Nicht Eduarda. O I s, gevraagd: Vrijdag 25 Februari. gevraagd: EMDEN I E3 GELEN. J 3SCL rerworst. RK breed. !&S€B8tf»g No. 24 36e Jaargang. 1898. n Binnenland. een vrije Wonjn. [en zonder kinderen per maand, zenden onder iettet r courant. e Bellamykade Q lieuw gerestaureerd. of aan P. E, Dg ■ielaan 132, den Haag 30, Walstraat. fl (K Bi Ni "Vleesch- t f| it iederen dag et vertrouwen alstraat. mmmmg VAN 55c) Dm 3 25d 25c) 3 55 10 20 y> t 55 10 40 2 15 f 11 55 325d 12 15 3 45 ke vm 8 10 8 40 aakt naar Breskans hoog- 4 7 44 8 4 46 6 5 7 30 37 6 46 8 5 1' 5 24 7 39 16 67 10 7 15 7 31 »4 7 7 52 ft ft R *8 51 0 O oö 9 10 d*9 56 0 - 1— - 9 25 - 2 y 9 952 5 z 1 107 21 1 1081 1 10 401 10 57 ngeland over Vli»- ;ers voor België en 6 58 h) 38 6 38 10 28 7 5011 40 8 32i 13 22 8 48 I2 381 9 5 112 55 2 - 26 108 0 262 8 50 4 i3 4 30 VLISSIMSCIE C MANT Prij» per drie maanden f 1. Franco per post 1.15. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek handelaren, Postdirecteur-en of rechtstreeks bij den Uitgever: F. VAN DE VELDE Ji., Kleine Markt, I. 187. ADVERTENTIËNvan 1-4 regels 0.40. Voor eiken regel meer 10 cent. - Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfda advertentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Groote letters en cliché's worden naar plaatsruimte berekend. Verschuilt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Telephoonnnmmer ÏO Abonnemcnts-Advcrtentiën op zeer voordeelige voorwaarden. Schets van het ontstaan en de geschiedenis der Fransche Schandaal processen Dreyfus-Zola. Tot heden hebben wij niet gesproken over een verontrustend gerucht, dat zich na de uitspraak van het vonnis tegen Preyfüs verspreidde. Het scheen met genoeg, dat slechts één duidelijk om schreven feit aan den beklaagde was ten laste gelegd, namelijk het schrijven van een ongeteekend en ongedagteekend borderelniet genoeg dat de ter hand stelling van dat borderel met de daarin genoemde stukken aan den agent van een vreemde mogendheid door geene enkele omstandigheid werd bewezen niet genoeg dat er een vonnis werd geveld waarin volgens de Fransche militaire wetten de antwoorden van den beschuldigde en de verklaringen dei- getuigen niet mogen worden vermeld niet genoeg dat er een dikke sluier ligt over de wijze waarop de generale staf aau het borderel gekomen en over de vraag aan welken agent en aan welken Staat de stukken geleverd zijn, maar men fluisterde, dat aan den krijgsraad, in de raadkamer, een geheim stuk van wege het Ministerie van Oorlog was overgelegd, geschikt om indruk te maken ten nadeele van den beschuldigde, dat dan ook ten slotte de zaak, die eerst ten voordeele van Dreyfus beslist was, eene andere wending gaf, en dat noch aan Dreyfus zei ven, noch aan Mr. De- mange, zijn advocaat, werd vertoond. De aan een vrij goede rechtspleging, ook in militaire zaken, gewende Neder lander, weigert bij het vernemen van zulk een gerucht, aan de waarheid er van te gelooven. Men wil niet gelooven, omdat men niet kan aannemen dat werkelijk zulk een barbaarschheid zou zijn begaan. Trouwens, ook in Frankrijk zijn velen begonnen met aan de gegrondheid van het gerucht te twijfelen maar langza merhand schijnt iets meer uitgelekt te zijn langzamerhand begon men hardop te zeggen wat eerst maar gefluisterd was; de geruchten werden sterker; zij versterkten dus de overtuiging aan de gerechtelijke dwalingzij deden in ver band met zekere ontdekkingen en openbaringen, waarop