lelburg.
Nicht Eduarda.
R. 20,
HAPPIJ
Vrijdaj
4 Maart
;aut.
selsleeneo enz.
Dienstbode
nBOI)E
mie-ObligaliëD,
No. 27
36e Jaargang.
1898.
ialen.
|n en vaten,
LS.
in 2e leid,
t&SCBSfcBS
■n
E E III L L E T O
Binnenland.
1 WERTHEIM,
No. 24.
én RualanU
|rilv ten name ec
latschappjj
met bijberekening
1897.
|tilicaten
3. o.,
Indergeieekende en
|ntore verkrijgbaar.
gels.
|E PRIJZEN.
TRG.
lantoor Wal B 41.)
BE, Lange Groene-
net één kind, erna
C. TIELROOIJ.
ALOMÉ.
[.NS, Koningsweg,
voorzien.
5c) urn
3 25d
!5c)
3 55
0 20
l 55
0 40
2 15!
11 55
325.1
2 15
3 45
|ce vm 8 10
8 40
kakt
[snaar Breskena hoog-
7 44
6 5
6 46
5 24
6 7
7 15
7 62
8 36
9 10
9 25
952
10 7
10 31
10 40
84 I
730
8 5
7 39
7 81
*8 51
<*♦9 56
10 57
ngeland over Vlis-
era voor België en
6 58 Ij 38
6 38 10 28
7 5011 40
8 32112 22
8 48 12 38
9 5 1 12 55
2 g48
1 26 108
i J0 262
50
4 13
4 30
576
«6
óV
VLISSIlfiSCHE COURANT.
Prijs per drie maanden 1.—. Franco per post 1.15.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Bbek-
handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever:
F. VAN DE VELDE Ji., Kleine Markt, I. 187.
ADVERTENTIENvan 1—4 regels f 0.40. Voor eiken regel
meer 10 cent. - Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde
advertentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Groote letters
en cliché's worden naar plaatsruimte berekend.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond.
Teleplioonnnmmer ÏO
Abonnements-Advertentiën op zeer voordeelige voorwaarden.
iGemeeiitebestuur.
OPENBARE VERGADERING
VAN DJ2N
GEMEENTERAAD VAN vussikqen,
op Vrijdag 4 Maart 1898,
des namiddags ten 2 ure.
A. Mededeeling.
K Overlegging van stukken.
C. Benoemingen
van een gemeente-bouwmeester.
b. van een lid der commissie Z. en
|V. Beurs.
D, Te behandelen onderwerpen
1. Voorstellen tot onderhandschen
|vetkoop van gemeentegrond aan
a. J. Spinnaaij, b. Van Boven en de
|Konink, c. J. de Kam.
2. Idem tot wijziging der Verordening
Iregelende het getal onderwijzers enz.
3. Idem tot wijziging R.b. 28 Januari
|jl. 110. 6.
4. Idem tot het verleenen van ver-
Igunning tot het uithangen
van reclameborden aan A. van
IWijck en H. L. Bannetb. van
lïoimeschermen aan A. Roelse.
5 Idem naar aanleiding van het adres
lyan P. van der Stad, betreffende een
voetbrugje aan het Kerkhofvoetpad.
Idem inzake het adres van J
|Prins, tot het maken van een atelier.
7. Idem tot machtiging regenten
Gasthuis tot opname van C.D. Struikman.
Idem tot het verleenen van gra-
Itifleatiën aan J. F. Schutz en P. J.
IBartelse.
0 Idem inzake het houden van markt
|op Goeden Vrijdag.
10 Idem tot het aangaan eener tij-
I delijke geldleening ter voorziening in
11. Idem inzake adres van de wed.
Schildmeijer.
12. Idem tot 9e wijziging der begroo-
I ting voor 1897.
8S8£ftBUSIIK«.
Vaccinatie.
Gelegenheid tot kostelooze inenting en
herinenting.
