggen. Personen die daartoe niet in staat zijn, komen van zelf niet in aanmerking en aan vrouwen zal nie mand denken, hoewel de grondwet volgens haar letter geen onderscheid maakt. Het eenige wat de grondwet bepaaldelijk voorschrijft, maar wat toch ook eigenlijk van zelf spreekt, is, dat er eene zeemacht en eene landmacht moet zijn, die bestaat uit vrijwillig dienenden en uit dienstplichtigen. Maar wat beteekent dit alweder Wanneer niemand dienst verlangt te nemen, is er immers geene vrijwillige krijgsmacht, en wanneer dit het geval was of het getal vrijwilligers zeer gering bleef, zou men immers dienstplichtigen vweten aanwijzen? Maar, zal men wellicht vragen, wan neer de grondwet spreekt van dienst plichtigen, is dit dan niet eene nationale militie Neen, eene nationale militie is dit met, en die hebben wij ook thans niet. Wat wij militie noemen is een korps van dienstplichtigen. Eene militie ia een korps, waarvan de leden in gewone tijden in hunne haard steden verblijf houden en in oorlogstijd w oi den opgeroepen en te samen gebracht. Wij hebben dus eenvoudig een vrij- willigen en een verplichtenkrjjgsdienst en de verplichte krijgsdienst moet volgens de STondwet door eene wet geregeld worden. Dit is de wet, die den naam Vanj militiewet draagt, maar die, zooals m t bovenstaande blijkt, niet in werke- bjkheid eene nationale militie organiseert. ij die voor den dienst ter zee worden aangewezen, zijn, zooals in den aard der aa ligt, bestemd om zoowel in als ju en ons werelddeel te dienen, m. a. w. die Zfn- Van Z6lf aanSewezen voor den 3 in de koloniën, echter onder 8i dat aan den kolonialen dienst bijzondere voordeelen voor hen moeten verbonden zijn. Bij de wet op de nationale militie van 1861 is intusschen bepaald, dat do zeemilitie niet naar de koloniën en be zittingen van het rijk in andere werelddeelen wordt gezonden, tenzij, ingeval van zeer buitengewone omstan digheden, eene nadere wet daartoe machtiging verleent. Verleent de wet aan de regeering die machtiging, dan kunnen de zeemiliciens naar Oost of West worden gezonden. Wat betreft de dienstplichtigen te land, deze mogen niet dan met hunne toe stemming voor den kolonialen dienst worden aangewezen. Uit het bovenstaande blijkt dat de grondwet niet voorschrijft, dat er wetten moeten zijn, die de strijdkrachten, of beter gezegd, de verdedigingsmiddelen van het Rijk regelen. Zoodanige regeling kan dus door de regeering bij koninklijke besluiten geschieden maar dat dit niet behoort af te hangen van de wisselende inzichten der opvolgende regeeringen, maar de hoofdzaken althans door eene wet behooren te worden vastgesteld, hierover is men het vrij wel eens. Men onderscheidt doode en levende strijdkrachten. Onder de doode strijd krachten verstaat men de vestingen,inun datiën en verdere verdedigingsmiddelen. Hoe deze ingericht moeten zijn, is weixelijl- bij de wet, de zoogenaamde vestingwet, geregeld. Maar de regeling der levende strijdkrachten laat steeds op zich wachten. Onder den drang van staatkundige woelingen is bij de jongste herziening der grondwet, daarin een artikel opge nomen, waarvan de strekking tot nog toe aan [onze toestanden vreemd was. Wij bedoelen art. 187, dat den staat van oorlog of van beleg bespreekt. „Tot handhaving zegt het artikel der uit- of uitwendige veiligheid kan door of vanwege den Koning elk ge deelte van het grondgegebied des Rijks in staat van oorlog of in staat van beleg verklaard worden. De wet bepaalt de wijze waarop en de gevallen waarin zulks geschieden kan, en regelt de gevolgen.» Wat hier uitgesproken wordt, is niets dan een beginsel. Wanneer er oorlog of oorlogsgevaar bestaat, dan kan het wel noodzakelijk