KLOTHILDB.
No 39.
Maandag 30 Maart 1896.
Bij to courant behoort een Bij
i' i: i 11.1.1: i it x.
li i ii ii e ii I a n d.
34ste Jaargang.
VMSSINGSCHE COURANT.
BUREAU;
Kleine Markt I N°. 187. (Telephoonnummer 10
Prijs per drie maanden 1.Franco per post 1.15.
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij
alle Boekbandelaren en Postdirecteuren.
UITGEVER:
F. VAN DE VELDE Jr. te Vtissingen.
PRIJS DER ADVÈRTENTIËNVan 1 tot 4 regels
0.40. Elke regel meer 10 cent. Clichés en gr note
letters worden naar plaatsruimte berekend.
Benig Agent voor Frankrijk de firma G. L. DATTBE
Co., te Parijs.
Verschijnt lllnsting-. Bomieri» ig en Zaterdag-avond.
Abonnementen voor België, Duitsobland, Enge
land en Frankrijk f 1.05 per drie maanden
LIJDEN.
Een woord, dat men zou willen schrap
pen uit bet woordenboek van het leven,
een woord, dat schier op elke bladzijde
van het dagboek van dat leven voorkomt.
Kent gij grooter tegenstelling
Er zijn er, van wie beweerd wordt, dat
y,e liet lijden niet kennen. Gelooft ze
niet die, door den schijn bedrogen, meenen
dat er uitzonderingen zijn op dit gebied.
Er zijn er, die u zullen zeggen, dat,
tegenover zekere mate van genot, juist
altijd dezelfde hoeveelheid van Tijden staat.
De verhouding tusscheu het eene en het
andere is een Tevensraadsel voor elk mensch
in liet bijzonder. Gelooft, ze niet, die dit
raadsel naar een algemeenen regel oplos
sen, misschien naar den maatstaf van hun
eigen lichamelijk en geestelijk zijn.
Er zijn er, die beweren, dat ze het lijden
kennen in zijn vollen omgang, dat ze
meer hebben gedragen dan alle anderen.
Gelooft ze niet. Niemand heeft ooit het
gemoedsleven gepeild van de besten en
edelsten van ons geslacht, en die daar
zeiven onder mocht kunnen worden gere
kend, zal er zich allerminst op verheffen.
Ur zijn er die u zullen zeggen het leven
is een weg, waarop wij wandelen, dra
gende een kruis, maar een kruis met ro
zen. Zij wellicht komen der waarheid het
meest nabij.
Een kruis met rozen. Dus, de bloemen
geen hoofdzaak. Ze zouden er zelfs niet
zijn, als het kruis er niet was. Zij bedek
ken het een weinig, zij breDgen wat af
wisseling, wat geur en kleur. O, heerlijk
zijn ze en schoon, en zij schenken dikwijls
heerlijke stonden, als het oog er op rust
eu de ziel er door verkwikt wordtmaar
het kruis, waarom ze zich heenstrengelen,
van de schouders nemen, dat kunnen ze
toch niet.
lieD kruis met rozen is het rijke leven,
het menschenlot. Ja, hij wist het wel,
onze gemoedelijke, beminnelijke dichter,
onze de Genestet, de man die met zwakke
krachten en een vurige, liefhebbende ziel,
werkte zoo lang de korte dag duurde, die
den lijdensbeker in eiken zin aan de lippen
moest zetten en die toch zoo velen, tijd -
genooten en die na hem waren, het kruis
verlichtte, door zijn krachtige opwekking,
zijn liefdevol medelijden, en niet het minst
door die onvergankelijke nalatenschap zijn
heerlijke zangen.
Zijn „kruis met rozen" is daarvan een
Bewerkt door AMO
88)
De zaal was met een zekere sierlijkheid
ingericht, de tafels hadden marmeren bla
den en de stoelen waren voorzien van trij
pen zittingen.