Burgemeester en Wethouders van
ïlissingen,
maken bekend dat in het vervolg in
I floats van op den eersten Donderdag
I 'an elke maand op den eersten Vrij
dag van elke maand (en dus om
[ie eerste maal op Vrijdag 4 Maart
|e.k.) des voormiddags tusschen 10l/3en
[11 uur de gelegenheid zal bestaan tot
[kostelooze inenting en herinenting van
|ie ingezetenen, die zich daartoe aan
melden bij den gemeentegeneeskundige,
lien heer H. BREUKINK, arts, in het
benedenlokaal van het kantoor vanden
gemeente-bouwmeester aan de Groote
Markt alhier.
Vlissingen, 1 Maart 1898.
Burg. en Weth. voornoemd,
|VAN DOORN VAN KOUDEKERKE.
De Secretaris,
G. J BISSCHOP.
18).
Maar toen hij nader kwam, zag ik,
d"t het een groot, geel stuk perka
ment was, dat kraakte terwijl hij er
mee in het rond zwaaide, en dat zijn
terden vreuf?de en 8eluk schit-
«Hoerah, Johan riep hij. „Waar
's Eduarda? Waar is Eduarda?"
«Wat heb je daar in de hand
7foeg ik.
«Mijn diploma, Johan. Alles is in
ik ben er door, ik ben dokter,
moet het Eduarda laten zien.'
Schets van het ontstaan en de
geschiedenis der Fransehe Schandaal-
proeessen Dreyfus-Zola.
V. {Slot.)
Het belangrijkste van al het belang
rijke was ongetwijfeld het getuigen
verhoor der schriftkundigen ofgrapholo
gen, die in de beide processen hunne
meening hebben uitgesproken en die
ons thans vrij wel het geloof in hun
wetenschap hebben ontnomen.
Verschillende graphologen zijn geraad
pleegd over het schrift van het borderel.
In het proces tegen Esterhazy werden
zelfs drie deskundigen opzettelijk heele-
maal uit Lyon ontboden. Nog weer
andere werden als getuigen gedagvaard.
Bovenaan staat de groote Bertillon,
de koning der graphologie of schrif
tuurkennis,die zich een grooten naam in
het strafrecht hoeft verworven, maar
wiens groote geleerdheid hem wel een
weinig tot sufheid schijnt te hebben
gebracht.
Bertillon begon met pertinent te ver
klaren, dat men nooit zal kunr.en
bewijzen, dat een ander dan Dreyfus
het borderel geschreven heeft. Hij hield
vol dat het niet van Esterhazy kon
zijn maar wat hij mededeelde was zoo
verward en hij sprak zichzelven zoo
treurig tegen, dat zijne geheele getuigenis
schier het omgekeerde bewees van wat
ze bewijzen moest.
Het blijkt nu dat Bertillon de man
was, op wiens advies in 1894 de on
gelukkige banneling vanhet Duivelseiland
werd veroordeeld. Zijn eigen neef ver
klaarde, dat het altoos zijn stokpaardje
was geweest om Dreyfus te doen veroor-
deelen.
Maar, en hier kan men zijne oogen
nauwelijks gelooven, twee schriftkundigen
Bertillon en Teyssonnières betwistten
elkander de eer van het bewijs te hebben
geleverd dat het geschrift van Dreyfus
was, en de laatste deed uit nijd een
poging om een ander schriftkundige,
Janin, van omkooping te beschuldigen,
omdat deze in de quaestie tegen hem
was.
Ongeveer gelijktijdig met de verklaring
van Bertillon, hield een Zwitschersch
schriftkundige te Bern eene weten
schappelijke voordracht,waarin hij tot de
slotsom kwam, dat niemand anders dan
majoor Esterhazy de schrijver kon zijn.
Maar ook andere schriftkundigen,
door het Parijsche hof als getuigen ge
hoord, stemden evenmin met Bertillon
overeen. Een hunner had pogingen ge
daan om den oud-minister Trarieux aan
de schuld van Dreyfus te doen gelooven,
en juist de inzage van die stukken
«Het beste wat je doen kunt,'
zeide ik, „is niet meer aan Eduarda
te denken.'
Hij werd zoo wit als een doode,
toen ik hem zoo op eens het ergste
meedeelde.
„Wat bedoel je, JohaD
Calders" 6tamelJe hij.
