Altijd verder.
No 44.
Maandag 13 April 1896.
34ste Jaargang.
Bij leze Courant behoort een Bij
Gemeentebestuur.
Z K R M I L I T I 10.
I' li I) I I, I, li T O V
GLOTUILDK.
VIJSSIiVtSdIE COURANT.
B U R K A I
Kleine Markt I N°. 187 (Telephoonnummer 10.)
Prijs per drie maanden 1.Franco per post, 1.15.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij
alle Hofikhandelaren en Postdirecteuren.
U 1 T G E V E K
f. VAN Dis VELDE Jr. te Vliaaingen,
PRIJS DEK ADVERTENTIËN: Van 1 tot 4 regels
0.40. Elke regel meer 10 cent. Clichés en groote
letters worden naar plaatsruimte berekend.
Honig Agent voor Frankrijk de firma G. L. DATTBE
Co., te Parijs.
VerNcliijnt l>Su«<lng-. l»on«Scr«li>g en Ziiterdiig-nvoml.
Abonnementen voor België, Duitsohland, Enge
land en Frankrijk f 1.05 per drie maanden.
Oproeping Verlofgangers tot den
werkelijken dienst.
Pc Burgemeester van Vlissingcn,
Gezien de missive van den Commissaris der Koningin in
dit gewest vwn den 21 Februari 1896, A no. 468,3e
ifilecling,
Gelet oji artikel lattbis der Mililiewet,
Roept bij deze op tot den werke
lijken dienst
de in deze gemeente wonende Verlofgangers,
MEEUSE, Jan Christianas,
VADER, Marinus,
VAN DER HORST, Herman,
MOERLAND, Eduard,
DE VRIES, Willem,
ANGENENT, Willem, Alexander, Paul,
Frederik, Lodewijk,
lotelingen der lichting 1894 uit de gemeente Vlissingen
en behoorende tol de Zeemilitie, en
GELAST:
den voormelden Verlofgangers, zich te dien einde ge
kleed in de, bij hun vertrek met onbepaald verlof, mede
genomen Kledingstukken en voorzien van hunne voor
vertrek afgeleekende Verlofpassen en Zakboekjes, op den
21 April 1896, voor zooveel dit mogelijk is, te 12
n«r des middags aan te melden bij den Commandant
van llr Ms. Wachtschip te Willemsoord.
Zij moeten zicli vooraf cn wel op Zaterdag den 18
April a.s des voormiddags tusschen 9 en 12 uur, bij den
Burgemeester hunner woonplaats (ten Raadhuize) aanmel
den, voorzien van bun verlofpas, teneinde die voor vertrek
te doen afteekenen
en geeft kenuis
dat, voor het geval zij door ziekte of andere redenen
bniten staat mochten zijn om op te komen, zij daarvan
kunnen doen blijken, door op den dag voor de opkomst
bepaald, eea op ongezegeld papier geschreven en gelega
liseerd geneeskundig getuigschrift van den behandelenden
geneesheer, of eenig Hnder bewijs of verklaring ter
Gemeeule-Secretarie over te leggeu, zullende de zieken
die niet op deu bepaalden tijd onder de wapenen komen
le dezer zake met voor diligent worden gehouden, maar
verplicht zijn, zich onverwijld na kun herstel aan boord
van voornoemd Wachtschip te vervoegen wordende zij,
voor zooveel noodig, er op gewezen, dat zoo zij in gebreke
blijven aan deze oproeping te voldoen, zij. volgens Art
145 der Mililiewet, als Deserteur zullen worden behandeld.
Vlissingen 7 April 1896.
De Burgemeester voorn.
TUiEIN NOLTHENIUS.
De Opperbrandmeester te Vlissingen,
brengt ter kennis van de Pijpvocr«lcrs en
Bit/eliers, dat de oefening in de behandeling
«Ier Spuiten, bepaald bij art. 439 der Algem.
verordening van Politie, zal plaats hebben op
Dinsdag den 14en met die van de spuiten A
en en op Donderdag den 16en dezer maand
met die van de spuiten en i>. telkens des
namiddags ten G uur, achter het Arsenaal bij
de z.g. Roode Brug;
Bewerkt door AMO
43)
Uit de eene schacht is het water opge
pompt, in de andere heeft men plotseling
ile lang gezochte bedding gevonden en de
opbrengst van allebei is schitterend. Nu
weet ge, op welke wijze wij verarmd zijn."