Achter de twee nieuwe gasten zaten in
de zaal verscheidene vaste bezoekers aan
poepjes van vier personen domino te spe-
ienhunne nabijheid verontrustte Ilugo
echter niet, want hij was in deze wijk
geheel onbekend. De schilder bekommerde
zich nog minder om hen hij riep onmid
dellijk den kellner en zonder lang op de
toestemming van zijn metgezel te wach-
teu, bestelde hij twee glazen bockbier en
der kleinste, maar een der beste, een dier
lieve gedichtjes, die velen hebben gelezen
en allen moesten kennen. Hij doet er ons
in opmerken den waren oorsprong, den
waren aard, het doel en de vrucht van al
die onaangenaamheden en verdrietelijk
heden, van al die treurige ervaringen en
die droevige ontdekkingen die den rooden
draad vormen, die haast door het gansche
leven, zeker door het zelfbewuste leven,
heenloopt tot het einde toe.
Een kruis met rozen. Er zijn er, en zij
vormen de meerderheid, die u zullen zeg
gen „dat zijn sombere gedachten, het
leven is waarlijk zoo'n kwaad ding niet."
Zij nemen het licht en vroolijk op, ze zijn
niet al te aantrekkelijk, niet al te gauw
warm voor anderen, ze leven vooral voor
zich zeiven en ze rollen aardig door de
wereld heen een kunst waarin men het
met een beetje beleid wél ver kan brengen.
Gelooft niet dat die zelfzuchtigen, want
ze zijn het, hun kruis niet hebben te dra
gen. Gelooft niet, dat er geene oogen-
blikken zijn, waarin het hun zeer zwaar
valt; misschien wel omdat ze een zekere
behenjigheid bezitten, om het nu en dan
eens te wentelen op de schouders van an
dereu, terwijl zij zelf dat van hun mede
wandelaars nooit met een vinger aanroeren.
Hun ontbreekt het ware menschelijk gevoel.
Zij streven er naar om een hemel op aarde
te bezitten, dien ook dat woord is van
onzen de Genestet, slechts de zelfzucht
kent. Want, zoo wij al voor ons zeiven
in volmaakt gelukkigen toestand konden
verkeeren, hoe zouden wij van volmaakt
geluk kunnen spreken, zoo wij de oogen
opheffen tot de wereld die ons omringt.
En daarom, lijden, het is niet zoozeer
het gevoel van eigen lichamelijk leed, zelfs
niet het gevoel alleen van datgene, waar
onder de eigen ziel gebukt gaat, ofschoon
de strijd van het leven niemand onzer
spaarthet is veeleer en veel meer de
deernis met het lichaamslijden van anderen,
de deernis in hun droefheid, hun armoede,
hun verlatenheid, hun zwakheid en hun
val.
Maar die smart, de ware smart, die
drukt dan ook niet licht ter neer. Veel
eer verheft ze, reinigt en versterkt. Die
lijdt om wat de menschheid lijdt, voelt van
eigen leed iets minder, hij voelt zich aan
gegrepen door de kracht, om anderer kruis
te nemen of het met rozen te bekleeden,
om zich zelf te verzaken, om te strijden
voor het recht van den verdrukte, om te
lenigen den nood van den arme, om licht
te doen schijnen in de duistere holen der
een glas cognac. Toen hij meende te be
merken, dat Hugo over dit laatste gedeelte
der bestelling verwonderd was, verklaarde
hij„Ik drink gaarne bier, maar als ik
een paar glazen gedronken heb, krijg ik
een flauwen smaak in den mond ik giet
er dan af eu toe een beetje cognac bij.
Doet men bij u ook niet zoo? Ik heb ge
boord, dat de Bretons daar niet bang voor
waren."
«Zij drinken de cognac zelfs onver
mengd," antwoordde de gewaande Martin
Guerre lachend. „Ik voor mijn persoon
lioud er niet van."
„Daarom hebt ge ook nog geen rooden
neus en zoo'n gezonde kleur. Als ge mij
niet gezegd hadt, dat ge uit de provincie
komt, bad ik u voor een Parijsch mode
heertje gehouden."