Zijn diploma viel hem uit de hand
en vloog over heg en heide, tot het
in eenige struiken bleef hangen. Hij
keek er niet naar om. Zijn oogen
staarden naar mij, en angst en woede
waren er in te lezen.
„Zij is je niet waardig," zeide
ik.
Hij greep mij bij de schouders.
„Wat heb je gedaan?" fluisterde
hij, met ingehouden, heesche stem.
«Wat voor een streek heb je uitge
voerd Waar is zij?"
„Zij is gevlucht met den Fransch-
man, die bij ons inwoonde."
Mijn bedoeling was geweest, hem
de zaak op de zachtste wijze mede te
overtuigden Trarieux nog meer van het
tegendeel. Een ander grapholoog ver
klaarde dat hij nooit een mensch zou
durven veroordeelen op een bloot on
derzoek van schrift. Nog een ander
getuigde dat het bordorel noch aan den
een, noch aan den ander kon worden
toegeschreven.
Het verder verloop van het getuigen
verhoor heeft niet veel licht verspreid,
maar het heeft merkwaardige en
beslissende oogenblikken opgeleverd.
Daaronder rekenen wij het oogenblik,
dat de president van het Hof der Assi-
zen, die aan den advocaat telkens het
woord ontnam, aan den getuige,generaal
de Pellieux, toestond om een soort van
pleitrede te houden voor de gezworenen,
in zijn mooi uniform, dat hij later ais
een komediant aflegde; toen de Pellieux
de gezworenen, die zeker op dat oogenblik
wel kippenvel hebben gekregen, wees op
de aanstaande ure des gevaars, waarin
hun zonen ter slachtbank zouden worden
geleid, als men het volk het vertrouwon
ontnam in de hoofden des legers toen
hij hen wees op het gevaar, dat
Frankrijk zal worden weggewischt
weggewischt, alsof er sprake is van een
krijtteekening op een bord en een natte
spons 1
Toen we dit lazen, dachten we een
oogenblik aan het woord van een be
roemd Engelsch schrijver. Bnlwer Lyt-
ton, dat dit volk bedwelmd is door
grootspraak.
Maar deze komedievertooning werd
een dag later toch nog overtroffen door
het brutaal optreden van generaal
Boisdeffre, den chef van den generalen
staf, die de zaal binnenkwam en als het
ware aan de gezworenen in dreigende
houding voorschreef het schuldig over
Zola uit te spreken, onder bedreiging dat
do hoofden van het leger het land
anders aan zijn lot zouden overlaten
Of het land er veel bij verliezen zou
En nu zullen wij niet veel meer
mededeelenniet veel over den eisch
van het Openbaar Ministerie, den
advocaat-generaal van Gassel, die ge
durende twaalf zittingen zijn mond had
gehouden en in de dertiende zich geen
moeite gaf om zijn eisch op eenigszins
dragelijke wijze toe te lichten, wel
wetende dat hij toch zou worden toe
gewezen niet veel zelfs over het
schitterend pleidooi van den jongen
Labori, wiens naam met eere vermeld
zij en voortaan met eere vermeld zal
blijven in de rijen der Fransehe pleit
bezorgers
Enkele oogenbl&ken daaruit zijn toch
te gewichtig om ze niet neer te schrijven;
deelen. Maar ik was niet erg welbe
spraakt en het was er alles uit voor
ik er om dacht.
„O!" riep hij, terwijl hij met zijn
hoofd knikte en mij strak bleef aan
staren, met een gezicht zoo wezenloos
alsof er alle verstand uit geweken
was. Zoo bleef hij geruimen tijd staan,
al maar door met het hoofd knikkend.
Toen hoorde ik een vreemd geluid in
zijn keel en met schorre stem vroeg
hij
„Wanneer zijn zij vertrokken
„Dezen morgen vroeg."
„Zijn ze getrouwd."
„Ja."
„Heeft ze geen boodschap achter
gelaten voor mij
„Zij zeide, dat gij het haar wel
zoudt vergeven."
«Nooit zeide hij. „Eerder hoop
ik dood te vallen. Waar zijn ze
heen
„Waarschijnlijk naar Frankrijk."
