VLISSINGSCHE COURANT. ONDOORDACHT. No. 86. Zondag 24 Juli 1892. 30ste Jaargang. in FEUILLETON. Mevr. La ChapeMooM. EEN LASTIGE VRAAG. «Daar zegt gij een waar woord hernam Priem. «Die vraag' is en blijft uiterst lastig. Toch kan ik u dienaan gaande een boekje aan de hand doen, dat reeds meer dan één druk heeft beleefd, en dat tot titel juist dezelfde woorden heeft als uwe vraag. In dat werkje zult ge eene opsomming vinden van betrekkin gen, voor jongens geschikt. Daarenboven behelst het eene nauwkeurige opgave van alles, wat er voor die betrekkingen wordt vereischt, en hoeveel die 's jaar lijks kunnen opleveren «Dat boek moet ik hebbenriep Timmer uit, «dan zijn we uit den brand «Ik ookriep Muller. «Dat is juist *wat we noodig hebben Priem vermaakte zich met de vreugde der beide vaders. Toeh lag er iets on deugends in zijn blik toen hij zeide «Zooals ik zeide, vindt gij daarin alle mogelijke gegevens. Gij zelf kunt kiezen en gij kunt uwe jongens laten kiezen, maar daarom zijn ze nog niet geplaatst I» m. «Nu jal dat spreekt van zelf. Ze moe ten goed leeren, om aan al die ver- eischten te voldoen. Voor al die betrek kingen moeten ze toch zeker een exa men afleggen, want dat hoort er tegen woordig bij «We komen al wat verder, en toch ziet gij op verre na al de bezwaren niet. Voor al die betrekkingen komen telken jaren eenige liefhebbers, en dat getal is in de laatste jaren op onrustbarende wijze toegenomen. Men heeft dienten gevolge de examens zwaarder gemaakt men heeft strenger en strenger naar lichaamsgebreken gezien, en menigeen om eene kleinigheid afgekeurd en toch is 't aantal aspiranten legio. Noem maar, wat gij wiltBreda, Marine, Posterijen, Gymnasium, Machinisten- school, Kweekschool voor de zeevaart, Hellevoetsluis, Veeartsenijschool, Belas tingen, Registratie. Zal ik nog verder gaan «Maar zijn de kansen dan overal zoo gering «Ik durf wel zeggen, ja «Hoe komt dat toch?» «Dat kan ik u niet met een paar woorden zeggen, 't Is een feit dat, als ik dat zoo eens noemen mag, de markt overvoerd is. En dit is overal te zien. Eenige jaren geleden was er bepaald groot gebrek aan geneeskundigen.In menig dorp was men verstoken van geneeskundige hulp en moest men die niet zelden uren ver gaan zoeken. Een allerongelukkigste toestand voorwaarDit was eene uit komst voor vele jongelieden Studeeren door 3.) z/Mij dunkt zij heeft geen andere afleiding noodig dan het zien van zooveel jeugd, frischheid en bevalligheid" antwoordde hij, met een blik die welsprekend genoeg zijn bewondering te kennen gaf. «Mama,0 zei Blanche, terwijl zij opstond en met slependen tred de theetafel naderde, «ik hoop miet dat u u zult verontrusten, maar ik kan niet meer van vermoeidheid, ik moet een uurtje gaan liggeD, misschien zal ik straks wel weer op kunnen staan, maar voor 't oogeublik gevoel ik groote behoefte aau rust." «O ja lieveling, ga toch dadelijk," her in de medicijnenDat werd het wacht woord en eene massa stormde er op los. En hoe staat het nu Binnen eenige jaren zal er overvloed zijnNu reeds doet zich menigmaal 't geval voor, dat wanneer er onverwacht op eene vrij goede plaats een geneesheer sterft, de man nog niet is begraven, of twee en somtijds nog meer vliegen er op af, en vestigen zich daar. Wat de predikanten aangaat, 't is waar, dat het aantal va catures nog groot is, maar 't is ook waar, dat zich hoe langer hoe meer de lust weer openbaart, om in de theologie te studeeren. Dit alles beteekent evenwel nog niets bij de andere door mij opgenoemde be trekkingen vergeleken. Bij deze laatsten wordt ieder jaar een bepaald aantal plaatsen opengesteld. Nu is de aanvoer van aspiranten zoo enorm groot, dat alleen de allerknapsten kunnen hopen, eene dier plaatsen te veroveren. Alles geschiedt vergelijkender wijze. Het slimste is nu maar, dat voor enkele dezer betrekkingen een bepaalde leeftijd is voorgeschreven. Is men over dat maxi mum van jaren, dan is alle kans ver keken en «wat nu?» is dan de vraag, door zoovelen gedaan. Men heeft zoo langzamerhand een leeftijd bereikt, waarop men te oud is, om iets geheel nieuws te beginnen. Dit wordt niet genoeg in 't oog gehouden. Neem eens aan bijv. dat er voor een 30 tal plaatsen een paar honderd aspiranten zijn, wat moeten nu de overgeblevene 170 doen? Welnu! die moeten het een volgend jaar op nieuw wagenZeer goed, maar ook in dat nieuwe jaar zijn er andermaal veel nieuwe aspiranten