wij later terug komen,de zoogenaamde Dreyfus-campagne ontstaan, dat wil zeggen, de beweging ten gunste van eene herziening door een hoogeren rechter, van het geding, waar van de uitslag hoe langer zoo meer, vooral onder het denkende publiek, een levendig gevoel van ergernis deed ont staan. F E U 1 L L E T O X. 15). «Wel verbaasd/' zeide ik, «wat doet gij hier?» «Ik zou je dezelfde vraag kunnen doen," antwoordde hij. «Wel, ik kwam hier, omdat ik een Henschelijk gelaat voor een der ope- n,i)gen zag." «En ik omdat ik belang stel in alles w&t militaire zaken aangaat, zooais je wel meermalen zult hebben gemerkt, en daar behooren forten natuurlijk ®ok onder. Neem me niet kwalijk, dat Hij even verwijder." Het was onder den indruk daarvan, dat de afgevaardigde Jaurès, in de zit ting der kamer van afgevaardigden van 24 Januari van dit jaar, aan den Min. van Justitie, den heer Méline, de vraag stelde, of aan den krijgsraad door de regeering eenig stuk was medegedeeld dat onbekend bleef aan den beschuldigde en diens advocaat een vraag waarop de Minister onder niets beteekenende voorwendsels het antwoord schuldig bleef. Van dat oogenblik af scheen de twijfel volkomen gerechtvaardigd, en in het oog der vele twijfelaars en nog meer van hen die zich, na een persoonlijk onder zoek van Dreyfus onschuld overtuigd rekenden waaronder ook vooral het senaatslid Scheurer-Kerstener, moest de op zich zelf reeds zware en voor onzen tijd onmenschelijke straf, iets monsterachtigs hebben, dat een openlijk verzet volkomen rechtvaardigde. De veroordeeling is eene levenslange. Een veertig jaren geleden, onder het oude strafrecht, zou den veroordeelde de doodstraf getroffen hebben en ware daarmede den weg tot herstel van dwaling door den rechter afgesneden. Voor het overige mag men gerust aan nemen, dat, voor den persoon zei ven, afgescheiden dus van zijne betrekkingen, de dood verweg verkieslijk zou zijn. De doodstraf werd voor de misdaad waarvan hier sprake is, vervangen door- verbanning en wel naar eene zooge naamde versterkte plaats, wat hemels breed van eenvoudige verbanning ver schilt. De krijgsraad had deze laatste straf, of zelfs tijdelijke gevangenisstraf kunnen aannemen, indien zij verzach tende omstandigheden had willen laten gelden.Maar dat wilde men niet, misschien ook wel omdat aan de straf van ver banning, naar eene versterkte plaats, nog eene andere straf als bijkomende straf verbonden is, namelijk de degradatie, de openlijke en smadelijke vervallenver klaring van rang en titel, in het publiek, waarbjj aan de menigte gelegen heid gegeven wordt het slachtoffer naar hartelust te beschimpen en te kwellen. En men heeft die straf, nu drie jaren geleden, zonder eenige verschooning voltrokken. Daarna had de verbanning plaats. Volgens wetten van 1850 en 1872 zijn de Markiezen-eilanden en Nieuw- Caledonië als verbanningsplaatsen aangewezen.Daar genieten de staatkundige misdadigers evenwel nog eene betrekke - lijke vrijheid. Onder zekere voorwaarden kunnen zij zich in de kolonie vrij bewegen zij kunnen zelfs in groepen leven en zich bezighouden met landbouw en nijverheid. Met deze woorden stapte hij door een opening op den buitenmuur, zoo dat ik hem voor een oogenblik uit het gezicht verloor. Maar ik was zoo uieuwsgierig om te zien wat hij uit voerde, dat ik weer spoedig naast hem stond. Hij zwaaide heftig met zijn armen, alsof hij iemand een signaal gaf. «Wat doet gij?» riep ik en keek over de heide, of ik ook zien kon tegen wien hij het had. «Dat gaat te ver, Johan," riep hij boos. ,ik had niet gedacht, dat gij zoo onbeleefd zoudt wezen. Ik meende, dat een gentleman doen mocht wat hij verkiest, zonder door een ander bespionneerd te worden.Als we vrien den zullen blijven, moet ge dergelijke aardigheden achterwege laten." «Ik houd niet van zulke geheim zinnige dingen," zeide ik, „en mijn vader houdt er ook niet van.