VMSSIM.SCIIi: lOIIIWI.
No. 16.
Maandag 5 Februari 1894.
323te Jaargang.
Gemeentebestuur.
B i n n e n 1 a Ti d.
Besluit tot vaststelling der Verordening regelende
de heffing van schoolgeld op de Openbare
Lagere scholen in de gemeente Vlissingen.
In boY«ogenoemde Verordening, afgekon
digd in ons blad van Vrijdag 2 Febroari j 1.
No. 15, staat regel 25 van boven »Op de
scholen E en F voor de 5 laagste klasseD
f21 per jaar"; dit moet zijn: »voor de 6
laagste klassen f21 per jaar."
0Slot
Wanneer we dat onderzoek beginnen bij
ben, die naar ieders meening op den laagsten
trap van ontwikkeling staan, dan valt dit
niet zeer gunstig uit, We zullen nu nog niet
van bunne verstandelijke boedanigbeden spre
ken. De maatschappij beeft zorg gedragen,
dat bet ook den allerarmsten niet aan on
derwijs beboeft te ontbreken. Geheel om niet
kunnen de kinderen in 't allernoodzakelijkste
onderwijs ontvangen. Tocb slaat men de
banden van verbazing in elkaar, wanneer
men de statistiek van sommige landen van
Europa raadpleegt, en men daar zivart op
wit ziet staan, boe velen van die bewoners
moeten verklaren, niet te kunnen lezen of
schrijven. Ja zelfs in ons vaderland, zoo dik
wijls als een goed voorbeeld op bet punt van
onderwijs aangehaald, ontmoet men belaas
nog menigeen die aan dat euvel mank gaat.
Dat moest in een beschaafd land niet kunnen
gebeuren 1
Wanneer men een bezoek aflegt in onze
achterbuurten, onverschillig in welke stad,
en nu neem ik ons vaderland, dat wat zin
delijkheid aangaat, de vergelijking met andere
lanaen kan doorstaan, dan ergert men zich
over de onzindelijkheid, die aaar beersebt.
Hoe vaak ontmoet men daar havelooze kin
deren, die zelden of ooit met water in aan
raking schijnen te" komen, die niet zelden de
voorbijgangers scheldwoorden naar 't hoofd
fooien, en somtijds nog wat anders, dat ra-
en kan die ergerlijke taal uitslaan en lied
jes zingen, waarvan de inhoud alles behalve
naar beschaving riektwaar menige vloek
uit den kindermond komt op eene wijze, die
verraadt, dat die woorden bun volstrekt niet
vreemd ziin I Wanneer men de verslagen na
ziet van de vonnissen, door bet kantongerecht
'uitgesproken wegens dronkenschap, niet zelden
bij herhaling, over mannen en vrouwen, die
steen en been klagen over hunne armoede en
gebrek aan voedsel voor die arme wurmen
van kinderen, maar die de centen, aan de
liefdadigheid afgebedeld, zoo spoedig mogelijk
offeren op 't altaar van den god der dron
kenschap wanneer men een onbeBcbaafden
wilde zulke tooneelen te aanschouwen gaf,
dan kon hij tocb waarlijk geen boogen dunk
krijgen van onze zoo hooggeroemde beschaving!
Wie denken mocht, dat ik veel te zwart
schilder, geve zich de moeite, om, niet uit
boeken, maar uit persoonlijke overtuiging zich
op de hoogte te stellen van de daar heerschende
toestanden. Hij zal er gelukkig ook wel uit
zonderingen ontmoeten en zindelijke, knappe
F SUILLS TQH.
Bewerkt door A. M. O.
6.)
De koetsier schudde bedenkelijk het
hoofd. Dat is zgo gemakkelijk niet,"
begon hij. «Ik moet bekennen, dat ik
gisteravond niet geheel nuchter was.
Maar als u geduld hebt, zal alles mij
langzamerhand wel in het geheugen ko
men. Tegen neg
verhoor komt
van instructie,
Wij moeten al-
is uw naam
amd de Kadet."
lie?"
det werd treu-
Dit gedeelte
later," viel de
mijnbeer de Gib
les geregeld doe
Cladius Cam
Waar woont
Het gelaat vai
menscben vinden, maar dan nog is de ver
houding niet goed, want wat als regel
behoorae te gelden, komt dan bij wijze van
uitzondering voor, en juist bet omge
keerde verschijnsel moest zich voordoen bij
wezens, levende in een beschaafd land, onder
den gezegenden invloed der beschaving!
