VUSSINGSCQE COtltVM.
No. 116.
Zondag 2 October 1892.
30ste Jaargang.
Gemeentebest uur.
BUREAU:
[loine Markt I W°. 187.
Prijs per drie maanden 1.—Franco per post 1.15."
Afzonderlijke nummers 5 cent. Men abonneert zich bij
alle Boekbandelaren en Postdirecteuren.
U 1TGEVEB:
F. VAN DE VELDE Jr. te Vlissingen.
PRIJS OER ADVERTENTIÊNVan 1 tot 4
ƒ0.40. Elke regel meer 10 cent. Clichés en groote
letters worden naar plaatsruimte berekend.
Eenig Agent voor Frankrijk de firma G. L. DAUBE
Co., te Parijs.
Verscfiijuf Dinsdag-, Donderdag-en Zaterdagavond.
Abonnementen voor België, Duitscbland, Enge
land en Frankrijk f 1.65 per drie maanden.
PUBLICATIE.
De Burgemeester van Vlissingen,
Gezien de circulaire van den Commissaris
r, r Koningin in deze provincie van den 8e
fptember jl, A. no. 2261, 3e Afd. (Pro-
mnciaal blad no. 89),
brengt ter openbare kennis, de beschikking
van den Minister van Binnenlandscbe Zaken
van den 7 September 1892 La. A., Afdeeling
M. P. luidende als volgt
»De Minister van Binnenlandscbe zaken,
Gelet op art. 8 van bet Koninkljjk be
sluit van 4 September 1892 Staatsblad
no. 215) tot vaststelling van buitengewone
maatregelen tot afwending der Aziatische
Cholera en tot wering barer uitbreidingen
gevolgen
»Heeft goedgevonden te bepalen, dat ge
noemd artikel zal worden toegepast ten
aanzien van personen, komende uit Rus*
land, Hamburg, Altona, Antwerpen of Havre,
zoodat ieder die een of meer personen,
komende uit RuslandHamburgAltona, Ant
werpen of Havre in zjjne woning huisvest,
verplicht is, onmiddellijk na aankomst van
dien persoon of die personen, daarvan
kennis te geven aan den Burgemeester, eo
evenzoo kennis te geven aan den Burge
meester van elk verdacht ziektegeval in
zijne woning, mitsgaders van het vertrek
van bovenbedoelde personen en van de
plaats waarheen z\j alsdan zijn vertrokken.
Vlissingen, 1 October 1892.
De Burgemeester voornoemd,
TUTEIN NOLTHENIUS.
Lange Avonden.
Zie zoo 1 we hebben de R in de maand
en ge kunt al drommels goed zien, dat
de dagen beginnen te korten. Daar staat
de winter weer voor de deurZie je, ik
ben niet bang voor een beetje kou, dat
weet je ook wel, neendat is 't niet,
maar ik zie altijd tegen die ellendige
lange avonden op.
Vooral sedert we bier in dat nare dorp
wonen. In de stad was ten minste nog
een fatsoenlijke sociëteit, maar bier zijn
't allemaal boeren, behalve de docter,
FEUILLETON.
Dat meo uiet altijd Pieter Sea of Gerrit
Meeuwsen behoeft te heeten om tegenspoe-
den op reis te ondervinden; dat men op plei-
lierreisjes soms vreemde avonturen beleven
tan, leert ons de volgende geschiedenis, welke
in 't voorjaar in deze omgeving voorviel,
en die wij nit beleefdheid tegenover de be
trokken familie niet vroeger mededeelden.
In de stad X verwachtte de overste v. Z.
tijne 18 jarige niebt te logeeren, die met
den laatsten avondtrein zou aankomen. Ter
Verwelkoming der jonge dame begaf de fa
milie zich naar bet station. Maar uit den
hein steeg geen nicht, ofschoon onder de
titgeladen bagage wel haren koffer werd hor
tod. Zij moest das toch in den trein ge>
en dat is een vervelende kwast,, en dan
de ontvangernu, die kunt ge ook pre
sent krijgen! Voor zoo'nsociëteit bedank
ik ten minste
Aldus gaf de heer Meerman zijn hart
lucht, terwijl hij op een schoonen Sep-
tembermiddag buiten zat. Hij bekleedde
de aangename betrekking van rentenier
Vroeger had hij zoo iets van een agent
schap geliad, om dan toch iets omhan
den te hebben of voor de oogen van de
wereld niet geheel en al voor werlc'loos
door te gaan. Hij was zelf niet onbe
middeld, en daarenboven had zijne vrouw
eene erfenis gekregen. Zoo op eens had
den ze bizonderen smaak voor't buiten
leven opgevat, en zoo waren ze na lang
zoeken en aarzelen terecht gekomen in
Bergheim, dat ze op een praclitigen len
tedag bezocht en toen allerliefst had
den gevonden. Nu waren de zomerdagen
achter den rug, en met een donker voor
gevoel van de hem wachtende verveling
heeft hij de woorden geuit, die we daar
uit zijn mond vernemen.
