VIISS|\i;sillf COURANT. VADER EN ZOON. No. 130. Zondag- 5 November 1893. 31st" Jaargang. Gemeentebestuur. 8EïgEN®j«&ï£5H<S. Collecte voor behoeftigen, gerechtigd tot het dragen, van het Metalen kruis en de Citadel-Medaille, De Burgemeester van VlissingeD, Gezien de circulaire van het hoofdbestuur van de vereeniging Trouw aan Koning en Vaderland1' tot vorming van een ondersteu ningsfonds voor behoeftigen, gerechtigd tot het dragen van het Metalen Kruis en de Citadel-Medaille, van welke vereeniging H. M. Koningin-Regentes Beschermvrouw is, Gelet op het Kon. besluit van 7 September 1893 no. 19, waarbij aan bovengenoemde ver eeniging machtiging is verleend tot het houden van eene algemeene collecte ten behoeve van dat ondersteuningsfonds maakt bekend dat op eene door hem gedane uitnoodiging eenige leden van het kader der d.d. schut terij alhier zich bereid hebben verklaard tot het doen der voornoemde collecte in doze gemeente dat die collectie aan de huizen der inge zetenen zal plaats hebben op Itlaaudag den O November e. k. Noodigt een ieder uit door milde bijdragen mede te werken om den levensavond dier meer dan tachtigjarige, behoeftige oud strij ders, eenigszins dragelijk te maken. Vlissingen, den 1 Nov. 1893. De Burgemeester voornoemd. TUTEIN N0LTHEN1US, 11 M APS0M 1I) O. (Slot.) Niet binnen de enge grenzen van ee- nen tuin zouden we getuigen zijn van 't geen de herfat ons te aanschouwen geeft daar buiten zullen we het tooneel in al zijn schoonheid aanschouwen. Allereerst komen we in de lange laan aan beide zijden met kastanjeboomen beplant. Eerst waren die groote, groene bladeren don kerbruin gewordennu heeft die don kere tint plaats gemaakt voor een helder geel, het zekere teeken, dat hun einde nabij is. Van uit die laan komen we in eene andere met beuken, afgewisseld door sparreboomen.Ze staan om den anderen.De bladeren van de beuken zijn niet groen en niet geel; 't is eene tusschenkleur,maar die een zeer schoon effekt maakt met de statig sombere donkergroene takken van de sparren. Toch voldoet dit ons oog niet. We moeten verder, want onze blik gaat voortdurend langs de stammen der boomen en de wel wat eentonig afwis selende beuk en spar. Daar komen we aan 't einde, en nu wordt onze blik rui mer. Jadaar moeten we zijn Voor ons uitgestrekt kreupelhout, al les eikenhoutHet gebladert heeft bonte tinten aangenomen. De grond is bedekt met een tapijt van roode bladeren, af gewisseld door groen mos. De natuur heeft dat alles zóo kunstig, zóo schil derachtig en toch ook weer bij nadere beschouwing, zóo eenvoudig uitgespreid, dat men wanen zou, dit gemakkelijk te kunnen namaken. Toch zou men spoedig zijne onmacht moeten erkennen. Hier een uit den grond opstekend overschot van een omgehakteh boom met frisch mos bedekt, waarop hier en daar een blad zich heeft vastgehecht, voor zien van de reeds rood wordende appel tjes wat verder een beekje met kristal helder water, dat langzaam voortstroomt, terwijl de kanten tot aan den waterspie gel dicht belegd zijn met dien overvloed van gevallen bladeren van allerlei kleu ren, en hier en daar een braamstruik, met nog geheel groene bladeren, die een spottenden blik werpen op die ouden en grijzen van dagen. Zelfs hangen er nog enkele roode braambeziën, die te laat zijn gekomen, en niet rijp konden worden, en nooit tot volkomenheid zullen komen. Die uitgestrektheid daar voor ons is oploopend. Evenals een amphitheatre is 't verschillende hout geplaatst, elk in zijn kleur, elk in zijn eigenaardig feest gewaad en daar heel in de hoogte, bo ven op dien heuvel als op een troon, staan de dennen, niet gelijk de sparren met breedgetakte, ver uitgespreide wie ken, die 's winters de blanke sneeuw zullen opvangen en dragen, neen, niet zoo, maar met hunne lichtbruine, kale stammen en hun groene kruinen, die een troonhemel schijnen te vormen. Komt de herfstwind, dan wuiven zij met hunne hoofden, maar blijven onveranderd, ter wijl de andere boomen voor dien lucht stroom de schatting moeten betalen, dien hij eischt, hoewel hij die niet voor zich- zelven behoudt, maar mildelijk uitstrooit voor 't feestmaal van den herfst, dat daaronder hen wordt aangericht! Wanneer ik u derwaarts voer op een dag, waarop de herfstzon nog hare vrien delijke stralen op dat tooneel doet neer vallen en het nieuwen luister geeft wanneer ze die stammen der dennen als in een toovergloed hult, dat onbeschrij felijk fluweelschoon aan 't mos geeft als ware het