G E JS O >T. No. 144. Maandag 7 December 1896. 348te Jaargang. Bij deze Courant Behoort een Bijvoegsel. Binnenland. VLISSIMSCÏÏE COURANT B U K K A Kleine Markt I N°. 187. (Telephoonnummer 10.) Prijs per drie maanden 1.Franco per post 1.15. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boekbandelaren en Postdirecteuren. UITGEVER F. VAN DE VELDE Jr. te Vlisaingen PRIJS DER ADVERTENTIËNVan 1 tot 4 regels ƒ0.40. Elke regel meer 10 cent. Clichés en groot* letters worden naar plaatsruimte berekend. Eenig Agent voor Frankrijk de firma O. L. DATJBE Co., te Parjjs. Verachljnt (kinadag-, ikocderdag en Zaterdag-avond. Abonnementen voor België, Duitsobland, Enge land en Frankrijk f 1.66 per drie maanden. Het gekeele stoffelijk bestaan van den meusch is op genot gericht, en eigenlijk zijn geheele bestaan, zoowel geestelijk als stoffelijk, al zijn in beide gevallen bet doel waarnaar bij handelt en de gewaarwor dingen die hij ondervindt, van geheel ver schillenden aard. Moeielijk is bet te zeggen waarin het genot bestaat, des te moeilijker misschien, waar ieder het onophoudelijk gevoelt. Het is geheel eene zaak van geaardheid en karakter, van aandrift en begrip. Slechts hierin stemmen allen overeen, dat er niets onbetamelijks, niets onnatuurlijks is in de jacht ook Daar stoffelijk genot. Alleen ver schilt men in de opvatting van het betame lijke en geoorloofde. Ook dit mogen wij veilig zeggen het stoffelijk genot wordt grooter, naarmate het minder op een persoonlijk en uitsluitend bezit en behoud is gerichtzoodra er maar een tintje van den invloed van zedelijk bewustzijn in het spel komt, al is dat be wustzijn er ook van buiten in gebracht. Als we een lekker hapje krijgen en we weten dat een stakker, die het toevallig zag bereiden, er ook wat van kreeg en er met een stralend gezicht van stond te ge nieten, dan smaakt ons hapje ons ook beter, ofschoon de omstandigheden toch volmaakt dezelfde zijn. Ons stoffelijk en geestelijk leven zijn een oogenblik in harmonie ge weest. Moeielijk, zeer moeielijk is het, het leven zóo in te richten, dat een volkomen har monie tusschen dat geestelijk en stoffelijk bestaan immer onderhouden blijft. Dat komt misschien omdat ons stoffelijk leven leven brutaler is, altijd het hardst om genot, om zichtbaar en tastbaar genot schreeuwt en zich altijd naar voren dringt. Het geestelijk leven is misschien wel daarom zoo bescheiden, omdat het zijn verwantschap aan het eeuwige gevoelt. Daarom mag het wel vroeg worden ont wikkeld, dat hooger doel van ons bestaan, om het lagere te houden in den band van zelfkennis en zelfoverwinning. Ben vader had twee zoontjes. Twee aardige jongens, met alle gebreken en alle deugden van den jongensleeftijd, maar ze verschilden in bijzonderheden. De jongens waren vlijtig en ingetogen. De vader had ze van de prilste jeugd af, spelende, de FEUILLETON. Naar het Duitsah. 67) «Ik vraag u om verschooning, indien ik u stoor," zeide zij, «maar de mededee- ling, die ik u te doen heb, is voor u van zoo groot belang, dat ik meende haar niet tot later te mogen uitstellen." Hij had haar een stoel aangeboden en stond nu voor haar, met gespannen aan dacht haar aanziende. «De dief van het juweelkistje is ontdekt," ging zij voort, en de aandoening van haar stem verried de vreeselijke opgewondenheid die haar beheerschte fmaar hij zal niet vervolgd worden, en toch moogt, ja moet begrippen van stoffelijk en geestelijk he-, staan ingeprent. Gezond en krachtig, be minden ze het leven zooals een kind het bemint, maar zij verspilden den tijd niet, omdat ze reeds geleerd hadden dat de tijd de stof is, waarvan het leven is vervaardigd. Ze keken guitig en vol verlangen het leven in, maar toch met de waarheid voor oogen, dat overdreven verwachtingen de grootste hinderpalen voor het menschelijk geluk vormen. Maar in het begrip van genot, in de zucht naar bezit, verschilden ze zeer veel. De een van hen bezat gaarne veel, maar niet uitsluitend om zich rijk te gevoelen in het bezit. Hij gevoelde zich rijker door het recht van beschikking. Hij deelde gaarne mede en gevoelde zich ge lukkiger met het mindere, wanneer hij iets gegeven had, dan met bet meerdere wan neer hij het niet had gedaan. Bij dit kind was de natuurlijke goedheid van het hart slechts in de ware richting te leiden het moest alleen nog maar den wezenlijken grond van het weldoen leeren. De andere knaap vormde in deze met zijn broeder eene tegenstelling, ook