Bij toe (want tielioort een Bijvoegsel. VEBKlEZfNGEN, I' IS I I I. I. li T O V Altijd verder. No 47. Maandag 20 April 1896. 34ste Jaargang. Gemeentebestuur. CLOT ai LAK. YLISNIYfcSCHE COURANT B K B A V Kleine Markt I ?J°. 187 (Telephoonnummer 10.) Prgs per drie inaanden 1.Franco per post 1.15. Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Postdirecteuren. U 1Ï0EVER: F. VAK DB VELDE Jr. te Vlissingen PL11JS DEK ADVERTENT1ËN Van 1 tot 4 regelt 0.40. Elke regel meer 10 cent. Clichés en groot» letters worden naar plaatsruimte berekend. Benig Agent voor Frankrijk de firma O. Ij. DATTBE Co., te Parijs. Vcr»chi|nt WinKistiMjf-, lton<ïerdt»g en Zaterdag-avond. Abonnementen voor België, Duitsohland, land en Frankrijk f 1.85 per drie maanden. Enge- BS&ASTIïNï. Beschrijving der persouf.de belasting 1896/97. De Burgemeester en Wethouders van Vlis singen, gezien de circulaire van den Commissaris der Koningin in de provincie Zeeland van den 2 April 1896, A. No. '277'. Ie afdeeling (Prov. blad no. 26), maken bekend dat de aanvang van bet be- jchrijvingswerk voor de belasting op het per soneel, dienstjaar 1890/97, is bepaald op Vrijdag 8 Mei 1896 dat de beschrijvingsbiljetten van 8 tot en met 16 Mei zullen worden uitgegeven en niet voor 18 Mei worden opgehaald dat door het gemeentebestuur, om in geval eener herziening van het aangegeven bedrag der huurwaarden of het aantal deuren, vensters en haardsteden als tegenschatters van de zijde der belastingschuldigen te dienen, zijn aangesteld de heerenA. Huson, L. F. Muller, A. C. Limo- nard en L. F. van Breen dat voorts de aandacht wordt gevestigd op de wijziging die een der vrijstellingen van vrou welijke bedienden bij art. 5 der wet van 9 April 1869 (Staatsblad no. 59) beeft ondergaan; en ten anderen op art. 7 derzelfde wet, waarbij vooral is bepaald, dat tot verkrijging van ontheffing van personeel® belasting wegens ver huizing binnen den tijd van eene maand schrif telijk. aangifte moet worden gedaan ten kantore van den rijks-ontvanger op een aldaar kosteloos verkrijgbaar biljet tevens worden de ingezetenen indachtig ge maakt op de verplichting om bij hunne bezwaarschriften ingevolge art. 1 der wet van i April 1870 (Staatsblad no. 60) over te leggen een duplicaat van hun aanslagbiljet, verkrijgbaar bij den rijks-ontvanger tegen betaling van 5 cent. Vlissingen, den 17 April 1896. De Burgem. en Weth. voornoemd, TÜTEIN NOLTHENIUS. De Secretaris, a.i. J. H. DOMMISSE, Sluiting lysten der kiesbevoegden De Burgemeester van Vlissingen brengt bij deze ter kennis van belanghebbenden dat de lijsten der personen, binnen die gemeente be voegd tot het kiezen der leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, van de Provinciale Staten van Zeeland en van den Gemeenteraad, op heden gesloten, in de benedenvoorzaal van het gemeentehuis aangeplakt en op de gemeente secretarie voor een ieder ter inzage nedergelegd zijn. Vlissingen, den 16 April 1896. De Burgemeester voornoemd, TÜTEIN NOLTHENIUS. Bewerkt door AMO 4.6) Geen spier in haar gelaat vertrok, er speelde een glimlach om haar mond, alsof zij over een zeer prettig onderwerp sprak, ■naar daarbij plukten haar vingers zenuw achtig aan den kanten zakdoek, dien zij 'c de hand hield. Mevrouw Chabot schudde afkeurend het hoofd. „Ik herhaal jede jaloerschheid speelt je parten." «Ik zal wel een middel vinden om achter de waarheid te komen," antwoordde haar dochter. „En als mijn vermoeden juist blijkt te zijn, zal die schijnheilige er voor boeten." Bekend ma king. Opneming Wegen en Voetpaden met de Kunst werken. De Burgemeester en Wethouders van Vlissingen maken bekend dat, te beginnen met Maandag 27 April 1896, eene algemeene opneming zal plaats hebben van de wegen en voetpaden met de kunstwerken in die gemeente. Vlissingen, 17 April 1896. De Burg. en Weth. voorn. TÜTEIN NOLTHENIUS. De Secretaris, a.i. J. H. DOMMISSE. II (Slot). Men wane niet, dat het gemakkelijk zou vallen, een antwoord te geven op de kleine en locb weer zoo groote vragen, waarmede ons vorig opstel eindigde. We zagen hoe het bezit van uitgebreide en voor uitbreiding vatbare bezittingen in andere werelddeeleu, een volk als 't ware met de zweep van een noodlot heendrijft naar meer en verder. We herinnerden er aan, hoe wij zelf nog op dit oogenblik gereed staan onze treurige ervaringen met een nieuwe te vermeerderen en we wilden een ant woord op de vraag waarbeen we op die wijze gaan