« „Uw vader kan voor zichzelven spreken.» antwoordde hij kortaf. „Kr Maar zoo iets mocht men een man als Dreyfus, die immers het land aan de Duitschers verraden had, niet toe staan Men maakte, hier kan men zijne oogen nauwelijks meer gelooven. op den 5 Februari 1898 voor Dreyfus, en voor Dreyfus alleen, een wet, waarbij voor veroordeelden tot verbanning in eene versterkte plaats, werden aangewezen de zoogenaamde eilanden des Hei)s(!) Nu had men de handen vrij, en op een onherbergzame rots in zee, het Duivelseiland genaamd, werd Dreyfus heengevoerd. Daar leeft hij, geheel afgezonderd, veroordeeld om niets te doen, onder het uitdrukkelijk bevel dat niemand tegen hem spreken mag, streng bewaakt, en onlangs, tot straf voor hetgeen zijne vrienden voor hem in het vaderland gedaan hadden, nog eens in de boeien geslagen. Daar leeft hij, tot schande van de treurige, mid- deleeuwsche instellingen van zijn land, van dat land met zijn door en door bedorven maatschappij, zijne valsche militaire eer en zijn jodenhaat. Wanneer de straf, aan Dreyfus opgelegd, rechtvaardig is, ook dan nog moet men zich ten volle vereenigen, met de meening van een Duitsch blad, dat de gevangenhouding op het Duivels eiland een barbaarsche daad is, waartoe men een beschaafd volk r.iet in staat zou rekenen. Maar, vraagt terecht een Onzer eerste Nederlandsche rechtsgeleerden, als nu die landverrader, dat voorwerp eener vreeselijke wraakoefening, eens bleek geen landverrader te zijn en de twijfel aan de wettigheid der veroordeeling eens mocht blijken op degelijke gronden te berusten Men huivert om op deze vraag een antwoord te geven. De Dreyfus zaak. Dr. Schaepman schrijft in Het Centrum het volgende Sinds eenigen tijd ligt mij een vraag op het hart, die ik eindelijk eens iu het openbaar stellen wil. De vraag luidt: welk bewijs is er, dat de beweging tot herzieniug van het proces-Dreyfus uitgaat van een Joodsche samenwerking door Prote stanten gesteund? Voor het oogenblik laat ik de zaak-Dreyfus rusten. Hierover is zooveel te zeggen, dat men de een voudige vraag vergeten zou onder het vele dat te zeggen valt. Dus waar is het bewijs Van aile kanten wordt beweerd, dat er een syndicaat bestaat, dat er een samenzwering is, die ten doel is hier niets geheimzinnigs.Gij met uw dwaze inbeelding, maakt gehei men.» En zonder mij zelfs met een hoofd knik te verwaardigen, keerde hij zich om en ging den weg naar West- Inch op. Ik volgde hem laDgzaam, zeer ont stemd over het gebeurde. Ik gevoelde, dat er iets niet in den haak was, maar al was er mijn leven mee ge moeid geweest, ik had niet kunnen zeggen, wat dit alles beteekende. Pein zende over het geheimzinnige van de komst van dien man en over zijn langdurig verblijf bij ons, vervolgde ik mijn weg. Wie had hij toch wel in het oude fort denken te ontmoeten Was de kerel een spion, die daar een anderen spion wilde spreken Maar wat viel er eigenlijk in Berwickshire te spionneeren? Daarbij kwam, dat majoor Elliott hem