Wanneer ik dit openlijk uitspreek in eene
courant, breng ik de zaak als 't ware voor
de rechtbank der publieke opinie, en dan boor
ik vele verzachtende omstandigheden aan
voeren b.v. de mindere ontwikkeling, gemis
san de noodige leiding enz. enz., maar dan
blijkt daaruit tevens, dat er in onze beschaafde
samenleving nog veel leemten bestaan. In
boeverre en boe die aan te vullen zijn kan
later behandeld en aangewezen worden.
We zullen nu een trapje booger gaan en
uit de vele typen, die zich aan ons voordoen,
zullen wij er op goed geluk af maar een
uitnemen, en kiezen daaruit de dienstboden,
omdat deze voor 't grootste gedeelte tenminste
voortkomen uit de lagere standen der maat
schappij. Andermaal moeten we de vraag
stellen boe heeft de beschaving op ben ge
werkt? Wanneer we dit naar bet uiterlijk
willen beoordeelen, dan ontwaren we daarin
een ontzettend groot verschil bij eenige jaren
geleden. De dienstboden met eene kornetmuts
op, een omslagdoek om, een eenvoudig maar
keurig net japonnetje aan, bebooren zooda
nig tot de zeldzaamheden, dat men bij bare
verschijning als 't ware naar 't raam zou loo-
pen, om ze aan te wijzen als eene antidilu-
viaanscbe verschijning, 't Is zeer wel mogelijk,
dat men op afgelegene dorpen meer zulke
exemplaren aantreft, maar ik spreek nu van
de steden en niet alleen van de groote, maar
wel degelijk ook van kleinere. Als een vreem
deling, die gewoon is te groeten, in menige
plaats eenige van die personen tegenkomt,
dan durf ik wedden, dat bij ze voor dames,
minstens voor juffrouwen, maar in geen geval
voor dienstboden houdt. Alle mogelijke klee-
dingstukken worden tegenwoordig, wat bet
fatsoen betreft, precies in denzelfden trant
vervaardigd ak die der dames. In boeden en
mantels vooral is geen verschil op te merken.
Ja, de stof kan en zal wel van mindere kwa
liteit zijn, maar dat komt er minder op aan.
In veel meer opzichten is groote uiterlijke
vooruitgang merkbaar. Zie maar eens naar
't adres, wanneer uwé dienstbóde eenen brief
ontvangt. Daarop vindt ge volstrekt niet meer
aan Antje of Kaatje die en dieo neen,
maar wel deftigaan mejuffrouw enz. Uwe
dochter wordt op zulk een adres juist zoo
aangesproken. Op 't uiterlijke is dus de be
schaving zichtbaarverder zouden er nog al
wat leemten te ontdekken zijn. In banden,
in toon van stem, in woorden en uitdrukkingen
zoudt gij misschien nog wel 't een en ander
ontdekken, dat u tpt andere denkbeelden
bracht, maar men streeft tocb hoe langer
boe meer, om gelijk te staan met ben, aie
men dient.
Wat we hier opmerkten, vertoont zich ook
bij 't sterkere geslacht. Ook bij ben valt
wel degelijk een begeerte op te merken om
door bleeding niet meer te laten zien tot
welken stand men behoort. Het meer en meer
doordringende gevoel van gelijkheid werkt
dit sterk in de band. Op zichzelven beschouwd
ligt er in dit gevoel niets onbetamelijks, en
't ware te wenscben, dat booger geplaatsten
rig. Vader, moeder, broeders en zusters,
allen zijn dood. Ik sta geheel alleen op
de wereld," verklaarde hij.
«Zijt gij gehuwd?"
«Neen, mijnheer I Om de vrouwen heb
ik mij nooit veel bekommerd en boven
dien vertrouwen de moeders van deze
wijk mij niet, omdat ik veel van een vol
glas houd."
»Hoe oud zijt ge?"
Vijf-en-dertig jaar."
Sedert hoelang zijt ge koetsier?"
«Sedert zestien jaar, mijnheer. Ik dien
de acht jaar bij mijnheer Samuel, twee
jaar bij de Rijtuigmaatschappij en sedert
zes jaar ben ik nu in dienst van mijn
heer Binet".
