Edelman en Misdadiger. Een HUIS. Appelgelei e Hoop MËIÖS! /ertentiën. No. 122. Vrijdag 16 October 1896. 348te Jaargang. GEN: I. DOMMISSE. Gemeentebestuur. "ÜÜÏÏrÜËMBHES. FEUILLETON. 5 ons. ïykade G 5. temakken voorzien a a t N. 182. CCES! no. ire No. 3. AÜD. r: in). 's Nachts na het polka. Terè a-boem- i nicht bös. Hier is reda, Jan brandt de raden. Werners Ab- st eeu dubbeltje. De □te Ach ich bin so meisje moet je niet naar omen da r aan. Daisy e zonen. Onder deze ontvangst van 11 postwissel van 50 del van SUYKERRUYK, 1 (N.-B.) grooter Potpourri er niet. Potpourri voor 3.15. VLISSIMiSCIE COURANT KOTERIJ. en hooger. isse 17e trekking 34 400. No. 172481 CHTHN Oot. 4 1.05 ir L04 stuks BUREAU: Kleine Markt I N°. 187. (Telephoonnummer 10.) Prijs per drie maanden 1.Franco per post 1.15. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bjj alle Boekhandelaren en Postdirecteuren. UITGEVER: F. VAN DE VELDE Jr. te Vliesingen. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 1 tot 4 regels ƒ0.40. Elke regel meer 10 cent. Clichés en gmot.e letters worden naar plaatsruimte berekend. Eenig Agent voor Frankrijk de firma G. L. DAUBE Co., te Parijs. Verschijnt lilnateg-, Sendcrdng en Zatcrd:ig-avon<l. Afkondiging van de kohieren der bedrijfsbelasting dienst 1896/97, nos. 3 en 4. De Burgemeester van Vlissingen maakt bekend dat op beden bij hem ontvangen en aan den rijksontvanger is gezonden, de door den direc teur der directe belastingen te Middelburg executoir verklaarde kohieren wegens de be drijfsbelasting, dienst 1896/97, nos. 3 en 4 de daarop voorkomende belastingschuldigen worden uitgenoodigd om hunne aanslagen op den bepaalden tijd aan te zuiveren, ook ter voorkoming van vervolgingen en herinnert dat de bezwaarschriften binnen zes weken na heden behooren te worden ingediend. En is biervan afkondiging geschied, waar het behoort, den 14 October 1896, De Burgemeester voornoemd. TUTEIN NOLTHENIUS, In ons Parlement doet zich een verschijn sel voor dat onze aandacht wel verdient. Een aantal leden der Tweede Kamer, zoo men zegt, beducht voor het nieuwe bloed, dat eene nieuwe Kamer zal aanbrengen, hebben beslist verklaard dat zij geen nieuw mandaat willen aanvaarden. Of zij zich daarom voor goed uit bet staatkundige le ven zullen terugtrekken, blijkt wel niet uit dit besluit, maar in ieder geval is het een feit, dat zij bun licht niet meer zullen laten schijnen in eene Kamer, die aan bet meer uitgebreide kiesrecht haar ontstaan te danken beeft. Die mannen, welke dien parlementairen ommekeer ontvluchten, werden tot hiertoe als sieraden der Kamer beschouwd, als mannen, die hunne beginselen met talent wisten te verdedigen, wier adviezen op prijs werden gesteld en die ook ruimschoots hun aandeel hadden aan den stroom van wetten, die ons land ten goede gekomen zijn. Zij moeten dus van de uitwerking der nieuwe kieswet wel eene slechte gedachte hebben misschien schemert hun wel voor 't oog de ommekeer iu 't Belgische parlement, waar de taak van volksverte genwoordiger veel van zijn genot verloren heeft door het zeer lage peil, waarop de debatten geraakt zijn om zoo op eens vóór den storm, dien zij denken dat niet uit kan blijven, zich aan allen parlemen- Naar het Duitsah. 