«Het schijnt, dat mijn vermomming nog
niet volmaakt is," dacht Hugo bij zich-
zelven.
„Maar ge zijt een brave kameraad,"
vervolgde C'rambard, „en ik ben wel in
mijn schik kennis met je gemaakt te
kranke maatschappij. Hij weet ze zooals
de dichter, ofschoon dan ook met andere
werden, het zegt, door liefde getrouw bij
een te voegen het kruis en de rozen. Hij
leert, het zijne dragen met blijden moed
en hij leert anderen bet hunne opnemen.
Hij weet liet wel, dat de bloemen lang
zamerhand afvallen, terwijl het kruis
zwaarder wordt-, naarmate de kracht af
neemt die het moet torsen, maar, elke
blijvende bloem wordt dan ook des te hoo-
ger gewaardeerd, en de kleinste knop wordt
dankbaar gekweekt, als een opwekking om
telkens weer den last blijmoedig op te
nemen.
Die kleine knop, zij lacht ons toe en
weükt ons, om wederkeerig haar toe te
lachen, en wekt ons op om nooit levens
moe te worden en om nooit het kruis te
vloeken, want, als de laatste roos in het
late najaar is vergaan, dan is de vrucht van
het leven aan den boom van het lijden
gerijpt.
Er is dikwijls beweerd dat ons land te
klein is voor vier hoogescholeü „La Hol-
lande u'est pas assez riche pour payer sa
gloire» zou de Franschman zeggen, en wer-
k dük als men nagaat wat het in heeft
die universiteiten genoegzaam bevolkt te
krijgen, maar vooral welke sommen bet
kost die inrichtingen van hooggeleerden te
voorzien en nog meer om ze er in te hou
den, komt men wel tot de conclusie dat
Nederland niet rijk genoeg is om zijne
hoogescholen aan de eischen des tijds blij
vend te doen beantwoorden.
Velen onzer beroemdste hoogleeraren
en wij telden er, waarop wij met recht
trotsch waren keeren ons land den rug
toe om dat in andere landen hunne
bekwaamheden beter betaald worden of omdat
zij daar aan de hoogescholen veel beter dan
in ons land de gelegenheid vinden zich
verder in hun ambt te bekwamen, wat
voor een wetenschappelijk gevormd man,
die niet meent dat hij de waarheid reeds
gevonden heeft, eene levensquaestie is in
dezen tijd van onderzoek op elk gebied.
Ons universitair onderwijs, eens de roem
van Europa en thans nog met eere ge
noemd in 't buitenland, bedreigt het groote
gevaar dat men langzamerhand door ge
brek aan goede leeraren het zal moeten
gaan doen met mannen, die minder eischen
stellen, maar tot den zoogenaamdeu tweeden
raDg hehooren, en dat zulk een toestand
noodlottig op het bezoek der academies
hebben." Hij dronk nu de rest van zijn
glas bier op. Na nog een flinken slok van
het tweede glas, dat de kellner bracht,
zeïde hij «Als ge mij nog een glaasje
cognac geeft, zal me dat goed doen."
Het was Hugo te doen om Crambard
spraakzaam te maken, daarom haastte hij
zich dezeD wensch te vervullen. Terwijl
hij een beetje cognac in het bierglas van
den schilder liet loopen, greep deze zijn
hand en riep verbaasd uit «Wat? Draagt
ge een zegelring met een wapen Zijt ge
dan van adel V
Tot zijne ontsteltenis zag Hugo de Ca-
relles nu eerst, dat hij vergeten had den
kostbaren ring met zijn familiewapen af te
leggen. Dit was ook aan A dole's aandacht
ontsnapt, en dreigde nu het doel van zijn
vermomming te doen mislukken.
Hij verborg echter zijn ontsteltenis zoo
goed mogelijk en antwoordde tamelijk
onbeschroomd „Oh neen, ik ben volstrekt
niet van adel. Ik heb den ring van mijne
tante ten geschenke gekregen."