„Heette hij niet De Lapp?"
bijvoorbeeld de herinnering aan majoor
Forzinetti, den commandant der gevan
genis, die Dreyfus waarnam, die maar
niet aan de schuld kon gelooven en
toen hij zijn twijfelingen in zeker blad
mededeelde en zijn ervaringen open
baarde, met ontslag werd gestraft. En
dan, de pogingen die men deed om
Dreyfus zelfs door bedrog tot bekentenis
te krijgen de aandoenlijke brieven van
den veroordeelde aan zijne vrouw, zijne
nu altijd in het zwart gekleede, treu
rende vrouw.
Men moet wel veel overtuiging hebben
en veel moed en geloof om met Labori
te kunnen zeggen „de Minister-presi
dent Méline, die zelf advocaat is, weet
wel dat in rechten die beweerde be
kentenissen dikwijls gefabriceerd zijn,
en in den loop van het herzieningspro
ces, dat weldra beginnen zal, kan men
aan Dreyfus zeiven best vragen wat er
van die bekentenis is
Zal dit woord blijken een profetisch
woord te zijn geweest Misschien alleen
tengevolge van staatkundige gebeurte
nissen die aanstaande zijn.
Intusschen gaat Emile Zola, veroor
deeld wegens laster, naar zijn cel, om
er een jaar rustig te arbeiden, en.
blijft de gevangene op het Duivelseiland
zijn thans nutteloos bestaan voortslepen.
Laat ons ten slotte hopen, dat ook
hier de wereldgeschiedenis het wereld
gericht zal zijn.
Orange, blanche, bleu of Rood,
wit en blauw.
Over deze quaestie, die weder aan
de orde gesteld werd, heeft reeds in
April 1887 de heer Van der Hegge
Zijnen in het Dagblad het een en
ander gezegd, dat in hoofdzaak hierop
neerkomt
Onze volksvlag was voor den opstand
tegen Spanje rood, wit en blauw. In
het begin van den SOjarigen oorlog
heeft men, gedreven door eerbied en
geestdrift voor den geliefden Prins
van Oranje, bij de vlag het oranje in
de plaats van het rood gesteld. Aldus
bleef de vlag bij de marine gedurende
den heelen duur van den 80jarigen
oorlog. Bij den dood van Prins Willem
II nam partijzucht het oranje weder
uit de vlag en werd de aloude volks
vlag, d'e tot dusver alleen koopvaar-
dijvlag was geweest, ook als vlag van
den Staat en van de marine aangeuo-
men. Aldus bleef de vlag onder alle
regeeringsvormen tot aan de inlijving
bij Frankrijk. Onder Willem I werd
ook het rood, wit en blauw als kleu
ren der nationale vlag aangenómen.
„Het is," aldus eindigt de schijver,
„duidelijk, dat twistgeschrijf over
„oranje" of „rood" geheel onnoodig
en overbodig is. De rood-wit-blauwe
„Zijn eigenlijke naam is De Lissac,
en hij is kolonel bij de garde van
Napoleon."
„Hij zal dus zeker wel te Parijs zijn.
Goed dat ik het weet. Goed dat ik
het weet 1"
„Vader, vader!" riep ik, „breng
gauw wat brandewijn."
Ik zag, dat zijn knieën knikten.
Maar eer de oude man met de flesch
kwam aanhollen, was hij alweer tot
zichzelven gekomen.
„Weg met dat goed!" zeide hij.
„Kom, Horeecroft, neem een slok
riep mijn vader dringend, „dat zal je
goed doen."
Jacob greep de flesch en wierp
die over de heg.
„Brandewijn is goed voor hen, die
vergeten willen," zeide hij, „maar ik
wil niet vergeten."
„De hemel moge je die zondige ver
spilling vergeven riep mijn vader
luide.
„En ook de zonde, een officier van
vlag en geen andere is onze nationale
driekleur. Het oranjelieveud hart kan
gerust zijnook het rood is een der
familiekleuren van het Huis vau Oranje
en werd dns eveneens als een symbool
van onze gehechtheid aan dat Huis
beschouwd en aangenomen. Wil men
oranje, welnu, dan voege men aan de
driekleur een oranjewimpel 10e en dan
heeft men het beeld voor zich van de
nationale rood wit-blauwe v]ag,die door
het oranje omstrengeld, éen als't ware,
beschouwd wordt.