45) i, Werkelijk Te dien opzichte kan ik mijne nieuwsgierigheid niet ontveinzen.» »Wij hebben papieren gevonden, die Maar kan ik op uwe stilzwijgendheid staat maken ••Parole d'honneur!" «Welnu dan, mijn ongelukkige vriend sohijDt in de laatste dagen vóór zijn dood 2eer zwaarmoedig geweest te zijnhij W waarschijnlijk de hoop verloren, dat iet hem ooit gelukken zou, de toestemming 7an vrijheer von Steinfels te verkrijgen.» Bom staarde hem aanhij scheen de tairen arbeid te onttrekken en dien voortaan aan hun tegenstanders over te laten. Is zulk eeu besluit te verdedigen? Zou het niet meer van waren moed getui gen, zich niet aan den strijd te onttrekken, maar met allen, die in den nieuwen koers een gevaar zien voor het land, goed aan eengesloten dien strijd aan te binden, al thans te trachten de beweging te remmen Dan zouden zij ten minste hun plicht doen en niemand zou hen kunnen beschuldigen dat zij hun post verlieten op een oogen- blik, dat hun tegenwoordigheid het meest vereischt werd. Dat menschen van hoogen leeftijd met vreezen en beven de komende dingen op parlementair gebied te gemoet zien, wie kan hun dat kwalijk nemen Menig vurig strijder verliest met de jaren zijn vuur en trekt zich mokkend terug uit eene wereld, waar begrippen en denkbeelden zich ont wikkelen, die de zijne niet zijn en waarin hij zich niet meer kan tehuis vinden. Maar dat mannen, nog in de kracht van hun leven zoo opeens den moed verliezen en nog vóór de storm losgebroken is, hun lijf bergen, moet wel ontstaan zijn door over- groote vrees voor een schrikbeeld, dat ech ter, van naderbij bezien, niet zoo vreeselijk is als het wel schijnt. Het kan wel zijn, 't is zelfs hoogstwaar schijnlijk dat de nieuwe Kamer een geheel ander beeld zal vertoonen dan de oude, dat daar elementen iu zullen opgenomen worden, die er vroeger werden gemist, en door deze de fijue parlementaire toon wel eens verwaarloosd zal worden. Dat alles is mogelijk, maar daar staat tegenover dat niet alle afgevaardigden, die zich niet fijn beschaafd weten uit te drukken, daarom ontbloot moeten zijn van gezond verstand en op hunne wijze, in minder gekuischten vorm misschien, geene adviezen zouden kunnen geven over zaken, waar over zij alleen het rechte licht kunnen doen opgaan. En vreest men dat ons parlement eene co pie zal zijn van het Belgische met zijn onverkwikkelijke scènes, wij koesteren niet de vrees dat de Noord-Nederlandsche be daardheid zich zoodanig verloochenen zal, dat zij het slechte voorbeeld, door de Bel gische Kamer gegeven, zou willen navol gen om ODze Kamers te verlagen tot een Poolschen landdag. En juist daarom, om te voorkomen dat ons parlement ooit zoover zinken zal, is het te betreuren dat zij, die als 't ware geroepen zijn daarin den goeden toon bij de debatten te handhaven, zich aan die taak onttrekken. waarheid dier bewering zeer te betwijfelen. «Blijkt dit inderdaad uit zijne papieren vroeg hij. Zeker." «Hm, verklaarbaar is het. Hij kende vrijheer von Steinfels en moest dus weten, dat zijne hoop onvervulbaar was, en wan neer hem dit tot wanhoop bracht, kan dit niemand bevreemden. Gij traadt indertijd zeer driftig op, zonder daartoe eenig recht te bezitten." „En gij zult mij zulks niet euvel duiden, wanneer gij met de omstandigheden reke ning houdt,» antwoordde von Bremen ern stig. «Mijn eerste vermoeden moest immers vallen op den doodvijand mijns vriends, en dit zooveel te meer, daar ik met het ka rakter des barons helaas maar al te goed bekend ben." «Weilicht beoordeelt gij hem toch ver keerd." „Om daarover te spreken, vinden wij later nog wel gelegenheidik twijfel niet, dat ook gij bittere ervaringen zult opdoen." Minachtend trok Bom zijne wenkbrau Abonnementoc voor Bolgië, Duitsobland, Enge land en Frankrijk f 