Hij hoopte, dat de schilder met dit ant-
zal gaan werken door de jongelieden te
uoodzaken zich aan buitenlandsclie univer
siteiten te gaan bekwamen.
Reeds meermalen is in de Kamer en in
de pers dit punt ter sprake gebracht en
daarbij aangedrongen op het verminderen
van het aantal hoogescholen, hetgeen eene
betere bezoldiging der hoogleeraren zou
mogelijk maken. De lijd noemt ook bet
zelfde geneesmiddel, nl. inkrimping van
het getal onzer universiteiten en uitbreiding
van het getal privaat-docenten, waardoor
de gelegenheid voor onze jonge geleerden
ontstaat om zich, na beëindiging van hunne
gewone vakstudiën, tot bet hoogleeraars
ambt voor te bereiden, en voor den hoog
leeraar, om zich in zijn wetenschap steeds
verder te ontwikkelen en te bekwamen.
Ontegenzeggelijk is het door het blad
genoemde middel aanbevelenswaardig, maar
of het gemakkelijk zal gaan het in uitvoe
ring te brengeD, betwijfelen wij sterk. Welk
een storm zou er ontstaan als men in de
Kamer eens het voorstel deed om bv. Gronin
gen zijn hoogeschool te ontnemen, liet be
kende „chacun prèche pour sa paroisse*
zou dan in zijn vollen omvang gelden.
Strijd tusscben de Residentiebode en de
Arnh. Ct. over de kleuren van onze vlag
en over het volkslied. De Residentiebode
verkiest het Wilhelmus boven het Wien
Neerlands bloed. De Arnhemsche ook. Maar
de Residentiebode had van het Wien
Neerlands bloed geschreven „Laffer orgel-
deun, volkomen in overeenstemming met
Tóllen's klinkklankerig gebazel, kennen
wij niet."
Daar is de Arnhemsche het volstrekt niet
mee eens: „Verheven dichtkunst is het
zeker niet, maar Tóllen's verzen zijn geheel
in overeenstemming met den geest van bet
volk, waarvoor hij dichtte, dat niet dweept
met het verhevene en onbegrijpelijke.*
Men zal erkennen dat de lofspraak der
Arnhemsche betrekkelijk is, ook voor ons
volk 1 (W. R. Ct.)
Men schrijft aan de Mak. Ct. uit Ambon:
Het schijnt op Ceram niet alles in orde
te zijn, men fluistert dat daar de Alfoeren
weer druk aan het snellen zijn, en het
gouvernements-stoomschip Arendis daar
met den meester: spoed heengezonden om
geweren te brengen en de strandbewoners
van de Firoebaai tegen de bergbewoners
te beschermen. De terugkomst der „Arend"
wordt dan ook met spanning tegemoet ge
zien en de hoop gekoesterd om er eens op
los te mogen gaan.
{Zie verder het Bijvoegsel.)
woord tevreden zou zijn, maar deze vroeg:
„Dan is uw tante zeker eene barones?"
„Een mooie barones," antwoordde Hugo
met een poging om te lachen, „haar over
leden man was molenaar."
„Het kan zoo zijn, maar die kroon boven
het wapen is een baronnenkroon ik heb
daar kennis van. Eens heb ik zes maanden
lang bij een rijtuigmaker gewerkt, ik
moest de wapens van zijn voorname klan
ten op de rijtuigdeuren schilderen. Zoo
doende leert men een beetje wapenkunde
Hij had Hugo's hand nog niet losgelaten
en hem scherp aangezien, zoodat deze reeds
begon te vreezen zijn wantrouwen opge
wekt te hebben. Dat zou natuurlijk zeer
onaangenaam geweest zijn, want er was
hem veel aan gelegen den schilder verder
onthullingen omtrent het gebeurde in de
straat Fiquetonne te ontlokken.
Gelukkig scheen zijn vrees echter onge
grond te zijn, want Crambard liet zijn
hand los en zei «Wel, zoudt ge mij nog
een hartigen dronk willen aanbieden