wezen, dat in zeker deel van het land de militaire overheid een hooger gezag dan de gewone burgerlijke bezit. Aan de militaire operation mag dan niets in den weg staan. Dit levert des te minder bezwaar op, waar eene wet moet beslissen wanneer en op welke wijze de regeering van het recht om in staat van oorlog te verklaren kan ge bruik maken. Intusschen bestaat die wet nog niet. Er zijn nog enkele bepalingen op dit punt van kracht uit den tijd der Fransche overheersching en de te maken nieuwe wet is dus bestemd om die bepalingen te vervangen. Ook binnenlandsche onlusten, en met het oog daarop is vooral, zooals wij opmerkten, het artikel in de grondwét opgenomen, kunnen gebiedend het oppergezag der militaire overheid vor deren. Wat nu eigenlijk het onderscheid tusschen staat van oorlog of staat van beleg is, dit is zeer moeilijk te zeggen. Bij den staat van oorlog denke men meer aan eenen algemeenen toestand, hetzij van verwikkelingen met eene buitenlandsche mogendheid, hetzij van algemeene binnenlandsche onlusten. Wordt een bepaalde plaats door den vijand belegerd of ingesloten, of is het oproer plaatselijk, dan denke men meer aan een staat van beleg. De staat van oorlog of beleg kan, als de te maken wet dit bepaalt, mede brengen dat al wat de handhaving van de orde en het gezag der politie betreft, op de militaire overheid overgaat en deze dus het oppergezag heeft. Verder kan de vrijheid van drukpers en kan ook het recht van vereeniging en ver gadering tijdelijk worden opgeheven, evenals de onschendbaarheid der woning en van het brievengeheim. Is er bepaaldelijk sprake van een oorlogstoestand, hetzij met eene bui tenlandsche mogendheid, hetzij bij een algemeen binnenlandsch oproer, dan kan zelfs worden afgeweken van de bepaling dat niemand tegen zijn wil van zijn wettigen rechter kan afgetrokken worden. Ook hiervoor zijn echter wet telijke regelen noodig, waarbij onder anderen bepaaldelijk de buitengewone rechter wordt aangewezen, aan wiens beslissingen de ingezetenen dan onder worpen zijn. Nederland's vertegenwoordiger te Parijs. Uit Parijs wordt aan de „Avond post" geschreven Naar ik verneem, is het ontslag, dat aan mr. H. Louis Israels als advocaat onzer legatie is gegeven, op eens eene zaak geworden waarover de couranten schrijven. Hier, in de kleine Hollandsche kolonie, was ze al geen geheim meer, of juisterun secret de polichinelle. Eu de toch al niet zeer erkentelijke stemming ten aanzien van den beer De Stuers is er alweer niet door verbeterd. Onze gezant kan het niet helpen, dat familieomstandigheden hem in eene positie hebben gebracht, waarin het hem onmogelijk is te schitteren als hij aanvankelijk korten tijd heeft gedaandoch zoo dat begin aan „onze legatie" glans heeft gegeven, ouopgemerkt is het toen en vergeten is het later geenszins, dat de Holland sche kolonie ook in die goede dagen aan den heer De Stuers uiterst weinig heeft gehad. Hij is van een koele voornaamheid, die verwondert en vervreemdt, maar die, wanneer men hem, nu hij eenmaal onze officieele vertegenwoordiger is, noodig heeft, menigmaal ronduit gezegd heeft ge- ergerd. Eu zie, nu doet hij ditl In het vroegere gebouw van de legatie hing de prent, een oude gravure, waarop men een gezant van de Republiek der Vereenigde Nederlanden met gedekten hoofde den Zonnekoning die audiëntie gaf, naderen zag. De heer De Stuers neemt voor den Richelieu wel wat erg in de Fransche republiek men- genden, notariszoon, die nu pas „onsterfelijk" is geworden, allernede rigst den hoed af! Het is een vervelende geschiedenis, te vervelender, omdat de feiten zoo erg niet zijn. Dat de Fransche Re geering bezwaar maakte, een journalist die