1.05 per drie maanden. Naar aanleiding van het feit, dat te 's Hage misschien elders ook wel gemeenteambtenaren gevonden worden, die bij hunne gewone betrekking nog andere betrekkingen en baantjes waarnemen, wat wel eens tot schade van anderen strekt, wordt aan de Naagsehe Courant het vol gende geschreven Buiten beschouwing latende de queestie, of de ambtenaren van Rijk, Provincie en Gemeente over het algemeen te laag worden gesalarieerd, dan wel te hoog leven, is het een onmiskenbaar feit, dat velen hunner door het waarnemen van betrekkingen buiten de bureau-uren hunne (ambtelijke) inkomsten weten te verhoogen. Niet alleen vele ambtenaren in werkelijken dienst, maar ook, en misschien wel vooral, vele gepen- eionneerden verstaan de kunst, om door het verrichten van arbeid hunne inkomsten te ver meerderen, dikwerf onder het motief dat het pensioen, ofschoon het voor hongerdood behoedt, toch te klein is om er van te leven Reeds bij voorbaat met de erkenning, dat het stellen van een verbod, bij wet of verordening, een uiterst moeilijke taak zou zijn, schijnt toch de vraag gewettigd, of zulke «baantjes er bij waarnemen» niet eeuigszins ware te breidelen Men vindt toch ambtenaren, die in het genot zijn van betrekkelijk hooge traktementen, maar niettemin «buiten dienstee betrekkingen waar nemen, welke op zichzelve zooveel opbrengen, dat een geheel gezin, minstens derhalve een ongehuwd persoon, er Van zou kunnen bestaan en anderen verder, die hunne avonduren hebben bezet tegen eene vergoeding, betrekkelijk te laag voor de door hen verrichte diensten. Wat is daarvan uit den aard der zaak het gevolg lo. Dat terwijl de eenen meer ontvan gen dan voor levensonderhoud noodzakelijk is, de anderen broodeloos rondloopen en 2o. dat handel en industrie, verschillende betrekkingen zoo laag betalende, de loonstandaard voor die betrekkingen diensvolgens zoozeer daalt, dat iemand, die geen zg. vast inkomsten er bij ge niet, zulk eene betrekking daarvoor niet kan aannemen, of, haar aannemende, er nauwlijks droog brood aan verdient. Het kan vooralsnog overbodig worden geacht het vorenstaande met voorbeelden toe te lichten of aan te geven, welke de grondslagen konden zijn van een verbod, tot beperking van de be doelde maatschappelijke kwaaleene kwaal, door zoovelen als een «weldaad» beschouwd, dat er nog jaren zullen moeten verloopen, al vorens men het onderwerp ter sprake zal kun nen brengen zonder kans op velerlei tegenspraak. Maar ik hoop inmiddels, dat anderen in het vorenstaande aanleiding zullen vinden, de voor- en de keerzijde van een en ander nader te bezien. Men herinnert zich dat professor Schlegel nog niet lang geleden in het Haagsche Dagblad op het gevaar wees, dat onzen wen bijeenmaar zijn blik rustte toch zoo doordringend op von Bremen, als wilde hij diens gedachten doorgronden. „Ervaringen vroeg hij. „Ik zou niet weten, van welke soort zij konden zijn." „Komaan, ieder heeft zijne kleine ge heimen, en baron von Felsen is ten op zichte van de geheimen zijner vrienden zoo onachtzaam «Tegenover mij niet!" „Geloof maar niet, dat gij eene uitzon dering zijt. Wie zeide mij toch, dat de baron hem uit Italië had geschreven en in zijn brief merkwaardige geschiedenissen van u verhaalde? Voor eenige dagen kwam het gesprek op dit onderwerp, doch mij boezemde de geschiedenis geen belang in daarom schonk ik haar ook geen aan dacht." Het straks nog hoog rood gezicht van Born was bleek gewordeD, en al dwong hij zich ook, den schijn van kalmte