Woensdag 12 Januari. 36e Jaargang'. 1898. Gemeentebestuur. 3 Dienstneming Vrijwilligers. BEKENDMAKING. BEKENDMAKING. F l, 1 L L E T O N. 13 i ii n e 111 a 11 d. Prijs per drie maanden 1. Franco per post 1.15. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boek handelaren, Postdirecteuren of rechtstreeks bij den Uitgever: F. VAN DB VELDE Jl., Kleine Markt, I. 187. ADVERTENTIËNvan 1—4 regels f 0.40. Voor eiken regel meer 10 cent. - Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Groote letters en cliché's worden naar plaatsruimte berekend. VerscbUnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Telephoonnummer ÏO Abonnements-AdvertentiSn op zeer voordcelige voorwaarden. "ïïi'KBÊSWST'. Verleenen van vergunning lot het uit breiden eener smederij. Burgemeester on Wethouders van Vlissingen, gelet op art. 8 der Hinderwet brengen ter algemeene kennis dat bij hun besluit van heden vergunning is verleend aan J. LOÓIS, wonende alhier, tot het uitbreiden der bestaande smede rij gelegen aan den Koudenhoek, perceel L 72, kadastraal bekend sectie D 1060. Vlissingen, 8 Januari 1898. Burgemeester en Weth. voorn. VAN DOORN VAN KOUDEKERKE. De Secretaris, G. J. BISSCHOP. y De Burgemeester der gemeente Vlis singen gezien het advies van den heer Dr. A. Kuipers, geneeskundige te Vlissingen, dato 8 Januari 1898, waaruit blijkt, dat ten huize van J Abrahamse te Vlissin gen besmettelijke ziekte, met name van iebris typhoidea heeft geheerscht en dat ter voorkoming van besmetting nood zakelijk is,dat de met den lijder in aanra king geweest zijnde goederen, bestaande in3 kapokbedden met peluwen, 2 wollen dekens, 4 lakens, 3 gestikte dekens, 4 kussensloopen, worden ont eigend en vernietigd gelet op art. 5 der wet van 4 De cember 1872 (Staatsblad no. 134.) BESLUIT: Te onteigenen de hierboven vermeld^ goederen, toebehoorende aan J. Abra hamse, met bevel tot onmiddellijke in beslagneming en vernietiging door ver branding. Te benoemen tot deskundige om voormelde goederen te waardeeren, P. A. do Roos, sergeant ziekenoppasser alhier. Vlissingen, 8 Januari 1898. De Burgemeester voornoemd, VAN DOORN VAN KOUDEKERKE. Burgemeester en Wethouders van Aanvang en duur der Jaarmarkt. Burgemeester en Wethouders van Vlissingen maken bekend dat bij besluit van den gemeenteraad van den 1 December 1897 no. 2, goed gekeurd door Gedeputeerde Staten van Zeeland blijkens hunne missieve van den 5 Januari 1898, no. l«s/50, 3e afdeeling, bepaald is dat, te beginnen met het jaar 1898, de kermis of jaarmarkt een aanvang zal nemen op den derden Maandag van de maand Juli en zal eindigen in den avond van den Zaterdag daaraanvol gende. Vlissingen, den 11 Jan. 1898. Burg. en Weth. voornoemd, VAN DOORN VAN KOUDEKERKE. De Secretaris, G. J. BISSCHOP. Vrij bewerkt door AMO. 30). August durfde geen vragen meer doen, uit vrees dat hij te veel zou zeggen. Zij begreep de reden van zijn plotseling stilzwijgen. .Mijnbeer Rüppert heeft mij de geschiedenis zelf verteld,* zeide zij. „Het was een tweegevecht, geen sluipmoord. Hij was# tot dat twee gevecht aangezet door een ander, en mijnheer Rüppert heeft hem in dat duel gedood." .Dat wist ik," zeide August Vlissingen, brengen ter kennis dat er een zeker getal personen van 25 tot 50jarigen leeftijd, die geene plichten ten aanzien van de militie, schutterij of brandweer te vervullen hebben, en vrij zijn van hinderlijke lichaamsgebreken, als vrij williger bij de brandweer kunnen dienst