kende en dat die niet zooveel eerbied voor hem zou hebben betoond, als er iets met hem heeft een schuldigen Jood tot een onschuldigen te maken, eD, gelijk men er in één adem bijvoegt, het leger, het Fransche leger te brengen onder de Juiverie. Het bewijs? Ik vraag hier geen bewijs in rechten. Ik vraag eenvoudig het be wijs, dat ieder eerlijk man, die een ander beschuldigt, hebben moet. Geen vermoedens, geen onderstellingen, geen besluiten op beschouwingen of redeneeringeu zonder feiten gebouwd. Vooral geen zedelijke zekerheden, die dikwijls zeer onzedelijk zijn. Een feit, een gewoon, nuchter alledaagsch feit. Dreyfus is een Jood en de voor standers zijner onschuld zijn Joden. De laatste bewering is slechts ten deele juist. Men voegt er dan ook bij, dat die Joden gesteund worden door een Bond van Protestanten. Ook zoo is de bewering niet volle dig. Er worden ook onder de katho lieken, zelfs in Frankrijk, zeer ernstige lieden gevonden, die, zonder zich over schuld of onschuld een oordeel aan te matigen, meenen dat de wettigheid van het proces- Dreyfus niet weinig te wenschen overlaat. Men laat de bewering gelden Dreyfus is een Jood, zijn voorstanders zijn Joden. Is hiermede bet bewijs geleverd voor bet syndicaat, voor de samen zwering Men heeft hier eenvoudig te doen met een onderstelling. Men helpt elkander, dus men zweert te saam. Dit is toch een weinig te boud gesproken. Omdat mevr. Drevfus een dochter van Israël is, mag zij niet gelooven in de onschuld van haar echtgenoot, mag zij niet strijden voor den naam harer kinderen Omdat Dreyfus een Jood is, mogen zijn stamgenooten met voor hem opkomen Is dan een nationaal eergevoel een schande Maar de Joden Welnu, zeg van de Joden wat gij wilt, éene zaak kunt gij hun niet weigeren: recht, gemeen recht. Wat euveldaden gij ook meent te hunnen laste te kunnen leggen, voor iedere beschuldiging is noodig een bewijs. In geen geestelijke of wereldlijke wet zal men een woord ontdekken, dat oorlof geeft om tegen het recht te spreken of te handelen waar het den Jood betreft. Laster is onrecht, en een beschuldiging, die men niet be wijzen kan, is laster, ook waar het geldt den Jood. Hier is geen bewijs. En toch is de lucht vul vaa het gerei Joodsch syndicaat, Joodsche samenzwering. Naar ik meen, weten wij te goed, wij katholieken, wat laster is en wat laster vermag. Onze vaderen in de Catacomben heetten reeds kinder moordenaars. Hun zonen werden bespot als aanbidders van den Gekruiste met de ezelskap men kent toch den eersten graffito gevonden op de hel ling van den Palatijn. Zoo is het niet in den haak was geweest. Terwijl ik zoo in gedachten verzon ken voortliep, hoorde ik plotseling een vroolijke stem, die mijn naam riep. Ik keerde mij om en zag den majoor zelf den heuvel afkomen, met zijn bulhond Bounder aan een touw. Die hond was een gevaarlijk, woest dier en had reeds menigeen in den omtrek gebeten. De majoor hield echter veel van den hond en nam hem bijna al tijd op zijn wandelingen mee, maar nooit anders dan aan een stevig koord. Juist toen ik mij omkeerde om den majoor op te wachten, struikelde hij over een boomstam en liet het touw glippen. De hond rende den heuvel af, recht op mij aan. Ik was niet bij zonder op mijn gemak, want ik had stok noch steen onder mijn bereik en kende den gevaarlijken aard van het dier. De majoor riep hem uit alle macht terug, maar ik geloof, dat dit den hond nog woedender maakte. Daar