«Waarom hebt ge den dienst der Rij-
tuigraaatschappij verlaten
«Omdat men van mij verlangde, dat
ik wat minder zou drinken", antwoordde
hij oprecht. «Op dit punt is mijnheer
Binet wat meer toegeeflijk. Ik ben ook
nog nooit zoo dronken geweest, dat ik
schade heb aangericht".
wat meer tot anderen konden afdalen, maar
uit een stoffelijk oogpunt beschouwd, leidt
dié zucht tot dwaze uitgaven en daarna tot
schulden maken, tot een gevoel van ontevre
denheid en onvoldaanheid met bestaande toe
standen, die zich in onzen tijd boe langer boe
m^er openbaart. Hoe zulks te bestrijden en
te^ verbeteren, behoort- evenwel nu niet tot
ouzo beschouwing.
Laat ons evenwel verder gaan. Bijna heb
ik den moed niet, om de opmerking neer te
schrijven, die ik anderen meer dan een3 heb
bqoren maken, en die ik zelf meer dan eens
g'..maakt heb. 't Is de opmerking dat onze
tijd in sommige opzichten lijdt aan opper
vlakkigheid. Men zegt wel, dat oppervlakkige
menscben veel werk van hunne Kleeding ma
ken, en is dit waar, dan zou dit weer kun
nen worden toegepast op de bedendaagscbe
zucht in alle standen zoo sterk uitkomend,
om aan die kleeding alles te besteden.
Niettegenstaande aan den eenen kant de
beoefening van kunsten en wetenschappen
eene grootere uitbreiding heeft dan ooit, ver
bazen we ons tocb ten zeerste, dat de smaak
van velen zoo weinig verfijnd is, ja, bijna
zou men zeggen, wanneer 't niet al te bar
klonk, dat die vroeger met minder algemeene
beschaving en ontwikkeling veel fijner was.
Teneinde niet geheel en al zonder aanvoering
van bewijzen voort te gaan, beroep ik mij
alleen op bet tooneel. Wekt bet niet onze
verbazing, wanneer we. weten, dat een too-
n-ril stuk als de doofpot, meer dan hon
derd malen met bet meeste succes is opge
voerd Wie met dat stuk onbekend is, moet
natuurlijk daarvan een boogen dunk opvatten,
en wie dan gebeel onbevooroordeeld de ver
zen leest, die daarin voorkomen, en met ge
juich en daverend applaudissement ontvangen
worden, moet, wanneer bij nog eenig gevoel
van smaak beeft, zich ergeren niet alleen aan
den laffen, zouteloozen, alle dichterlijk gevoel
missenden inhoud, maar tevens aan het pu
bliek, dat avond aan avond met steeds toe
nemende voldoening zulken kost slikt. Voert
men daarentegen de meesterwerken op van
n*un«n, die nog nooit geëvenaard zijn, dan
zijn er vele plaatsen ledig. Nu vraag ik, of
dit dan in verhouding staat tot grootere ont
wikkeling en beschaving, waardoor men juist
in staat zou zijn, om de schoonheden dier
werken beter te begrijpen en te waardeeren.
Het feit' bestaat, dat juist bet ruwe en on
gepolijste bij zeer velen meer in den smaak
valt. Iets, dat grappig is, kon daarom tocb
ook wel geestig en pittig zijn, zonder daarom
juist tot net zoogenaamde bas-comique af te
dalen, teneinde daardoor lachers en toejuicbers
te winnen. Nog onlangs hebben we dat gezien
in 't verslag, uitgebracht over de vergadering
van den bond van onderwijzers, op welke
juist die sprekers 't meest werden joegejuicht,
die in de grofste bewoordingen zich hadden
uitgelaten. Wanneer zij, die boven alle anderen
de banier der beschaving boog moesten bon
den, daar zij de taak op zich hebben geno
men, om bet opkomend geslacht iu de heer
lijke vruchten der ware beschaving te doen
deelen, wanneer zij zich niet ontzien, zulke
voorbeelden te geven, dan ziet het er met
die beschaving vrij treurig uit. Men moet
daarom niet alle onderwijzers dat verwijt,
die schuld aanwrijven, dat zij verre, maar 't
is waarlijk al erg genoeg, dat er voorbeelden
Bebt ge met no. 583 gereden
«Ja, de menscben zeggen, dat dit het
mooiste rijtuig van mijnbeer Binet is."
»En boe laat zijt ge bier met bet rij
tuig teruggekeerd?"
«Ja, dat weet ik niet precies door
den roes, begrijpt u. Laat was bet zeker
ook herinner ik. me, dat het begon
te sneeuwen."
«Weet iemand, boe laat dat was?"
vroeg mijnbeer de Gib ray aan de a genten.
«Precies twee uur," antwoordde Fon
taine, vooruittredende. «Ik keerde juist
van eene nachtelijke ronde terug."