nemen voor onbepaalden tijd tegen eene premie van zes gulden 's jaars. en dat men zich daartoe tot 15 Febr- a.s., dagelijks, uitgezonderd des Zondags, ten raadhuize (Bureau Bevolking) kan aanmelden. Vlissingen, 10 Januari 1898. De Burgemeester en Weth. voorn, VAN DOORN VAN KOUDEKERKE. De Secretaris, G. J. BISSCHOP. Zindelijkheid. liet „N. v. d. D." bevat ouder bovenstaand opschrift een artikel waarin over de hooggeroemde llol- laudsche zindelijkheid het een en ander wordt gezegd, dal wel mag gelezen en nog beter, ter harte genomen worden. Wij outleeiieu daaraan het volgende: »Nog altoos is de massa vaa ons volk, hoewel op of aan of tusacheu water levende, in zekeren zin erg waterschuw. Nog altoos wordt er in Holland te veel geschrobd en geveegd en geklopt te weinig ge baad en gewaaaohen en feitelijk gereinigd. Nog altoos moet eene blinde flodderwoede, die stof in modder omzet en schimmel en rheumalianre kweekt, uij 'ons paradeeren als nationale deugd, gepatenteerd onder het merk van de vermaarde, de weergalooze en niet te evenaren Holiaudsohe zindelijk heid. De vreemdeling, die bij eene morgen wandeling laags de Rotterdamsche Boomp jes den inhoud van eene puts water over zijne schoenen kreeg, lachte eens, of erger de zich al naar gelang van zijn tem perament. Het geloof aan die speciaal HollaDdsche deugd werd hem dan wel op zeer overtuigende wijze ingeprent, of liever aangesmeten. Doch zoo hij geloofde en, tot zijue huisgoden teruggekeerd, getuigenis gaf van Holland's hoogsten trots, het was doordien hij slechts de oppervlakte der dingen aanschouwde, en betgeen daar onder is, helaas, voor zijnen blik verbor gen bleef. Er 18, gelijk zooeven aangestipt, eene zindelijkheid van de straat, en er is eene zindelijkheid van het lichaam. Dat de eerstgenoemde door een eindeloos schrobben en afspoelen feitelijk zou bevorderd wor den, is op zichzelf uiterst twijfelachtig. Doch al ware dit ook, en al zouden wij ook de halve watermassa van onze rivieren en vaarten en grachten dagelijks neerpias sen op onze stoepen en «kleine steentjes» en trottoir, dit zou ons nog niet tot een zindelijk volk maken. Bn al zouden wij bovendien, allen als een éénig man, oud en jong en rijk en arm, dagelijks gemeenschap houden met eene badkuip, ook dit zou ons tot de ware ziadelijkbeid nog niet genoeg zijn. Want de zindelijk heid is niet alleen van het water waar mede wij ons wasschen, zij is veel meer nog van de lucht welke wij inademen. De droevig. Maar waarom heeft hij het u verteld? Ik had gehoopt, dat het steeds een geheim voor u zou blijven." .Hij heeft het mij verteld, omdat hij u in het hospitaal in uw slaap hoorde ijlen. Hij hoorde u mijn naam noemen, en ge riept in uw droom, dat ge niet met mij mocht trouwen, voor dat ik den moordenaar van mijn vader ontdekt had. Toen is hij bij mij gekomen en heeft mij alles verteld." Die beste kerel 1" riep August ontroerd. „Ja, het was edelmoedig, maar toch vreeselijk. Ik kan hem nooit terug zien. Ik vergeef het hem en dat heb ik hem gezegdmaar ik zou hem liever nooit terugzien." Toen riep zij opeens „August, ik moet u iets vragen ge moet me iets beloven." „Wat zoudt ge me kunnen vragen, dat ik u weigeren zou antwoordde Arabier in de woestijn, bij gebrek aan water, verricht de hem door den Koran voorgeschreven afwasscbiug met zand. Hij ia op zijne wijze zindelijk ztmder water, maar zonder lucht kan hij niet leven, even min als wij. Zindelijke sloepen, zindelijke