ik zijn naam keDde, riep ik zoo hard altijd geweest, van den eersten tijd tot den huidigen dag. Herinnert men zich den aanslag van Kullmann op Bismarck Kullmann was katholiek, en Kullmann zeide dat Bismarck zijn partij, het Centrum beleedigd had. Het Centrum kwam in den Rijksdag tegen de beschuldi ging eener samenzwering op. Wat was het antwoord op dat rechtmatig protest „Mögen Sie sich lossagen von diesem Mörder, wie Sie wollen, er hangt sich an lhre Roek-chösse fest.» Zoo sprak Bismarck op 4 December 1874 „mit niederschmettern- der Energie" zegt zijn geschiedschrij ver. En wie anders dan juist de kau- selier had den moordenaar op het schuldboek van het Centrum geschre ven Inderdaad, de Residentiebode sprak het juiste woord eerlijk eigenbelang en plichtmatige voorzichtigheid moe ten den katholiek nopen tot onthou ding van deze soort vervolging. Maar boven alles verplicht hem tot die onthouding, zooals dezelfde schrijver in de „Resid-bode" aanduidt, het recht. Noch om zijn stam, noch om zijn belijdenis tnag men wien ter wereld ook beschuldigen zonder be wijzen. Nog altijd geldt het woord van Thomas van Aquinen, den apostel der Heidenen, nagesproken „wij be hooren eerlijk van wandel te zijn ook tegenover hen, die staan buiten de Kerk, opdat de naam des Heeren niet worden gelasterd om onze daad". Een bedrijf door het wetsontwerp op den persoonlijken dienst plicht bedreigd. In de Memorie van toelichting bij bovengenoemd wetsontwerp wordt beweerd dat maatschappijen en com- mi8sionnairs in de keus der plaats vervangers en nummerverwisselaars niet altijd kiesch zijn, zoodat het gehalte dier maatschappijen te wen schen overlaat. Naar aanleiding van deze bewering heeft de directeur der Alg. Ned. Militieverz.-Maatschappij een adres gericht tot de ministers van oorlog, marine en binn. zaken, waarin zij tegen deze bewering protest aan- teekenen en aantoonen dat zij zeer onjuist is. Adressanten herinneren er aan, dat de eiech voor het zedelijk en moreel gehalte, aan plaatsvervangers gesteld, zóo hoog is, dat geen enkele kan worden toegelaten, dan nadat hem door den burgemeester zijner woon plaats is uitgereikt een bewijs van goed gedrag, waarin èn de burge meester èn twee meerderjarige inge zetenen verklaren, dat de man is van een goed zedelijk gedrag dat dit bewijs beslist wordt geweigerd aan hem, die, zij het ook slechts éénmaal, veroordeeld is geweest wegens overtreding der Drankwet, of wel om welke andere redenen ook door den strafrechter veroordeeld. Zijn de plaatsvervangers en num merverwisselaars bij hun korps in- als ik kon „Bounder, Bounderin de hoop, dat hij mij als vriend zou herkennen. Eu dat gelukte, want met opgezette rugharen snelde hij mij voorbij en op Bonaventure De Lapp aan. Deze keerde zich bij het ge schreeuw om en zag dadelijk wat er aan de hand was. Toch vervolgde hij rustig zijn weg. Het hart sloeg mij in de keel, want de hond had hem nooit gezien en zou hem waarschijn lijk erg toetakelen. Maar nauwelijks had het dier het knippen met duim en vinger van De Lapp gehoord, of ziin woede bedaarde plotseling en kwis pelstaartend kroop hij voor zijn voeten. „Is dat uw hond, majoor zeide hij, toen diens eigenaar kwam aan strompelen. „Een mooi dier.... bij zonder mooi 1" „Ik was bang, dat hij u zou bijten," zei de majoor huiten adem, want hij had bijna even hard geloopen als ik.

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1898 | | pagina 1