te bewaren, hij slaagde er toch niet in, den innerlijken angst te verbergendie sprak te duidelijk uit zijne oogen. Koloniën dreigde van de zijde van Japan en China en hij zelfs het voorstel deed om Formosa aan de Japanners te ontnemen om aldus eon versterkt punt tegenover Japan te hebben. In hetzelfde blad betoogt de heer O. Kamerling Onnes dat van des professors profetie tot heden niets uitge komen is, want noch China, noch Japan betoonden zich oorlogzuchtig. Daarentegen wijst de heer Onnes op de rol die wij tegenover genoemde mogendheden te spelen hebben, met deze woorden «De groots fout schrijft hij in en vóór Dec. 1894 speciaal voor Nederland is geweest, dat wij als natie zijn gebleven buiten de poli tieke kwestie in Oost-Azië, terwijl te voorzien was dat wij te eeniger tijd daarin worden ge mengd. Wat sedert van Regeeringswege ter betere behartiging onzer belangen in Oost-Aziü geschiedde, is bekend. Tegenover de politieke verwikkelingen van het hedeu zoude men alleen wensehen, dat zoowel dat, wat gedaan werd, vroeger was gedaan, alsook dat behalve het geen gedaan werd, meer was gedaan. Want heden nog zijn wij in Oost-Azië niet gesteld in die mate als noodig is voor het blijvend bezit onzer koloniën. Gelukkig echter is er iets ge daan, en zijn wij sinds korten tijd althans wederom op den goeden weg. Op de herleven- diging van handel en scheepvaart in Oost-Azië rust ons vertrouwen. Onze Regeering zal, hopen wij, met voorzichtige politiek voortschrijden, zon der op groote woorden en briefjes, geïnspireerd door Ohineezen, die ons graag de hand zouden zien steken in het wespennest Formosa, regard te slaan. «Onze toekomst in 'Azië, het behoud onzer koloniën, hangt alleen af van haar onverzwakt handelsbeleid.« Volgens het «Handelsblad" is er veel kans op dat de nieuwe wet op het perso neel, zooals de regeering voorstelde, op 1 Januari 1897 zal worden ingevoerd. Het is te hopen dat het blad niet zal misgezien hebben. Algemeen toch wordt hartelijk naar een spoedige invoering verlangd. Tot lid der Tweede Kamer voor Venloo is gekozeu dr. Nolens met 1396 stemmen. De heer Haffmans had 639 stemmen. Vier Italianen, drie geestelijken te Padua en eeu hoogleeraar te Venetië, hebben de Oranje-Nassauorde gekregen voorhunnedien- sten hij de opgraving van het stoffelijk over schot van den prins van Oranje Nassau. De hofprediker, dr. Van der Flier, is op het Loo geweest met het oog op de voor bereidselen voor de a s. aanneming van H.M. de Koningin. Van eene excursie onzer troepen op Atjeh op 31 Augustus wordt o.a. gemeld De warmte was dien dag zoo groot, en «Dat begrijp ik niet," zeide hij. «Wat kan de baron omtrent mij geschreven hebben „Zoo nauwkeurig weet ik het zelf niet meer; ik geloof, dat er sprake was van een juweelkistje „Mijnheer von Bremen stoof Born op. „Ik verhaal slechts, wat ik gehoord heb, waarde heer „En wie zeide het u „Ik weet het waarlijk niet meer, omdat ik, zooals ik u reeds zeide, er niet bijzon der acht op sloeg.» Von Bremen kon met de uitwerking zijner^ woorden tevreden zijnmaar hij gevoelde ook, dat hij thans nog niet verder mocht, gaan, waDneer hij niet achterdocht opwekken en alles bederven wilde. «Het moet eene vergissing zijn," zeide Born met schorre stem, „misschien was er van een ander sprake „Neen, neen, van u maar het is immers niet, onmogelijk, dat de baron zich eene scherts heeft veroorloofd „Ik zou hem raden, niet in dien geest

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1896 | | pagina 1