kleereii, zindelijke lichamen, zoo mogelijk ook nog zindelijke taal co zindelijke ge dachten, men ijvere er voor met wil en daad! Maar, in 's hemels naam, ziode- lijke lucht bovenal Daarom, zoolang wij nog de grachten onzer hoofdsteden stinkende laten zijn in onze neusgaten, zoo- laug de aanwezigheid onzer faeealiëu zich nog opdringt aan onze rejk-organen, zoo lang wij nog dulden dat de eerste de beste ons liet vuil en de ziektekiemen uit zijue vloerkleeden in de longen kloppe, zoó lang bedekt in Nederland de zinde lijkheid nog haar aangezicht en betaamt bet ons niet te wijzen op don splinter in het oog (les vreemdelinge, terwijl wij niet bespeuren den balk, die daar is in ons eigen oog. Meten met twee maten. Aauguaude het stuk waarvan da opvoering door den burgemeester vau 'sGraveuhage verbod,ui werd: „Het seusatieprocea-Dreyfus" wordt gemeld, dat het geen aanstoot aan da goede zeden geeft, dat majesteitschennis er ten eenenmale vreemd aan is en het al evenmin tot revolutie of iets van dien aard prikkelt en dat er niets anders overschiet dan dat de eer van het Fransche leger in den persoon van Esterhazy er in wordt aangetast. Men voegt er bij dat de eer van een persoon als Esterhazy over wien reeds zooveel ongunstigs door de Frausche bladeu is g -zegd, toch niet door den burgemeester van's Graveu hage behoeft m bescherming genomen te worden. Dat zou-'->n„plus roya- litui; que ie roll* evi/i Esterhazy zou men zich in de bres stellen, en de drie Friezen die tal van Nederlanders met mr. Troelstra aan de spits, de plaats in den kerker willen zien in nemen van de drie gebroeders Hoo- gerhuis, zou tnen ongestraft avond aan avond io 'en anderen schouwburg laten veroordeeleu. Dat zou de ou- logica toch wel wat al te ver zijn gedreven. Te Amsterdam is het te 's Hage in den ban gedane tooneelstuk opgevoerd en wel met veel succ63. Het wordt een nog al pakkend drama genoemd, liet zal ongetwijfeld nog, na de re clame het door den burgemeester der Hofstad geschonken, eene reeks van opvoeringen beleven. Eon standbeeld voor mr J. Heems kerk. In 't „Vaderland" komt jonkheer Rochusaen op tegen het oprichten van eeu monument voor mr. J.Heemskerk. Met alle erkenning van zijne ver diensten als werkzaam, scherpzinnig en handig politicus, mag toch van hem niet gezegd worden dat hij een groot staatsman was, en al heeft hij aan ons land op sommige oogenblik- ke groote diensten bewezen, aan zijn naam is geen enkel grootsch deel in ons staatsleven verbonden. Bovendien gaat het niet op waar hij teeder. „Ge moet zoo spoedig mogelijk met mij trouwen en dan moeten wij van naam veranderen en van hier weg gaan „Gij verandert immers terstond van naam, zoodra ge mijn vrouw zijt." „Neen, neen, scherts niet. Ik spreek in hoogen ernstge moet mij meenemen naar een stil, afge legen plaatsje, waar niemand ons kent en waar wij tegen gevaar be veiligd zijn." „Tegen gevaar beveiligd, Louise? Welk gevaar?" „Het gevaar van vermoord te worden. Zoo lang wij hier zijn, blijven wij steeds in gevaar. Zelfs op de plaats waar wij nu staan, zijn wij niet veilig." „Louise," zeide hij ernstig, „er ligt een beteekenis in dit alles. Gij zijt geen meisje om mij en u zelf zonder reden te verontiusten. Zeg mij, wat het is, liefste. Zeg mij, waarom monumenten ontbreken voor sommigen onzer grootste staatslieden, waar de beroemdste van allen, Johan van Oldenbariieveld, Johan de Witt en de stadhouder-koning Willem 111, te vergeefs om een standbeeld vragen, een monument op te richteu voor een man die in bun schaduw zeker niet kan staan, en het gevaar teloo- peu, dat latere eeuwen verwonderd vrageo, waarmede die hooge eer is verdiend. Een volk behoort zijue groote manuen te eereu, maar daarbij ook de proportiëu .