zoo flink zijn meening zeide als de heer Israels in de Dreyfuszaak, officieel aan de legatie verbonden te zien, in een functie welke feitelijk niet meer dan een titel was, maar welke Diettemin bestond, wel, men kaD zich daar niet boos over maken. Reeds tengevolge van de voorrechten die zij genieten, zijn de gezantschap pen, en dus allen die aan haar zijn verbondeD, tot de uiterste discretie gebonden. De heer Israels hadde beter gedaan, toen hij een jaar of zeveD geleden correspondent van het „Handelsblad" werd, voor het haantje aan de legatie te bedanken. Maar nu hij dat niet gedaan heeft, nu de legatie hem nooit vroeg het te doen, nu had de heer De Stuers wel wat minder koel en hoog tegen zijn landgenoot en wat flinker tegenover den heer Hanoteaux kunnen zijn De Franschen zeggen e'est le ton qui fait la chansonwelnu, het is hier ook de ton, die waarlijk niet de bon ton is, alles behalve „ridderlijk", welke de bejegening, door den heer Israels ondervonden, zoo grievend maakt. Vooruitzichten voor jongelieden in Indië Reeds meermalen heeft de „Java- bode" gewezen op de ellendige voor uitzichten der jongelieden, die een toekomst meenden te vinden in het bezit van een diploma voor voldoend afgelegd groot-ambtenaars-examen. Eenige staaltjes daarvan deelt het blad van 1 Maart weer mede. De heer F. L. Wattendorff, in het bezit van dat diploma, is, na maanden lang „voor de eer» te hebben ge werkt bij het Binnenlandsch Bestuur, nu tot klerk benoemd op een maan- delijksch iDkomen van 20. De leerling-klerk van Dongen is, na een half jaar mede „voor de eer» te heb ben gewerkt, benoemd op 10 's maands. En van die bezoldigingen moet nog 9 pOt. af voor contributiën aan pensioen- weduwen en weezenfond- sen. Een inlandsche koelie verdient allicht meer. Een lumineus idee. Om het den socialistischen Kamer leden gemakkelijk temaken en hen te verlossen van het dilemna om met geen goed geweten den inhuldigmgseed te kunnen afleggen of anders te moeten wegblijven,heeft het GroeneWeekbi. in overweging gegeven eens eventjes vóór Sept. een grondwetsherziening tot stand te brengen om den inhuldigings eed te schrappen, aangezien die toch in geen enkel ander land voorkomt. Wjj hebben nog niet gelezen dat een of meer leden van de Staten- Generaal op zich genomen hebben een daartoe betrekkelijk voorstel bij de Staten-Generaal in te dienen, en dus denken wij dat het „Groene Week blad* zijn idee wel in de portefeuille zal moeten houden. Het zindelijke Nederland- Onder eene oproeping van verlof gangers voor herhalingsoefeningen las de „Arnh. Ct.» in Duitsche bladen Daar bij de opkomst voetmetin gen moeten geschieden, behooren de manschappen met schoon ge- wasschen voeten te verschijnen. Niet nakoming van dit bevel wordt gestraft." Wat zou er in ons land welgezegd worden, als de burgerlijke overheid aan de soldaten gelastte hunne voeten te wasschen merkt de Arnhemsche" vrij scherp voor de „Hollandsche zindelijkheid" op. Mr. Troelstra over Domela Nieuwenhuis. Mr. Troelstra wijdde in de Soc. Dem. eenige beschouwingen aan het afcredin van den heer Domela Nieuwenhuis, als redacteur van Recht voor Allen waaruit o. a. blijkt dat hij dit aftreden voor de zaak van het anti-parlemen- tarisme niet gunstig acht, vooral niet waar het te verwachten is dat de kolommen van R. v. A. als tot heden eene vrijplaats zullen zijn voor een Coltof, Van Emmenes en dergelijke individuen. Het slot van Troelstra's beschou wingen luidt aldus Zoo zien wij op het einde van een twintigjarigen werkkring een man, die de glorie der arbeidersbeweging is geweest, afgezakt uit de gelederen der strijdende partijen op een eenzame observatiepost teruggetrokken tot