Berqnin had met groote aandacht ge
luisterd en zeide nu „Ik dank u. Met
dezelfde openhartigheid moest ge mij nu
nog vertellen over welke middelen gij te
beschikken hadt bij uw terugkeer naar
f rankrijk, wat gij van Bolton te vorderen
hadt en in welke betrekking gij tot hem
atondt."
«Dat is spoedig gezegd. Bat het niet zoo
dat bij ongunstige weersgesteldheid op die
dagen des namiddags tusschen 4 en 5 uur een
roode vlag van den Stadstoren zal worden uit
gestoken ten teeken van uitstel tot den vol
genden dag en 't zelfde uur.
Vlissi /gen, 9 April 1896.
De Opperbrandmeester Voorn.
J. G. GEIJSEN.
i
Dat is een levensleus, en een goede ook.
Te arbeiden, zooveel in ons vermogen is
en onze omstandigheden het meebrengen,
naar een breed en vast opgezet plan; dat
plan uit te werken met vermijding van
alles wat van den rechten weg zou kun
nen afleiden, het moest aller streven zijn,
en die er in kan slagen het leven op die
ernstige wijze op te vatten, hij zal bijna
altijd het einddoel of het hoofddoel nog
eerder bereiken dan het zich aanvankelijk
liet aanzien. Die voet bij stuk weet te
houden, dien valt het werk altijd lichter.
Onze zuidelijke naburen hebben een spreek
woord il n' y a que le premier peis qui
coiïte (slechts de eerste stap kost moeite,)
en inderdaad is die uitspraak zeer mensch-
kundig.
Maar het omgekeerde is niet minder
waar, ofschoon dan ook in anderen zin.
Het valt nog gemakkelijker den eersten
stap te zetten in verkeerde richtiDg dan
dien op den rechten weg, en die eens die
verkeerde richting insloeg, ondervindt al
heel weinig moeielijkheden in het vervolg.
Sterker nog, zelfs indien hij de dwaling
inziet, indien hij al terug wil keeren, de
macht der omstandigheden is hem te sterk.
Hij gaat altijd verder, niet omdat hij wil,
maar omdat hij moet, omdat een soort
van noodlot hem altijd verder sleept. Slechts
hij, die op eenmaal al de kracht die in
hem sluimert weet op te wekken, slechts
hij kan den zwaren en moeielijken terug
weg volbrengen den terugtocht van den
overwonnene.
Dit is een stnkje der levensgeschiedenis
misschien wel van alle menschen, althans
zeer weinigen weten het steeds voor oogen
te houden, dat slechts de eerste stap
moeite kost.
Maar het is helaas ook een stuk der
levensgeschiedenis van alle menschen te
zamen, van de wereld, van de verschil
lende volken en Staten, We leeren het
eeuw in eeuw uit, hoe een enkel verkeerd
beginsel of verkeerd uitgevoerd plan, een
gemakkelijk is in Amerika fortuin te ma
ken, zou ik eerst eens goed ondervinden.
Al mijn avonturen zal ik u maar niet
vertellen ik bepaal mij alleen tot de op
merking dat ik verscheidene jaren lang al
het mogelijke beproefde eD geen moeite
spaarde, zonder dat het mij mocht geluk-
ken wat goeds te vinden Integendeel, ik
raakte al meer en meer in de benauwdheid
en leed dikwijls gebrek. Dit is de reden,
waarom ik slechts zelden aan mijn zuster
schreef. Ik wilde haar niet bedroeven door
de waarheid te schrijven, en ik schaamde
mij ook, dat ik met mijn groote plannen
zoo jammerlijk schipbreuk geleden had.
Natuurlijk had ik ook al eenige malen ge
tracht met goud zoeken mijn fortuin te
maken, maar spoedig zag ik in, dat men
de klompen goud in Californië niet voor
het grijpen had; die goede tijd wasvoorbij.