«Wat hebt ge gedaan, nadat ge de poort
waart binnengereden
«Wel mijnheer, ik heb de paarden
uitgespannen en in den stal getracht
meer niets!"
«I-Iebt ge de deuren van bet rijtuig
opengemaakt, roonht ge beeDgingt?"
Dat weet ik niet zekerDat zal
Francois u beter weten te zeggen."
«Hoe dat zoor"
«Wij koetsiers hebben van mijnbeer
kunnen worden aangehaald.
Wanneer men de taal leest in Recht voor
Allen en vooral in 't blad De Roods Duivel, dan
zou men denken, dat bijv. bet laatste voor een
tweede maal niet werd gekocht. Elk beschaafd
mensch ergert zich tenminste aan zoo'n
taalTocb gaat men voort met uitgeven, om
dat bet gekocht en gelezen wordt. Op schan
dalen jaent maken, die berichten met graagte
lezen, waarlijk, dit is geen groot bewijs onzer
waarachtige beschaving
Niet alleen beersebt er een geest van on
tevredenheid met de bestaande toestanden,
maar de ruwheid spruit ook voort uit verre
gaande onverschilligheid op 't punt van gods
dienst. Nog kort geleden hebben we de op
gave gehad van 't aantal dergenen, die tot
Seen bepaald kerkgenootschap behooren, en
at getal grenst aan 't ongeloofelijke. Zoo
velen, die aan geen kerkgang meer denken
en er, erger nog, misschien zelfs meê spotten.
Een zekere schrijver zegtde godsdienst ver-
beft den mensch boven zich zeiven, maar de
ongodsdienstigheid verlaagt hem tot beneden
bet redeloozè dier.
Mij dunkt, dat er bij eenig nadenken wel
verband zal te vinden zijn wanneer wij de
thans heerschende beschaving vergelijken bij
datgene, wat ze zou kunneu en moeten zijn.
Zoolang bet gemis van den weldadigen invloed
van den godsdienst bij zoo'n groot aantal
menscben blijft bestaan, zoolang zal er geene
heilzame verandering in den algemeenen toe
stand komen.
Hij tocb is de grondslag van orde en te
vredenheid.
Op 't een en ander hoop ik later nog te
rug te komen. Casacara.
Vlissingen, 3 Februari.
J 1. Donderdagavond kwam alhier, per
trein van 10 uur uit Berlijn aan, H M.
Keizerin Frederik, vergezeld van baren
adjudant, Graaf Seckendorf.
Na gecomplimenteerd te zijn door maar
schalk Mc Niel, den vice-consul van
Engeland, den beer P. L. de Bruijne en
den commandant van het yacht, begaf
H. M zich direct na aankomst op het
gereed liggend yacht Victor ia and Albert,
alwaar de Duftsche consul, de heer J.
L. Gruber nog door H. M. de keizerin
werd ontvangen.
Te ongeveer halt elf verliet het yacht
de haven, met bestemming naar Port-
Victoria.
Van 27 Jan. tot 2 Febr. zijn alhier uit
Queenboro met de mailbooten der stoom
vaartmaatschappij Zeeland" aangeko
men met de dagbooten 55 en met de
nachtbooten 280, daarheen vertrokken
met de dagbooten 84 en met de nacht-
Binet den last om iederen nacht het
voetkleed uit het rijtuig te nemen om
het te laten drogen. Als Francois dus
het voetkleed op den bok gevonden heeft,
dan heb ik het rijtuig opengedaan,
maar anders niet."
«Het voetkleed lag niet op den bok,
dat weet ik zekersprak Francois, die
met mijnheer Binet bij het verhoor te
genwoordig was.
«Waar kwaamt ge vandaan bij uw
laatsten rit?"
Uit de rue Montorgueil," antwoordde
de koetsier zonder te weifelen.
W ien hebt ge daarheen gebracht
«Twee reizigers."
«Een man en een vrouw?"
«Neen, twee zeer net gekleede heeren."
«Zijn zij in een hotel of in een par
ticulier huis afgestapt
«In een hotel."
Hadden de reizigers u te voren dat
hotel opgegeven
«Neen, de eene heer zei bij het in
stappen breng ons naar de rue Mou -
torgueil, ik zal wel roepen als wij voor
het hotel zijn, waarvan ik den naam en
het nummer vergeten heb. Werkelijk
riep hij, toen wij in die straat een hotel
voorbijreden en ik hield de paarden in."
ff'vrdt vervolgd.)