-enigszins in acht te nemen. liet is waar, wilde men standbeelden oprichteu voor middelmatigheden, hoeveleu zouden er dan wel noodig zijn Leerplicht. Dr. 11 Blink heeft in het tijdschrift „Vragen van den Dag" een zeer be langrijk artikel geschreven over „leerplicht." Hij geeft daarin een historisch overzicht van dit onderwerp en wijst, er op dat de leerplicht in Europa reeds vrijwel algemeen wet telijk is ingevoerd en alleen Nederland en België daarop uitzondering makeu. »Hieruit moet nog niet afgeleid wor den", schrijft hij, »dat m Nederland de volksontwikkeling veel lager staat dan in alle landen, waar leerplicht volgens de wet werd ingevoerd, maar evenmin staat Nederland bovenaan in rij. De statistieken der analphabeten, voor zoover die ver trouwbaar zijn en met elkander kunnen worden ver-geleken, wijzen Nederland een goede plaats aan in de rij der volken, maar ons land moet achterstaan bij landen met flink uitgevoerde wetten op leerplicht. Zoo waren er in Nederland in 1896 nog 4.7 pot. der iugelijfden bij de nationale militie, die niet konden lezen of schrijven, ea voor Pruisen bedroeg Jit aatal in 1887 Bleohts 1,1 pet., voor Beieren 0.02 pet., voor Baden 0,02 pot., voor Elzas-Lotha- ringen 0,25 pot., voor Zwitserland 1887 1.7 pet. Bij deze landen met leerplicht staat Nederland derhalve ten achter, en het is geen verschooning voor ons, dat in België, Italië, Hongarije, Spanie en der gelijke landen het aantel analphabeten grooter is dan in Nederland. «Opmerkelijk is het wel, dat bij de ge vangenen het aantal van hen, die lezen noch schrijven kunnen, zeer aanzienlijk is in 1895 bedroeg dit 20 pet. der ver oordeelden. Dat cijfer geeft te denken. Wij gaan niet van de meening uit, dat onder wijs alleen de gevangenissen zal ontvolken, doch zijn overtuigd, dat bij verwaarloosd onderwijs en verwaarloosde opvoeding velen in treurige maatschappelijke om standigheden zijn gekomen, die bij beter opvoeding daarvan bevrijd zouden zijn ge bleven. Daarom vooral is leerplicht een eisch des tijdsniet om allen te redden, maar om toch een gedeelte te redden van hen, die voor de eohuld der ouders moe ten boeten". Een steen in een gemeenteraad. De heer Nolting bracht een poos geleden in den Amsterdamschen ge meenteraad een steen mede om te doen zien hoe slecht de nieuwe huizen in Amsterdam worden gebouwd. De timmerman J. G. C. van Achterberg aldaar beweert nu in een adres aan den gemeenteraad, dat het corpus delicti van den heer Nolting gij spreekt van gevaar „Dat kan, dat durf ik niet zeggen riep zij droevig uit. „Kunt gij het niet zeggen ook niet aan mij „Neen, neen, ge moet mij vertrou wen, August. Ik zal u alles zeggen, als wij veilig weg zijn. Nogmaals, ge moet mij vertrouwen.» „U vertrouwen?" antwoordde hij „Natuurlijk zal ik u vertrouwen. Ver tel mij, wanneer ge wilt, wat ge mij te zeggen hebt." „August,wat zijt gij edelmoedig 1 Wilt ge dus met mij van hier weggaan?" „Van hier weggaan?" „Ja wel uit Berlijn. Laat ons trouwen zonder feesten te geven en ons dan schuilhouden, totdat alles voorhij is.» „Maar Louise, wilt ge dan zoo maar wegloopen en barones Rüppert van alles onwetend laten „Wij zullen haar een