bij gekomen en de kans wordt er nog niet veel beter op. Is nu na herhaalde te leurstelling de grens van den leeftijd overschreden, dan klinkt de vraag: wat moeten onze jongens worden? nog veel verontrustender voor ouders en jongens.» «Maar de oorzaak zei Timmer, «leg mij die eens uit «Ja, waarde heerwat zal ik u zeggen Vooreerst vermeen ik in alle bescheiden heid te moeten opmerken, dat er in ons vaderland naar evenredigheid van zijn grootte, te veel menschen wonen. Er is een té groote massa werkkracht. Maar dat is 't eenige niet. Er is nog eene ge heel andere oorzaak. Alvorens die te hespreken, moet ik u vragen of ik ronduit mijne meening mag zeggen?» «Wel zeker!» klonk het uit beider mond, «waarom niet «Omdat gij u wel eens beleedigd kondet g'evoelen «Volstrekt nietGa gerust je gang «Welnu dan. Onze eeuw is in zeer vele opzichten hoogst merkwaardig ge weest. Daarin is een geest van vooruit gang over de maatschappij, over 't ge- heele maatschappelijke zijn gevaren. Vooruitis de leus geworden. Dit is in sommige opzichten Heerlijk en hoogst verdienstelijk, maari^t leidt helaas ook menigmalen tot eene dwaze overdrijving. «Men heeft eene geheel andere be schouwing en opvatting van toestanden. Wat de vaderen goed en voldoende von den, voldoet de kinderen volstrekt niet. Eenvoud geldt voor bekrompenheid en gebrek aan ontwikkeling. Onze eeuw lijdt aan de ziekte van standsverheffing, en deze móet lijden tot ontevredenheid. Mag ik u te dien opzichte eene vraag doen «Aan wie van ons?» «Ochaan u beiden. Dat is 't zelfde. Uit uwe vraag, mijnheer Timmer, aan gaande uw zoon. leid ik af, dat gij niet van plan zijt, hem in uwe zaak een plaatsje te geven. Is dit zoo?» «Daarover sprak ik zooeven met mijn vriend Muller. Ons vak gaat meer ach teruit dan vooruit eu mijne vrouw, nu jadie zou liever zien dat mijn zoon officier werd dan «Dat hij evenals gij jaren lang gedaan hebt, achter de toonbank stond «Juist, mijnheer Priem! Nu, wat zou dat «Eigenlijk niets en toch ook weer alles. Daar zit nu juist de knoop. Gesteld, dat uw zoon niet dom is, maar middelmati ge vermogens heeft, dat hij geen kraan is, die op een vergelijkend examen met nummer één gaat strijken, dan kan hij een gezond oordeel bezitten, en een prak tisch man worden, die in eene winkel zaak zeer goed op zijn plaats zou zijn, en in dat vak een behoorlijk bestaan kon vinden. Maar dat is niet naar uwen zin, dat is niet voornaam genoeg over eenkomstig de tegenwoordige lieerscken de begrippen van standsverheffing. Gij hebt er geld, zelfs veel geld voor over, om hem diverse kundigheden te doen inpompen. Gij laat zijne vermogens op schroeven, zoo hoog mogelijktoe maar nog wat en nog wat, en gij vraagt niet, of de machine misschien barsten zal. Als gij wilt, dan zult gij als vader kun nen zien, dat de gezondheid van den jongen lijdt onder de al te sterke inspan - ning, dat hij zenuwachtig wordt en bleeke wangen krijgt. Neen dat ziet gij niet, gij zijt willens blindEn zoo vol gepompt en opgeschroefd, met een hoofd, dat van binnen veel heeft van een pak huis, waarin eene massa koopwaar door elkaar gehaspeld ligt opeengestapeld, gaat hij eindelijk ten strijde naar 't examen. En wanneer hij nu niet slaagt, is 't voor u een raadsel 1 Het zeer na tuurlijke vindt gij onnatuurlijk, en leer meesters en examinators krijgen de schuld, die gij zoudt moeten dragen. En u zeiven èn den jongen berokkent gij onaangename dagen en dan plaatst gij u andermaal voor de vraagWat nu Dat alles had gij u en hem kunnen be sparen. Neem 'tmij niet kwalijk, dat ik zoo rond voor de zaak uitkom, maar gij hebt mij mijne opinie nu eenmaal ge vraagd Het voorbeeld, dat ik aanhaal, doet zich in zeer grooten getale voor, en ik voor mij houd mij overtuigd, dat er vrij wat minder teleurstellingen zou den plaats hebben, wanneer menigeen wat lager bij den grond eh iri zijnen stand wilde blijven!» Gedurende eenige oogenblikken heersch- te er eene diepe stilte. Blijkbaar waren de beide vaders onder den indruk van 't geen Priem uit volle overtuiging had gesproken. Casacaba. MOEÖ, EEEEtö EK TfiOÜW. Deze woorden zijn ongetwijfeld schoon en gallen wel nimmer hunne groote beteekenis verliezeD, al wordt er in den loop der tijden een geheel anderen toestand geboren dan dien waarin wij ons thans bevioden. WanDeer men van moed, beleid en trouw spreekt, dan denkt men onwillekeurig aau die mannen, die iets op de borst