onvruchtbare kritiek gedoemd tot vreugde der bourgeoisie, niets dan stralen koud water spuitend op de po gingen der arbeiders, om zich langs den weg van organisatie uit hun toe stand van politieke en economische afhankelijkheid op te heffen. Eerste Kamer. De afdeelingen van de Eerste Kamer hebben benoemd tot rapporteurs over de wetsontwerpen tot bekrachtiging van provinciale heffingen in Friesland tot ruiling van grond te Ulvenhout; tot afkoop door de gemeente Rotter dam van hat recht van opstal op oeverlandtot verkoop van spoorweg- groDd te 's-Hertogenboschtot ver strekking van renteloos voorschot ten behoeve van deis aanleg V8n den stoomtramweg-Nijkerk-Ede; tot nadere voorziening omtrent de werking van de boterwet van 23 Juni 1889 de heeren Bergsma, van Swinderen, Laan van Boneval Faure en Fennema. De heeren Sassen, Godin de Beaufort, Nebbens Sterling, van Heek, en de JoDg, benoemd tot rapporteurs over de wetsontwerpen tot wering van plantenziekten en tot goedkeuring van de spoorwegovereenkomst met België, zullen ook rapporteeren over naturalisatie-wetsont werpen. Maandagavond zijn de geloofsbrieven der nieuwgekozen leden jhr. Roëll en jhr. Van der Does de Willebois onderzocht en in orde bevonden, waarna genoemde heeren den ver- eischten eed aflegden. Ingekomen zijn de laatstelijk door de Tweede Kamer aangenomen wets ontwerpen, welke naar de afdeelingen verzonden werden. Tot lid der commissie voor de verzoekschriften werd benoemd de heer Roëll in plaats van de heer Sickesz. De Kamer ging daarop over tot het trekken der afdeelingen en hief toen hare zitting op. De Atjehbenoemingen. Volgens inlichtingen aan het week blad Insulinde heeft zich de verande ring in het hooge beetuurapersoneel van Atjeh aldus toegedragen „Van Heutsz was als chef van den staf te Batavia benoemd, met de opdracht de Pedirexpeditie voor te bereiden. Hierbij was reeds in beginsel uitgemaakt, dat, wanneer het tot een Pedirexpeditie kwam, Van Heutsz haar zou commandeeren en tevens optreden als gouverneur van Atjeh. Van Vliet zou dan tot generaal majoor worden bevorderd, en Van Heutsz vervangen als chef van den staf te Batavia. Zou is dus nu geschied, zooals reeds maanden geleden besloten waa. Men behoeft zich niet te verdiepen in de redenen van onaangenaamheden tusschen beide officieren, om de eenvoudige reden, dat er niets van dien aard bestaat. Blijft dus alleen het pensionneeren van den resident van Langen. Hieromtrent deelt men ons uit den Haag uit zeer goede bron mede, doch wij vermelden dit met reserve dat de resident, hoewel behoorende tot de bewonderaars van Van Heutsz, in geen geval bereid was onder Van Heutsz te dienen. TeDzij men den resident dus in een ander gewest plaatste, schoot er niets anders over dan hem te pensionneeren. Nu ten slotte de zending van Snouck Hurgronje, die echter nog niet officieel bevestigd is. Dr. Snouck Hurgrouje zou aan Van Heutsz worden toegevoegd, in de eerste plaats voor de aanraking met de inlandsche hoofden met het oog op de Pedirexpeditie. Zooals bekend is, staat Snouck nog geregeld in briefwisseling met Atjehers, wier vriendschap hij heeft gewonnen tijdens zijn verblijf aldaar.» Ambon. Van Ambon bericht men aan de „Makass. Ct." dat de aardschokken nog steeds aanhouden, hoewel zij allengskens minder en zachter worden. De aardbevingscommissie heeft bij een ieder de beloopen schade getaxeerd en komt tot een totaal bedrag van ruim een milltoen gulden. Daar er tot nog toe slechts f 16000 is over gemaakt, behoeft men geen vrees te koesteren, dat er te veel gezonden zal worden. Examens. Op 18 Juli en volgende dagen zal

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1898 | | pagina 1