brief schrijven en haar zeggen, dat zij ons vertrou geen steen, maar pleister was, zoodat al de op „dien steen" gebouwde con- clusiën niet zeer juist zijn. Gesom meerd door den heer Achterberg om in deu Raad ie herroepen wat hij voor ongunstigs omtrent de huizenbouwerij gezegd had, moet de heer Nolting hebben geantwoord „Dat lap ik hem niet; ik wil het in de courant doeu, maar niet in den gemeenteraad.» Slechte belastingbetalers. Van dit slag van menschen schijnt de provincie Limburg rijk voorzien te zijn. In de toelichting op het dezer dagen ingediende wetsontwerp op de distilleerderijen deelt de minister van fïuanciëa daarvan het volgende iute- ressaute staaltje mede «Volgens berekeningen, gegrond op de genomen proeven, is de hoeveelheid gedistilleerd, die thans per jaar alleen te Maastricht onveraccijusd in consumptie komt, op ongeveer 4000 hectoliters ad 50 pOt. te ramen, zoodat het accijnsbedrag, dat daardoor wordt onttrokken, op f250.000 's jaars te schatten is. Dit bedrag komt echter geenszins den branders alleen ten goede. De concurrentie dwingt hen, een aanzienlijk deel van die «accijnswinst» aan de slijters en tappers af te staan, en deze moeten van hun deel in den buit weer aan de drinkers uit- keeren.» Justitie en financiën hebben dus bieden geen stof tot roemen over Lim burg. Te Amsterdam en aan den Hoek van Holland worden pogingen aange wend om maatschappijen tot exploitatie van stoomtrawlers in't leven te roepen. Meü begrijpt daar dat de oude wijze van visschen haar tijd gehad heeft, eu wil men niet ten ouder gaan, met het in het buitenland met succes gevolgde stelsel van stoomschepen voor de vischvangst eeu proef moet genomen worden. In het kiesdistrict IV van Rotter dam is door de kiesvereeniging Ne derland en Oranje tot candidaat voor de Tweede Kamer gesteld jhr. mr. T. A. J. van Asch van Wijck. De R. K. kiesvereeniging Recht en Orde aldaar zal die candidatuur steunen. De christelijk-historischen hebben daar ook een eigen candidaat, den oud kapitein ter zee van Herwaarden. Deze verdeeldheid onder de antir. komt natuurlijk den candidaat der liberalen, den heer Mees, ten goede; Toch schijnt het vast te staan dat de liberalen hard zullen moeten strijden om hun candidaat de zege te ver schaffen. Te Zandvoort wordt geklaagd dat de visscherij dit jaar al evenmin be vredigend is geweest als in de laatste jaren. De drie schuiten welke in 1897 de visscherij uitoefenden, hesomden niet meer dan 2680, 2660, en pl.m. 1800. Voor een matroos gaf dit per jaar 200 en 140 zeker wen moet en dat wij haar alles zullen verklaren. Zij zal ons later vertrouwen. Zij kent u en mij, August. Er be staat gevaar. Ik weet, dat er weer een aanslag op uw leven zal gedaan worden. Onlangs was kapitein Rabe hier en hij zeide, dat hij verwacht, dat hij het slachtoffer zal zijn van deu volgenden aanval." „En gaat hij ook vluchten en vau naam veranderen „Dat heeft hij niet gezegd.' „Waarom zouden wij het dan doen Moeten wij lafaards zijn?" „Wij zijn geen lafaards, als wij zulk een vreeselijk gevaar zoeken te ontvluchten. Wij kunoen in Januari terugkomen en dan onze erfenis op- eischenmaar in dien tusschentijd moeten wij ons verborgen houden. Kom, wat ik u vraag, is zooveel niet." „Maar Louise, denkt ge dan, dat een georganiseerde moordenaarsbende ons niet zou vinden, zelfs al woonden wij elders, al hadden wij een anderen

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1898 | | pagina 1