Maar dit antwoord is niet het moeilijkste De uitbreiding van ons direct bestuur over telkens meerdere gewesten, eischt in de eerste plaats nieuwe militaire bezettingen, voortdurende vergrooting van het zeewezen, meerdere ambtenaren en dus meerdere geldelijke lasten, die de in bezit genomen gewesten niet kunnen opbrengen. In het rijk van Atjeh, onder een dapper en slim volk, dat zich met veel tact van bet uoo- dige voor den oorlog weet te voorzien, dat in dit opzicht sterk vooruitgaat en moeilijk geheel zal zijn af te brengen van den onafhankelijkheidszin, waardoor het zich kenmerkt, zal onze taak in dit opzicht bij zonder zwaar zijn. Doch, zelfs al ware die taak minder zwaar, al konden wij met de inlandsche volken wedijveren in de toepas sing van de hen kenmerkende eigenschap pen, dan zouden wij toch bij elke machts uitbreiding weer in aanraking komen met andere stammen, met wie het even zoo gaan zou. Onze eigene veiligheid, onze verantwoordelijkheid tegenover de belangen van andere volken, die óók in die vreemde gewesten verkeeren en er handelsbetrekkin gen onderhouden, eischen dit om strijd. De tijd dat onze geldelijke krachten tekort zullen schieten kan nog in een verwijderd De morgenschooltijd was nog niet ten einde. Toen mejuffrouw de Vrains den heer Berquin op de binnenplaats zag na deren, droeg zij haar klasse aan eene der oudsle leerlingen over en ging den advo caat te gemoet. Nadat hij haar begroet had, verhaalde hij zijn ontmoeting met de dames Chabot, waarop Victoire zeide Ik heb mejuffrouw Chabot onrecht gedaan, toen ik haar voor trotscb en aanmatigend hield. Sedert is zij verscheidene malen hier geweest en zij is altijd vriendelijk tegen mij ook heeft zij voor liefdadige doeleinden een zeer aan merkelijke bijdrage te mijner beschikking gesteld." „Hebt ge haar verteld, dat mijnheer de Carolles meermalen bij u geweest is vroeg de advocaat. «Welzeker, zij vroeg me er naar. Het scheen, of zij veel belang in hem stelde," voegde het meisje er weifelend bij. «Als dat het geval is, dan komt die belangstelling alleen van haar kant. Maar laten wij over gewichtiger zaken spreken. verschiet liggen, maar toch komen wij met elke nieuwe gebeurtenis nader aan dat punt Weelde kunnen wij ons niet veroor- looven, zonder ons zeiven te gronde te richten. Veeleer is het te verwachten, dat er steeds naar zal moeten worden gestreefd, om, met de minst mogelijke krachten, het meest mogelijke te doen, en dit moet er eenmaal noodzakelijk toe leiden, dat wij, door te geringe hulpmiddelen, een neder laag ondergaan, die onze stelling in het Oosten onhoudbaar maakt; dat wil zeggen, onhoudbaar op denzelfden voet. I Inmenging van vreemde mogendheden 1 is naar onze meening in zulk een oumete- I lijke uitgestrektheid, beheerd door zulk 1 eeu klein land, met zulke geringe hulp middelen, op den duur onvermijdelijk, het zij dan dat men ons, met liet oog op de veiligheid en de belaugen van eigen on derdanen hel werk goedschiks of kwaad schiks uit de handen neemt, hetzij dat wij ons genoopt gevoelen, op eigen toekomst bedacht te zijn, en onszelven op eene ver standige wijze den terugtocht voor schrijven dien wij sinds lang hadden moe ten ondernemen. Ook met het oog op onze zedelijke plich ten is het meer dan gewenscht om aan de thans noodzakelijke veroveringstochten paal en perk te stellen. Het is er eerst in latere tijden toe geko- 'jen, da1 men die zedelijke nichten alge meen begon te erkennen. Zedelijke plich ten tegenover de inlanders, voor zoover zij aan ons gezag meer of minder direct on derworpen zijn. Zedelijke plichten dat wil niet zeggen, dat wij hun onze westersche begrippen en onze godsdienstige overtuigin gen moeten opdringen want het is nog de vraag, en het is zelfs twijfelachtig, of de Indische inlandsche maatschappij daar mede tot een hooger zedelijk peil zou ge raken. Het beteekent vooral, dat wij die maatschappij moeten redden van de volks ondeugden, waartoe zij niet zonder onze schuld vervallen is; dat wij ze vooral moeten redden van den opiumvloek dat wij den inlander door woord, maar vooral door voorbeeld moeten toonen dat wij hoo ger staan door onze beschaving en ons geloofdat wij hem doen deelen in die beschavingdat wij hem opleiden door ouderwijs, door aanmoediging van kunst en van nijverheid dat wij hem eene bil lijke vrijheid toekennen, hem het genot van het zelf verworvene waarborgen dat wij door eene goede rechtsbedeeling