Nog eerm de Parijsche
tentoons' .lling.
Jhr. Hora Siccarna van de Harkstede
tot het nuchtere proza teruggekeerd,
heeft nu ook ingezien dat het voor de
Nederlandsche regeering niet zou aan
gaan zich tegen verdere deelneming
aan de Parijsche tentoonstelling van
1900 te verklaren, omdat weliicht een
dergelijk optreden te zeer in strijd zou
wezen met de internationale etiquette.
Hij had er kunnen bijvoegen en ons
noodeloos in moeilijkheden met een
vreemde regeering zou kunnen brengeu.
Wat de deelneming van schilders
betreft houdt hij vol dat deze niet ex-
poseeren zullen. Het is, zegt hij, on
denkbaar dat de schilders uit het land
van Josef Israels er onder de huidige
omstandigheden toe zouden kunnen
komen te Parijs hunue stukken in te
zendeD.
Verder zegt jhr. Hora Siccama van
de Harkstede het volgende over de
houding die onze industrie tegenover
de tentoonstelling behoort in te nemen
«Wat der nijverheid te doen staat,
ais het mij te doen stond zou ik het
weten. Ik geloof dat zij op de tentoon
stellingen niet altijd geheel vrijwillige
reclame maakt, 't Is een dure sardigheid.
Als zij er de kosten voor over heeft, zal
dit in het algemeen zeker veel meer wezen
om de eer van den verhoopten prijs en
ter wille van de zucht om het vader
land voordeelig te doen uitkomen, dan
voor het winnen van relatiSn, die zij met
minder omslag gemakkelijk zich verwerft
op honk, als haar producten non plus
ultra zijn. Thans wil het vaderland liever
niet dan wel gerepresenteerd zijn in die
stad, die eertijds zich verbeeldde «de
wereld* te wezen, doch nu klaar heeft ge
toond een poel van ongerechtigheid te
zijn. En wie zou zich thans gevleid kunnen
achten door het bezit eener medaille,
dragende het beeld der stedemaagd, die
een ware Megera is Ik acht het in geen
geval een ramp, als de nijverheid er dit
maal eens van afziet met hare belangen
rekening te houden. Laat men er in 't ergete
geval een winstpost mee derven, zij zal
de compensatie maar voor 't grijpen heb
ben, indien alle Nederlanders, die tot
dusver gewoon waren de Parijsche nijver
heid te begunstigen, zich nu, gedragen
door een verontwaardiging, te groot om
ras voorbijgaand te zijn, eindelijk eens
bewust zullen wordeD, dat ons land
noodeloos verarmt door het jaarlijks of
feren van millioenen guldens aan vreemde
magazijnen, die aan de onze een doodende
concurrentie aandoen.
Men ziet, een officieele daad zai vol
strekt overbodig zijn. De Tentoonstellings
commissie zal eerstdaags (liever vandaag
dan morgen) aan den gevel van het ge-
het leger bijna de hersens te hebben
ingegooid met die flesch zeide ma
joor Elliott, terwijl hij het hoofd over
de heg stak. „Ik houd wel van een
borreltje na een flinke morgenwande
ling, maar een heele flesch om de
ooren te krijgen, is wel wat kras.
Maar wat is hier gebeurd, dat je daar
allen zwijgend staat als bij een be
grafenis
Met weinige woorden vertelde ik
hem, wat er voorgevallen was, terwijl
Jacob bleek en met gefronsd voor
hoofd tegen den deurpost leunde. De
majoor was evenzeer geërgerd als wij,
want hij hield veel van Jacob en ook
van Eduarda.
„Ja, ja," zeide hij, „sedert die rare
historie in het oude fort, heb ik zoo
iets wel gevreesd. Zoo zijn die Fran-
schen nu eenmaalzij kunnen geen
vrouw met vrede laten. Maar De
Lissac heeft haar ten minste getrouwd,
en dat is een troost. Het is even
wel thans geen tijd om met onze eigen