hieriD, wat anders niet tot zijn karaktertrekken behoorde, dat hij ongevoelig was voor vermaningen en lessen. Hij vond behagen in het bloote bezit, liefst van zeer veel, hij genoot er van juist omdat het het zijne en omdat het veel was. Als wij zeggen, dat duizend lessen, in schier eiken vorm toe - gediend, niet mochten baten, dan zijn wij verstaanbaar voor menig ouderhart, dat iets dergelijks in het teere plantje ontdekt heeft. Bn toch is dit kind in latere jaren niet de minste der broeders geweest. Het leven is hem een genot geworden, zonder het bezit van de dingen van het leven zeiven; een rein genot, des te grooter, wijl het juist clit langsr had moeten derven. Het was een treurige avond, en het was een droevige tijd, die volgden op dien merkwaardigen dag van zijn leven, toen hij, vol van verwachting omtrent de schatten, die de groote en goede Sint als naar gewoonte brengen zou, geweigerd had om deel te nemen aan de jongensclub, die het broertje had vergaard, en waarin be sloten was tienden te geven aan de kleinen der groote buurt, voor wie het geen St. Nicolaas wezen zou. Toen besloot de verstandige vader hem den lijdensweg te doen opgaan, opdat het jonge leven niet verloren zou gaan in den maalstroom der zelfzuchtige wereld, 's Va ders weg voerde hem door de groote stad op den avond van het kinderfeest. Hij nam den knaap mede. Hij leidde hem in het gij eischen, dat dit geschiedt.» „Hij zal niet vervolgd worden?" vroeg het jonge mensch haastig. „Wie is het, en wie heeft hem ontdekt „Geduld," antwoordde het meisje, „ik zal u alles mededeelen. Gij herinnert u misschien, dat zich in dat kistje gewichtige papieren bevonden, familiepapieren wier inhoud mij onbekend is, maar die aan mijne moeder groote onaangenaamheden konden berokkenen. Nu heeft een onbe kende in een ongeteekenden brief gedreigd, deze papieren openbaar te zullen maken, wanneer hem niet voor de teruggave een nader te bepalen prijs wordt uitbetaald. Mama wendde zich in deze verlegenheid tot Bom, en hij heeft beloofd haar de papieren te verschaffen. Ik mag wel met volle zekerheid aannemen, dat hij haar ook geraden heeft, den dief niet te laten vervolgen, en wel om redeneD, die schijn baar gerechtvaardigd zijn, maar volgens mijne meening toch een dieperen grondslag hebben dan mijne moeder weet en ver moedt." koude en sombere verblijf der armen, waar duisternis en wanhoop heerschten, maar waar ook een straal van licht door brak en een kinderhart openging bij een troostend woord, een kleine gifte en een liefdevolle opwekking. Hij toonde hem de schrille tegenstellingen van het leveD, door hem achtereenvolgens te brengen in de paleizen van weelde in de helverlichte straten. Maar als daar binnen niets dan rijkdom en vreugde en overlading te zien waren, dan wees hij hem bij voorkeur op de tegen de ruiten platgedrukte neus jes van die bleeke gezichtjes in lompen ge huld, sprakeloos en koud, en dan deed hij er nu en dan een paar opleven met een kleine gave, die de arme stumperds in de volheid van hun rijkdom deden heensnellen naar het stille verblijf der armoede. En toen de knaap dien avond te huis kwam, zelf sprakeloos en koud, toen vond hij niets. Eerst toen ving het lijden aan, omdat het eigen ik in de te genstellingen van het leven begrepen werd. Niets 1 En, het was niets en het bleef nietshet bleef zóó, tot het mor rend lijden in een lijden zonder klagen was overgegaan. En, er zijn er zoovelen, die lijden zon- der klagen, niet, helaas, omdat ze dat geleerd, maar omdat ze nooit anders ge weten, of 'omdat ze niets te hopen en niets '«e verwachten hebben. Hoe groot zal ons genot zijn, in menige op zich zelf reeds heerlijke feesture, als er een gedachte aan hen is gewijd en een gave tot hen is ge gaan tot hen bij voorbeeld, voor wie het nu geen Sint Nicolaas is. 