Men wint er het goud nu op de gewone
manier, uit erts, dat in stampmolens en
smelterijen verwerkt wordt. Eén persoon
alleen kon daar als arbeider wel zijn brood
verdienen, maar geen rijkdommen verwer-
volk dwingt steeds voort te gaan in dezelfde
noodlottige richting, die altijd bloed kost
en schatten verslindt, die altijd de aandacht
van andere en betere dingen afleidt, de
macht verlamt, de welvaart verslindt, altijd
een bron van jammer blijft.
Wat herinnerde de geschiedenis der
laatste tijden ons weer met klem aan die
groote waarheid. De expeditiën der Neder
landers in Oost-Indië, de tooneelen van
verraad en onderwerping, daar afgespeeld
en nog in vollen gangde nederlaag der
Italianon in Ethiopië, de wrekende opstand
der half uitgeroeide kafferstammen in de
Engelsche bezittingen in Zuid-Afrika, ze
trekken allen als een panorama het oog
voorbij, en wat betrekking heeft op ons
eigen vaderland, boeit ons natuurlijk in de
eerste plaats, als men dat bloedig tooneel
althans boeiend mag noemen.
Maar, boeiend of niet, het vraagt onze
aandacht in zeer bijzondere mate, en, hoe we
ook verblind mogen wezen door de schijn
bare vruchten van den altijd durenden
krijg, het dondert ons in de ooren, dat
net noodlot ons vervolgt, omdat we zijn
en blijven op den verkeerden weg en den
moed missen om te breken met een ver
leden, slechts in schijn schoon en roemrijk,
en waarvan het heden de treurige nalaten
schap is.
Verblindheid, ja, dat is een zeer al
gemeen gebrek bij de beschouwing der
geschiedenis en bij de voorstelling der
feiten van het tegenwoordige. De ge
schiedenis leert ons dat we sinds de dagen
der Oost-Indische Compagnie in Indië eene
uitgebreide markt verkregen, dat we er
bezittingen verwierven, in verhouding tot
de grootte van het moederland zooals geen
ander land ter wereld, dat we doorgaan
voor een groote koloniale mogendheid, dat
door alle tijden heen in Indië schitterende
wapenfeiten hebben plaats gehad, die onzen
roem hebben gevestigd en onzen naam
door alle streken hebben doen weerklinken.
Van dat alles is iets waar, maar er is
nog iets anders waar. Dit namelijk: dat
het er verre van verwijderd is, dat de
wijze waarop die onmetelijke landen onder
ons beheer of bestuur kwamen, aan de
eischen van recht en gezond verstand kon
den beantwoordendat de wijze waarop
wij onze plichten als overheerschers der
meestal gedwongen aan ons gezag onder
worpen stammen vervulden, bijna altijd en
voortdurend te wenschen overliet, en Indië
over het algemeen slechts werd beschouwd
als een wingewest, dat zooveel mogelijk
mojst worden aangewend ten bate van het
ven, of hij moet voldoend kapitaal hebben
om aandeeleu in mijnen te nemen of met
zijn geld in mijn-aandeelen speculeeren.
Nadat ik reeds in de mijnen van Californië
gewerkt had, trok ik op zekeren tijd naar
de goudstreek van Colorado maar de
toestand was hier,precies dezelfde. Ik werkte
in een smelterij te Clear-Creek bij Black-
Hawk, en op die plaats maakte ik kennis
met Charles Bolton De stad was nog in
wording, de toestanden waren nog zeer
oorspronkelijk en de bevolking gedeeltelijk
nog van zeer twijfelachtig gehalte. Op
zekeren avond kwam ik toevallig langs de
plaats, waar twee schurkachtige Mexica
nen een man overrompeld hadden de een
ledigde zijn zakken, de ander hield hem
bij de keel en worgde hem bijna Een
schot uit mijn revolver, die mij nooit ver
liet, deed den een dood neerstorten, de
ander sloeg op de vlucht. De man, dien
ik gered had, was Charles Bolton. Hij was
een echte Yankee, had jaren lang een
veelbewogen avontuurlijk leven geleid en
was sedert kort door gelukkige speculatiën
zoogenaamde moederland, dat list en ver
raad en ops'and, door de inlanders zoo vaak
te baat genomen, meestal van dat alles
het zeer verklaarbaar gevolg waren en dit
een geheel ander licht werpt op de vaak
als zeer schitterend voorgestelde wapen
feiten ten slotte dat ons wanbeheer ons
toch niet redden kon van financieelen on
dergang en schatten geld en bloed heeft
verslonden.