lentewanneer dan alles éene schilderij is met de schoonste kleuren mengelingen, zonder hartheid, hoe bont ookwanneer ik u daarheen breng, dan behoef ik u niet aan te raden, om daar een oogenblik te blijven staan. Die ver maning is onnoodig. Gij kunt niet verder gaan, indien ge tenminste niet ge heel opgaat in de wereld en hare eisehen en beslommeringen. Gij moet daar blijven staan, en onwillekeurig doet gij uw best, om die schilderij zoo in uw geheugen te prenten, dat gij ze nooit vergeet. Die tentoonstelling duurt maar eenige dagen, en niet alle dagen schenkt de herfst zulke zonnige dagen. Zet u op die bank neder, en laat den vrijen loop aan uwe gedachten. Zonderling kontrastAlles in dien FEUILLETON. BEWERKT DOOR A M O. 45.) TWEEDE DEEL. Ofschoon velen den neus optrokken, toch namen allen de uitnoodiging van lady Carley aan precies als toen de ongelukkige gravin Margaretha in de hooge kringen werd ingeleid. De avond kwam. Ontelbare rijtuigen brachten gasten naar het slot Powsys. Eerst toen het gezelschap voltallig was, zweefde Bertha de trap af, waar graaf Victor haar met ongeduld beneden wacht te om de koningin van zijn hart in de zaal te voeren. Een koningin, ja, dat was zij van top tot teen. Een toilet van witte, welrie kende tule omgaf haar leden als een zachte nevel. De rozen in het haar sta ken schilderachtig af tegen haar donkere lokken. Aan een smallen gouden ketting droeg zij een met diamanten omzet me daillon, een geschenk van tante Elisabeth met het portret van haar verloofde er in. Dit sieraad stond haar onvergelijkelijk. Ja, zij was verrukkelijk schoonwie haar heden voor de eerste maal zag, kon haar de schatting der schoonheid niet onthouden. Zij was nu niet meer het arme meisje, dat uit medelijden werd op genomen zij was de voorname, zelf bewuste verloofde, de toekomstige gravin Norton Beatrice praalde in zijden gaas en Brusselsche kanten met een massa dia manten toch loosde zij een zucht van nijd, toen zij haar nicht aanschouwde. Van de heeren maakte Charles Stuart ongetwijfeld den besten indruk. Toen de graaf met Bertha in het gezelschap ver scheen, ontmoette zijn oog het hare en.... hij keerde zich om en begon een gesprek lichtgloed, in die bonte kleuren schakee ring als ware 't een feest! Peest vieren zoo nabij het einde Dat deed ook die machtige heerscher, waarvan de geschiedenis ons het feest maal, het doodenmaal, beschrijftdat deden ook die priesters en geloovigen voor den val en de vernieling van den Serapistempel, ons zoo meesterlijk door Ebers geschetstdat deden ook die ramp zalig wanhopigen bij de vreeselijke pest te Florence Onwillekeurig komen ons die beelden voor den geest, maar moch ten we een oogenblik eene gelijkenis meenen te hebben opgemerkt, spoedig verwerpen we die opvatting Hoe geheel anders is 't hierHet feest wordt niet door muziek opgeluisterd. Zij, die 't woud vervulden met hunne liefe lijke tonen, zijn verdwenen, en hebben andere streken opgezocht. De vroolijkheid ontbreekt, wat het luidruchtig feestvie rende aangaat, maar de zon is uitgenoo digd om haar aangenaam schijnsel als opluistering te schenken. Iets vriendelijks ligt er over alles verspreid, en toch iets weemoedigs. Zij, die ons des zomers een heerlijke schaduw verleenden, zijn van ouderdom bezweken, en alles te samen roept ons nu een afscheid toe. Mij dunkt, dat die afgevallen bladers nog meer te denken geven. Als we in die laan of in 't kreupelhout er genoegen in scheppen, om onzen voet als 't ware te begraven in die massa, dan vermaken we ons evenals de kinderen in die ritselende muziek, door die arooge bladeren voortgebracht. We vermaken ons! Zijn we dan niet gren zeloos onbarmhartig en wreed Vergeten we dan, dat we op een zeer uitgestrekt kerkhof loopen, waar duizende en nog eens duizende slachtoffers liggen, die we vroeger bewonderd, bemind, ja misschien wel in onze verzen bezongen en verheer lijkt hebben Gelukkig zij nog, die daar tusschen de struiken liggen, want onge deerd zullen ze blijven; maar zie die massa, die door onze voeten eerst vroo- lijk en wreed tevens weggeschopt, en later door ons en anderen vertrapt en vertreden worden. We verwaardigen ze later nauwelijks meer met een blik I Het zijn maar bladeren, niet waar? Toch kunnen ze somtijds bij ons wellicht nog eene weemoedige gedachte opwekken. Daar komt, daar nadert een tijd, waarop ook wij hebben verloren, wat we schoons, wat we opmerkelijks hadden Het zij we hebben geleken op 't groote