't Is uit met de Scheveningsche haven afgedaan, voor goed, zegt de Haagsche Ct. De minister van Oorlog maakt haar on mogelijk, beslist. Aan de Tweede Kamer heeft hij bericht, dat op een te dezer zake tot hem gerichte vraag van de commissie uit den gemeente raad van 's Gravenhage is geantwoord, dat de belangen der verdediging noodzakelijk bij een haven te Scheveningen het bouwen van een fort vorderen. „Vivent les principes, périsse la popu lation." De volgende wenken van een weten schappelijk blad zullen voor de tallooze wielrijders van den tegenwoordigen tijd, vertegenwoordigd door menschen van al lerlei leeftijd, van zeer jonge kinderen tot „En die redenen zijn?» vroeg Rudolf. „Men vreest dat de rechtbank op de papieren beslag kon leggen en de inhoud opeubaren en men wil den dief straffeloos heid verzekeren, wanneer hij de papieren overgeeft." «Zouden zij dan werkelijk zoo gevaarlijk zijn „Ik weet het niet, maar oprecht gespro ken, geloof ik, dat Bom het gevaar zoo hoog opvijzelt, om mijne mama tot een stap te nopen, dien zij onder andere om standigheden wellicht niet gedaan zou hebben." „Heeft zij hem hare hand toegezegd vroeg de schilder ontsteld. „Ja,« antwoordde Bella zacht, „en het is juist dit, wat mij zoo verontrust.» Een verachtelijke trek zweefde op de lippen van het jonge mensch hij kruiste de armen over de borst en ging langzaam heen en weder. „Dit was dus de prijs voor den goeden raad!» zeide hij bitter. «Mij dunkt, gij hadt deze verloving reeds geruimen tijd oude menschen toe, zeker niet van belang ontbloot worden geacht. Vooreerst moet streng in 't oog worden ge houden, dat een kind onder de zeven jaren niet mag wielrijden zoodra het daarmede begint, zorge men er voor, dat de plaatsing van den zadel, de handvatsela en de hoogte der stuur stang het kind in de mogelijkheid stellen een goede, rechtstandige houding in acht te nemen. Daarvoor late men den eerstbeginner nooit hel lingen oprijden en vergunne men hem niet zeer snel te rijden. Het zekerste oordeel over een gemaakten rit kan men afleiden uit den toestand van het kind op den volgenden dag. Ook vrouwen kunnen veilig een rijwiel ge bruiken, wanneer zij niet aan een organisch ge brek lijden. Ingeval iemand het wielrijden gewoon is en er voortdurend aan gedaan heeft, bestaat geen grond om het op gevorderden leeftijd op te geven. Zulk een wielrijder mag zijn wiel ge bruiken zoolang de natuur 't hem toelaat, voor al wanneer hij iederen dag den zadel bestijgt. Het -ie echter eene andere vraag of het 70or iemand van 65 a 70 jaren nog wel goed is, het wielrijden te gaan leeren. Op dien leeftijd zijn de beenderen minder sterk, de spieren minder veerkrachtig evenwel zijn de gevallen niet zeer zeldzaam, waarin wezenlijk oude heeren zich nog met voordeel van het rijwiel bediend hebben. In elk geval zij men indachtig, dat ook hier hetzelfde niet voor allen even goed is. Men schrijft aan „de Telegraaf». Korten tijd geleden gaven we in dit blad een artikel over dit onderwerp, waarin men het oog had op de hijbetrekkingen, door onderwijzers, voornamelijk op het platte land, waargenomen. Een advertentie in een Duitsch blad bracht ons dezer dagen bedoeld artikel weer in herinnering. Te Schraplau wordt iemand gevraagd voor de betrekking vanstadhuisbode, nachtwacht, doodgraver, school- en kerk bode, wegwerker, lantaarnopsteker en straatveger. (Om niet mis verstaan te wor den, voegen we er bij, dat men één per soon vraagt, die al deze betrekkingen moet waarnemen). De gelukkige moet zijnge zond, flink van postuur, vrij van sterke drank, vertrouwbaar en bekwaam in lezen en schrijven. Tot aanbeveling zal strek ken kennis van boomteelt en tuinbouw. Vast salaris van f 240 en losse hij verdien sten pl.m. f 200. Aan deze betrekkingen-col lectie is geen pensioen verhonden. Ln de advertentie wordt niet gezegd, wanneer de man slapen moet, maar dat zal natuurlijk vanzelf wel terecht komen. Maar waar we nu voornamelijk op wil den wijzen, dat is op de omstandigheid, dat de postjes van doodgraver en kerkbode hier vereenigd zijn met die ran nachtwach- kunnen voorzien.» „Zeker, en ik heb meer dan eens mijne waarschuwende stem doen vernemen, maar nimmer gehoor gevonden. Het betaamt mij niet, de handelingen mijner moeder te critiseeren, maar wel gevoel ik mij ver plicht, een gevaar van haar af te wenden, dat ik zie en waarvan zij geen vermoeden heeftziedaar de oorzaak, die mij noopt, u deze mededeelingen te doen." Hij was voor haar blijven staan en zag haar in de donkere oojjen, die hij niet meer vergeten kon, sedert zij te Luzern hem den blik vol hartelijke deelneming had nagezonden. Dat alleen vroeg hij. Verlegen sloeg zij de wimpers neer, maar in het volgend oogenblik trof hem weder een blik vol ernstige kalmte uit de schoone oogen, waarin het zuivere, argelooze ge moed van een kind zich spiegelde. „Het was ook deelneming voor u," ant woordde zij, „het verlangen om die vreese lijke achterdocht van u te nemen en u de voldoening te verschaffen, die gij het

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1896 | | pagina 1