Zijn vrouw heeft gelukkig een opge
ruimd gestel en zijne jammerklacht vindt
dan ook bij haar weinig gehoor.
»Wat is mijnheer de pruttelaar weer
aan 't doorslaan Iroept ze lachend uit-
Ik geloof dat' jé de allerongelukkigste
mensch van de wereld zijt. Ik kan 't me
niet begrijpen. Natuurlijk vind ik den
zomer heerlijk, en ik moet eerlijk zeg
gen, dat het me spijt, dat al dat moois
weer voor maanden weg gaat, maar van
den anderen kant heb ik niets tegen de
winteravonden. Niets is gezelliger dan
zoo'n winteravond, wanneer de huisge-
nooten zoo geheel hij elkander zitten
en een lamp en een snorrende kachel
aan alles die echte gezelligheid geven.
Wat kan men veel uitvoeren, dat met
al die mooie zomerdagen bijna niet te
doen is.
»0 ja! jij praat er zeer gemakkelijk
over. Je hebt zeker al weer een geheel
magazijn van wol en katoen opgedaan,
dat alles in den nieuwen winter verwerkt
moet worden. Zeker weer borstrokken
breien voor negerkinderen of wilden met
onmogelijke Afrikaansehe namen. An
ders maak je zeker weer een sprei voor
een paar, dat op trouwen staat, of voor
wecst zijn. Den anderen morgen kwam in-
tus9chen de vermiste opdagen en verhaalde
nu hare tante de volgende lijdensgeschiedenis.
Toen de trein gisterenavond de voorlaatste
halte binnenliep, hield mijne coopé juist voor
een gebouwtje stil, waar boven stond „Voor
vrouwen." Daar wij vijf minuten oponthoud
hadden, stapte ik even uit eu het kabinetje
binnen. Na een paar minuten wilde ik het
verlaten om mijne coupé weer op te zoeken,
maar het slot weigerde, bet wus zeker een
bijzonder mechanisme dat ik niet kende, of
er moest iets aan haperen. Ik probeerde en
probeerde weer, eerst voorzichtig, dan uit
alle krachten, maar niets baatte; ik klopte
luid, maar niemand kwam, ik riep, schreeuwde,
gilde I daar floot de locomotief, de trein
vertrok en ik zat gevangen.
Het kille zweet brak mij uit, bij de gedachte
datU mij nu te vergeefs wachtte. Wat zou U
wei denken Dat mij een ongeluk overkomen
isIk weende natuurlijk vreeselijk, maar
mijn toestand moest nog slimmer worden.
Er zal toch wel iemand hier voorbijgaan,
die mij openmaakt, dacht ik, maar niemand
kwam, want bet kabinetje lag, zooals ik la
tante Bet of Mie. Zie je, als je nu zulk
werk kunt maken, waarin je zooveel ple
zier toont te hebben, hoewel ik 't me
niet kan begrijpen, maar enfindat is
jou zaak maar als je dat nu kunt
doen, dan lieb je die avonduurtjes hard
noodig, maar dat helpt mij niet. a
»Ik wil je 't anders nog wel leeren.
Wat zou dat alleraardigst staan Maar
alle gekheid op een stokje. Me dunkt,
dat je nog al wat tijd aan boeken en
couranten kunt besteden. Lezen is en
blijft toch altijd eene aangename uit
spanning K
»Die couranten bevallen me tegenwoor
dig ook niet meer. Overal leest men
't zelfde. De een neemt het van den
ander over, en zoo gaat de aardigheid
er af. En dan die zee van annonces. Wat
heeft men daaraan De uitgevers lachen
'bij die menigte advertentiëri, maar wat
geeft dat mij en een ander Behalve dat
kan men toch niet den geheelen avoud
zitten lezen. Dat begint op 't laatst
te vervelen. Neenik blijf bij 't geen ik
straks heb gezegddie lange avonden,
die me nu weer te wachten staan, vind
ik 't ellendigste van den geheelen win
ter. Er zit niet anders op, dan een paar
logés te vragen, maar die zullen ons in
den winter ook bedanken
We willen het gesprek der echtgenoo-
ten niet verder volgen, maar liever het
onderwerp in zijn geheel overnemem.
't Is, helaas! eene waarheid, dat de
lange winteravonden voor zeer velen een
waar schrikbeeld zijn. Voor hen, die in een
groote stad wonen, en rijkelijk met
aardsche goederen gezegend zijn, bestaan
er overvloed van middelen, om die avon
den op een genoeglijke wijze door te
brengen. Daar, waar zooveel plaatsen
van uitspanning en genot zijn, dat de
keuze wel eens wat moeielijk wordt,
vraagt men zich dikwijls af: waar nu
heden heen En men gaat en de avond
vliegt voorbij. Toch zou ik zoo verdur
ven gaan om te vragen, of zelfs daar
de verveling niet binnensluipt? Wordt
daar niet oververzadiging gekweekt
Verliest daar het genot niet zijn zoo
noodigen prikkel Merk maar eens op,
hoe ondernemers van publieke vermake
ter ontwaarde, nog al ver van de eigenlijke
halte af. Ik bleef altijd luidkeels uit al mijn
krachten roepen, maar niemand kwam op
dagen. Zoo verliep de tijd, de minuten
groeiden tot oren aan.