dragen wat men aau ben schenkt, die in 's lands dienst zich ouderscheideu hebben door getrouwe plichtsvervulling, moedig gedrag, beleidvolle handeling. Door een vaderlandslievend volk worden moed en trouw tot de hoogste deugden ge rekend en komt daar dan nog het beleid bij, dan voorzeker worden zij, die dat alles bezitten, als helden, als wezens die boven gewone menschen staan, vereerd en schenkt men hun een eereteekeo, dat de herinnering aan hunne daden levendig houdt. Het gevoel van vaderlandsliefde heeft be halve de pracliscbe, ook eene ideale zijde, het heeft er de volken krachtig naar doen streven hunue onafhankelijkheid te bewaren, het was ten allen tijde een prikkel tot edele daden, het heeft menig volk groot gemaakt. De vaderlandsliefde, het nationaal gevoel, worden tegenwoordig bij velen, door meer en meer veldwinnende, de geesten overwel digende socialistische beschouwingen, gedood. De socialist is cosmopoüet en er is ook wel iets te zeggen voor het denkbeeld, dat bet beter zou zijn, iudien alle volken der aarde tot éau volk konden worden. Na zijn zij ia staten verdeeld, in staten die egoistische figuren iu de maatschappij zijn, die veelal niet kunnen bestaan, zich niet kaoaen ont wikkelen, dan teu koste hunner naburen. Bloedige, rijkdom vernietigende oorlogen zijn hiervan het gevulg, terwijl bij een goed cos- nuchterde met de vraag//Krijgen we haast thee P" «En wanueer denk je aaD Kerkwijk's verzoek te voldoen vroeg Stallenberg, toen hij zich een half nur later bij Mela voegde, die de bloembedden langs liep en daar een paar takjes afbrak, die zij tot een ruiker verzamelde. „O, .ik weet het nog niet. Morgen niet, dan geeft de notaris een buitenpartijtje, daar dacht ik straks heelemaal niet aan." z/Ga je daar heeD, en vindt je dat prettig z/Ja, natuurlijk. Ik houd dol van uitgaan, alles wat afwisseling geeft en vroolijk is vind ik plezierig. Het aangename van het leven neem ik altijd graag aan, want weet n, mijnheer Francis, het gaat mij als in het oade Franscbe liedje „Je suis uue eufaut gitéc, De jolie figure, J'aimo les petits p&tés F.t les confitures Si vous voulez m'eu donner, Je suis prête les mauger.' v Arm kind, je hebt nog niet onderronden dat het leven niet uit //confltnres// en «petits p&tés" bestaat, maai integendeel uit harde nam Mevrouw van Wielheim bezorgd. «De heeren zullen 't niet kwalijk nemen, k maakte mij aan tafel al ongerust over ja schrikkelijke bleekheid. «Meta" vervolgde zij tot deze, terwijl Blanche zich reeds met langzame schreden verwijderde, «ga eens moe, en zie of zij wel eau de cologne heöft en of baar niets ontbreekt." «Die arme Blanche," ging zij vobrt tot Stallenberg, die 't dichtste bij haar stond. «Zij heeft een zeer zwakke gezondheid, en moet de minste overspanning dadelijk met zware hoofdpijn boeten." «Inderdaad Mevrouw P" «Ja," vervolgde de bezorgde noeder. «Maar ofschoon haar gestel zwak is ai teer, haar geest is des te sterker. Blanche houdt zich alleen staande door haar eneigie. Zij is mijn eigen dochter, maar ik nag wel zeggen ik ben trotsch op haar, want zij heeft een verheven karakter. He' gevoel van medelijden en sympathie dat dt meisje bezielt, ia bewonderenswaardig, zij verplaatst zich steeds in het verdriet van adderen en dealt bun smart," u'i Is interessant, Mevrouw." „En dan zooals dit teergevoelige kind haar ouders en haar zasje liefheeft o, mijn heer Stallenberg, dat is waarlijk touchant. Zoudt u wel willen geloovcD, dat Pa of ik geen verjaardag kunneu vieren, zonder dat onze dierbare Blanche heimelijk de bitterste tranen stort op hst enkele denkbeeld, dat wij al weer een jaar ouder zijn geworden, en dat (altijd menschelijker wijze gesproken) de tijd dat zij ons verliezen moet weer meer nabij is? En wat Meta aangaat, de gene genheid die zij dat kind toegedraagt, gelijkt meer op de liefde eener moeder dan die eener zuster. Met engelengeduld verdraagt zij al de plagerijen en uitvallen van onze kleine wildzang. Meta i8 nog een kind, en men kan er dus nog niet veel van zeggen, maar ik vrees dat zij een veel minder fijn gevoelig ontwikkeld hart heeft dan Blanche." Hier werd roevrouw van Wielheim ge stoord door de terugkomst van het voorwerp der groote zusterlijke genegenheid, die de verzekering gaf dat de patiente aan niets be hoefte gevoelde; on door Pa die haar out»

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1892 | | pagina 1