blad van den kastanjeboom of op het kleinere van eik of wilghetzij we door schoonheid de aandacht trokken of niet, om het even; onze ure zal eenmaal slaanDaar zijn er, voor wie een grafgesteent wordt op gericht, wier nagedachtenis in herinne ring blijft door gedenkteekenen of door werkenmaar de kerkhoven bevatten ook zoo vele graven van onbekenden, wier met een lange, magere dame van zekeren leeftijd. »Hoe bekoorlijk is zij Wel moet graaf Norton daardoor verblind zijn. Arme graaf! Hoe jammer, als hij ook de kwaal van zijn familie geërfd hadUw zuster is zeer smaakvol gekleed. Zeg u mij eens Zijn alle Amerikaansche dames schoon - heden Charles boog bij dit compliment en antwoordde Vroeger heb ik het altijd gemeend, barones Leonere, maar sedert ik Etigel- sche dames leerde kennen, denk ik er anders over Dit gezegde was niets anders dan een van die onbeschaamde leugens, welke men in de salons onbeschroomd uitspreekt, ofschoon niemand zal ontkennen, dat ze verfoeilijk zijn. Barones Leonore maakte met haar magere gestalte, haar hoekige bewegin gen en haar afgedragen balkleed den zelfden indruk als een distel in een rozen- gaarde. namen zoo spoedig verloren gaan en hoe 't ook ga, er zijn niet veel jaren noodig, om de nagedachtenis van velen zoo goed als uit te wisschen door anderen, die hen overtreffen. Gij ziet de voetstappen, die anderen in 't zand heb ben gedeukt. Denkt gij er een oogenblik over, om op zijde te gaan en ze te sparen, te eerbiedigen Immers, neendat zou dwaasheid zijnEvenals die voetstappen verdwijnen de bladers onder zoovele an deren, verdwijnt ook helaas menige na gedachtenis onder de menschen Er is evenwel nog een andere, bemoe digende gedachte aan verbonden. De takken mogen de doode bladers hebben afgeworpen, zij vertoonen ook tevens de bewijzen, dat er, na den winterslaap, an dermaal een nieuw leven, een nieuw groen zal volgen. Die bladeren zullen als de menschen opvolgende geslachten hebben. Geen beeld dus van uitsterven en ophouden, maar van een voortleven, een voortbestaanNa den arbeid rust, een slaap, een slaap des doodsdaarna een ontwaken, een nieuw leven Het beeld van den herfst moge som migen tot weemoed stemmen, voor an deren een schrikbeeld zijn als de voor bode van den winter, weer anderen, en dat zijn de gelukkigsten, verlustigen zich in zijn schoonheid, en danken hem voor zoo menige goede gedachte, die hij bij hen opwektvoor het beeld van den rusttijdVolgt die tijd van rust op een werkzaam doorgebracht leven, dan kan, evenals de herfstzon in 't landschap, ook een glimlach van tevredenheid en dank baarheid ons gelaat een vriendelijken plooi geven Zoo wachten we welgemoed den win ter af, waarop voor ieder onzer weer een voorjaar volgen zal, zoo niet hier op aarde, dan toch daar, waar geene wis selingen van jaargetijden gekend wordt Wat ik bij dat afscheid alzoo dacht en gevoelde, heb ik trachten samen te vatten in de volgende regelen HERFSTGED ACHTEN. Eerstelingen va:i de dooden, Sprakelooze najaarsboden, Bladers raet ow gele tiut. Groen nog voor zoo weiuig weken, Ach. hoe ras zijt gij bezweken Voor den guren najaarswind I Kaler worden steeds de takken Wijder worden steeds de vakken In dat lommer, eens zoo dicht. Acb ik hoor de boomen klagen, En elkander treurig vragen Waar htin kroost begraven ligt. Vreest niet takken, vreest niet boomen I Is weer 't voorjaar aangekoqieo, Dan ontstaan niet nieuwe pracht Voor de bladers die nu vallen. Nieuwe, Irisscke duizendtallen. Als een ander, nieuw geslacht I Herfst des levensTijd van scheiden, Tijd van ernstig voorbereiden Op de groote reis naar 't grafl Leert ons. gare najaarsvlagen «Allen, oud of jong van dagen, «Vallen als de bladera afl" Casacaba. Charles, wiens gevoel van schoonheid zeer ontwikkeld was, merkte dit zeer goed op. Welk lot wachtte hem, als hij toegaf aan den drang van zijn papa om naar haar hand te dingen. Hij griezelde er van. Bertha werd dien avond zooveel be wonderd, als zij slechts wensclien kon. Allen huldigden haar als een koningin en zij genoot haar overwinning. »Mijn kind, ik ben trotsch op je," ver zekerde lady Carley met volle tevreden heid. »Je hebt je zei ven overtroffen, je doet me eer aan Bertha bracht de hand der oude aris tocratische dame aan haar lippen en kus» te die. Eerst bij het aanbreken van den dag gingen de genoodigden huiswaarts. Den volgenden dag was het weder zeer mooi. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1893 | | pagina 1