Eindelijk floot een trein, maar het zal
wel een goederen- of een sneltrein zijn ge
weest, die daar niet stopte. Ik gilde om holp,
maar het godraisch en het ratelen der wa
gens verdoofde mijne kreten. Het werd nacht
en ik zat op die verschrikkelijke plaats op
gesloten. Maar eindelijk moet e; toch iemand
komen, hiermede sprak ik mij troost en
moed in.
Daar weerklonk de hoorn en de stem van
den spoornachtwacht, die het elfde uur ver
kondigde, dicht in mijne nabijheid. Nogmaals
gilde ik uit al mijn longenkracht //Hulp,
holp I" en een reddende engel verscheen.
„Wat is hier te doen vroeg een zware
mannenstem. „Ach riep ik snikkend, „ik
ben hier opgesloten en kan de deur niet
openmaken, ik zit hier al vijf uren De
nachtwacht opende. „Duizend, duizendmaal
dank, ik zal" „Maar mijn beste joffer,"
viel de maD mij ia de rede, „dat is toch
lijkheden alles en alles moeten inspan
nen, om aan 't vermaak de noodige af
wisseling en aanlokkelijkheid, te geven.
En dat kan ook niet anders. Dat ligt in
den aard van 't vermaak opgesloten. Eene
schilderij moet licht en schaduw hebben.
Laat ons nu een trapje afdalen. Ook
voor hen bestaan er in den winter ge
legenheden genoeg, om de lange avon
den te bekorten. Maar altijd staat daarbij
vermaak of genoegen op den voorgrond.
Dat is immers natuurlijk, 's Zomers is
er geen behoefte aan, en daarom zijn
dan de publieke amusementen gesloten,
maar zoodra nadert de herfst niet, of
de deuren worden geopend, en het tijd
stip is daar, waarnaar èn directeuren èn
publiek reeds langen tijd verlangden. De
ouden spraken van de Lethe als van den
stroom der vergetelheid, waarin alles
werd begraven en meegevoerd. Even
zoo is 't vermaak de stroom, waarin de
verveling moet worden geworpen, en
welks golven ons het geneesmiddel ver
schaffen.
Mocht nu voor dezen het veelvuldig
bezoeken van publieke vermakelijkheden
een geldelijk bezwaar hebben, dan wordt
dit gemis ruimschoots vergoed door ge
zellige bijeenkomsten, die echter op vele
plaatsen wel wat van hunne echte ge
zelligheid verloren hebben. Vroeger had
men de zoogenaamde kransjes, die meest
uit dames bestonden en waarop nog al
zoo iets behandeld werd, wat op lokale
toestanden en nieuwtjes betrekking had,
maar die later op den avond in een whist
of pandoer of hoiobre kransjeveranderden.
Dol prettig en gezellig. Maar ook die
bijeenkomsten konden voor enkelen fi
nancieel bezwarend worden, wanneer men
afweek van den eersten stelregel, om
dood familjaar bij elkander te komen en
geen omslag te maken.
Hoe 't komt, weet ik niet, maar op
vele plaatsen zijn die werkelijk gezel
lige avondjes verdwenenen behooren
ze tot die verledene zaken, waarvan
vader en moeder nog zoo gaarne en
met zoo'n ophef vertellen, wanneer ze
eenmaal het thema behandelen, dat de
oude tijd vrij wat aangenamer was dan
de tegenwoordige.
Merk wel op, dat we, hoewel afdalende,
heel gemakkelijk open te maken, kijk maaT
eens, dat moet je zoo doen." Daarbij drong
bij mij als 't ware in het hokje, om mij
het mechanisme te verklaren. //Kijk zoo,
zoo maar 't ging niet, hij trok en
duwde, maar te vergeefsJa wel, daar za
ten wij met ons beiden gevangen I „Maar
wat hebt je nu gemaakt, ongelukkige
barstte ik in tranen uit.
„Ja", stotterde hij, „'t heeft toch altijd
goed gegaan, maar er moet zeker wat aan
defect zijn."
Al onze krachten om te openen misluk
ten, met vereeuigdo kractrten poogden wij de
deur in tc trappen, maar 't hokje was daar
toe te naow. ,/t Is nog al gevaarlijk* zei
hij, want het is rijks eigendom, en roepen
helpt niet niet, want 't wordt toch niet
gehoord."
Wij moesten ons dus in ons lot schikken.
Hoe schrikkelijk het mij wa9 met dszen on-
handigen redder op deze plaats samen te zijn
en den ganBchen nacht te moeten blijven,
behoef ik U wel niet te verzekeren.
Ik werd ook moe, men kan toch oren
aohtereen niet blijven staan, en voor ons