En laten wij nu daartegenover stellen,
da* in latere jaren een beter inzicht omtrent
koloniaal beheer veld won, dat zoowel in
stoffeiijken als in zedelijken zin de belangen
van den inlander beter worden behartigd
dan voorheen, dat wij voorloopig wel ge
dwongen zijn om de reis te vervolgen met
het vaartuig waarin we eenmaal plaats
namen, toch blijft onze geschiedenis als
koloniale mogendheid eene zeer treurige
en wordt het hoog tijd alle krachten in
te spannen, om te breken met een stelsel
dat eenmaal die krachten zal te boven gaan
en een eindelouze bron van jammer dreigt
te worden.
Het spreekt wel van zelf, dat er een
ontzaglijk groot verschil bestaat tusschen
overheerschen en bezitten, tusscheu een
geduld gezag en een rechtstreeksch bestuur.
Het is er ver van verwijderd dat in geheel
Oost-Indië van zulk een rechtstreeksch
bestuur sprake zou zijn. Vandaar dat er
altijd, vooral in de meer verwijderde deelen,
een verlangen leeft, om een gezag, dat
slechts geduld wordt, of althans slechts
min of meer gedwongen erkend, weer af
te schudden, dat dit verlangen van tijd tot
tijd wordt uitgesproken, dat het tot kui
perijen en verraad of anders tot openlijken
opstand aanleiding geeft. De inlandsche
volken, met hunne eigenaardige in alles
verschillende denkwijzen en gewoonten,
godsdienst eu zeden kunnen wij eigenlijk
nimmer vertrouwen, eu wij zouden het nog
minder kunnen, wanneer de hier en daar
zoo dappere en strijdvaardige bevolking
slechts wist met welk een betrekkelijk
geringe macht wij die talrijke millioenen
van menschen onder ons gezag houden. Men
noemt het de vloek van het koloniaal be
heer, dat men altijd gedwongen is om
verder te gaan, en het woord is juist. Alle
onlusten, elk verraad, elke opstand, moet
bedwongen worden, of het is met ons ge
zag in Indië, onze veiligheid, onze bezit
tingen en onze handelsbetrekkingen gedaan,
eu elke onderdrukking leidt noodzakelijk tot
een uitbreiding van gezag, tot inbezitneming
van grooter grondgebied, tot uitbreiding van
leger en vloot, tot nieuwe geldelijke offers.
Dat Jeert de geschiedenis van Nederland
rijk geworden. Ofschoon anders gierig,
baatzuchtig en niet zeer aangenaam in den
omgaDg, hield hij sedert dien avond zeer
veel van mij en betoonde mij zijn dank
baarheid ook practisch door mij op allerlei
wijzen te helpen. Hij gaf mij deel in ver
scheidene ondernemingen, eu daar ik met
ijver werkte, bezat ik reeds een aardig
kapitaal, toen ik hem naar Chicago volgde.
Daar kochten wij samen voor een spotprijs
een verloopen onderneming door een gun-
stigen samenloop van omstandigheden,
waarvan Bolton behendig partij wist te
trekken, brachten wij de zaak in zeer kor
ten tijd weer tot bloei, en toen deden wij
alles over aan een vereeniging van Ame-
rikaansche en Fransche financiers. Bolton,
die een uitstekend man van zaken was,
had de onderhandelingen gevoerd eu moest
eindelijk naar Parijs om den koop af te
sluiten en den bedongen koopprijs in ont
vangst te nemen. Natuurlijk stond bij mij
het besluit vast hem te vergezellen."
„Als ik u goed begrepen heb, behoorde
dus de helft van het geld, dat Bolton hij