en andere instellingen den toestand der samenleving waartoe hij behoort verbeteren, en dat wij, om beter te slagen, dat alles Ik kom juist van hem vaudaan." «Wat Heeft men u bij hem toegelaten „Ja, ik heb vrienden aan het ministerie aan hen heb ik deze gunst te danken. Het doel van mijn bezoek is bereikt uw broeder heeft mij alles zonder eenige terug houding verteld. Ik ken nu nauwkeurig zijn verhouding tot Bolton en weet waarom hij hem in den avond van den 28n Februari ging bezoeken." „Heeft hij u ook verklaard, waarom hij niet bij mij bij zijn zuster is gekomen?' vroeg Victoire niet zonder eenige verbitte ring. „Hij zou den volgenden morgen bij u gekomen zijn. Gij hebt verdenking tegen hem gekoesterd, omdat bij aan mevrouw Sauveterre schreef, dat hij een vermogend man was, en toch is dit de waarheid. Van het geld, dat Bolton hier heeft ontvangen, behoorde de helft aan hem." «Dat zal niemand van hem gelooven." «Dat zal men toch moeten gelooven, zoodra ik aau het gerecht den moordenaar verlever, die het geld gestolen heeft." gepaard doen gaan met eene krachtige bevordering der stoffelijke welvaart. Maar wij zulleu dat alles slechts dan kunnen volbrengen, wij zullen vau onze schoone bezittingen ook voor ons zelveu de beste en de meeste vruchten kunnen pluk ken, wanneer wij ons bepalen tot een koloniaal bezit, geëveuredigd aan onze krachten als kleine mogendheid Daarom moet in de eerste plaats gebroken worden met de wel verleidelijke, maar op den lan gen duur noodlottige staatkunde van ver overing, om alleaandacht te kunnen schenken aan de wezenlijke belangen van die bezit tingen, welke inderdaad dezen naam ver dienen. Wij bedoelen de eilanden, waar ons gezag sedert lang voor goed is gevestigd en algemeen wordt erkend, zooals in het bijzonder Java en Madoera Zooals wij weten bepaalt zich in vele andere ge westen ons gezag tot erkenning van zekere rechten en ons feitelijk bezit tot de kusten, zonder dat werkelijk het geheele land door ons wordt beheerd. Ons van die bezittingen eenvoudig terugtrekken, dit zouden wij zeker niet mogen, omdat hierdoor voor de inlandsche bevolking zelve een gevaar zou outstaan en onze eigene handelsbelangen mede schade zouden lijden. Maar wat wij wèl mogen en kunnen, dat is, onze rechten en bezittingen in die meer verwijderde of minder rechtstreeks aan ons gezag onderworpen gewesten, overdragen aan eene mogendheid, die beter in staat is dan wij, een uitgebreid beschermheerschap over vreemde gewesten te voeren. Er is meermalen op gewezen, dat het üuitsche rijk daartoe als het ware is aangewezen. Van het Duitsche rijk is geen trouwlooze veroveringstaatkunde te wachten, maar het is in staat om op degelijke wijze het op pergezag uit te oefenen, in het belang van veiligheid en rust, en van handel, bescha ving en verkeer. Bij zulk een tractaat, dat ongetwijfeld gaarne door de inlandsche bevolking zou worden erkend, waar dit althans noodig is, zou onze stelling in een verkleind ge bied ontzaglijk winnen onze verhouding tot den nabuur zou er zeker niet bij ver liezen, en de schadeloosstelling, die ons billijk toekwam zou ons kunnen ontheffen van een deel van den zwaren schuldenlast, die het leven van onzen Staat boven zijnen stand helaas ten gevolg heeft gehad. Van de nieuwe expeditie naar Atjeh is wel een roemvol einde te wachten. Dat dan de lauweren van den krijg ons niet be dwelmen, noch de menschenvergoding die er het gerolg van zal zijn maar dat, ook na den den krijg, zich luider en luider de «Kent ge dien dan „Na al de verrichte nasporingen koester ik geen twijfel meer omtrent zijn persoon. Hij is nog in vrijheid, maar ik lever hem aan het gerecht over, zoodra mijn vriend Hugo den laatsten schakel heeft gevonden in de keten onzer bewijzen." „Mijnheer de Carolles?" vroeg Victoire, terwijl haar het bloed naar de wangen steeg. „Ja! Weet ge, wat hij voor u of voor uwen broeder gedaan heeft Ik weet, dat hij oprechte belangstelling voor hem gevoelt en evenals gij moeite doet om zijne onschuld aan het licht te brengen." «Hij heeft u niet meer verteld om niet den schijn te hebben alsof hij zich tegen over u wilde beroemen op zijne opofferin gen. Echter wil ik u eens mededeelen hoe ver hij in zijne hulpvaardigheid ge gaan is. «Ik ben van zijn vriendschap overtuigd," zeide Victoire met warmte. «Vriendschap gaat zelden zoover, dat ze

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1896 | | pagina 1