VLISSINGSCHE COURANT. No. 1. Dinsdag 1 Januari 1889. 27ste Jaargang. 1888-1889. BUREAU: Kleine Markt I N°. 187. Prijs per drie maanden 1,Eranco per post 1,15. Afzon derlijke nummers '10 cent. Men abonneert zich bij alle Boekhande laren en Postdirecteuren. UITGEVER F. VAN DE VELDE Jr. te Vlissingen. PRIJS DER ADVERTENTIËNVan 1 tot 4 regels 0.40. Elke regel meer 10 cent. Clichés en groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Eenig agent voor Frankrijk', de firma G. L. DAUBE i x tv j t» j r» j j Abonnementen voor België. Duitschland, Engeland en Co., te Parijs. Yersctajrrt Dmsdag-, Donderdag- en Zaterdag-avond. f 1(65 per drie am.indeD. Nog enkele o ogenblikken slechts na de verschijning van dit nummer onzer courant, en het jaar 1888, jmet al zijn daarin ondervonden lief en leed, ligt achter onzen rug en staan wij aan den aanvang van een nieuwen tijdkring, die ons als hij vernieuwing eene toekomst in het verschiet aanbiedt, van welke niemand weet te zeggen, wat zij voor ons land en volk in het algemeen en voor Vlissingen en hare ingezetenen in het hijzonder opleveren zal. Wat wij echter wél weten, is ditdat het jaar 1888, evenals de jaren die het voorgingen, vluchtig voorbijsnelde en zeer zeker ook het jaar 1889 daarop geene uitzondering maken zal. Reden dus te over, om, hij het uit- koopen van onzen tijd, rekenschap te houden met wat die oplevert en te over wegen, wat de wisseling der jaren ons te zeggen heeft. Doen wij dit ook met betrekking' tot het jaar, dat thans ten einde spoedt, dan voorzeker past het ons, in de allereerste plaats te erkennen, dat daarin menigeen veel goeds wedervoer. Aangevangen toch met wel ietwat be zorgdheid, èn voor de toekomst van ons dierbaar vaderland, èn voor die van de goede stad onzer -.inwoning, mochten wij '88 ten einde brengen, zonder dat bui tengewone rampen of onheilen ons trof fen en daarenboven nog tot beschaming van veler verwar1- Immers donkere on - en dan boven „e en hier den of andere onderne- doen mislukken of ver ss voorbij, woelen en werken van de .jooze geesten van onzen tijd, die de vraag van den ouden dagWachter, wat is er van de nacht tot haar volste recht deed komen, misten hunne uitwer king, zoodat wij, op den laatsten avond dezes jaars, alhoewel het oog niet slui tende voor veel, wat anders had kunnen en behooren te zijn, in stede van een klaag- wel een zuivere danktoon mogen weersw OP" Niettemin bleef het jaar 1888 ook niet' ten achteren in het doen aanbreken van dagen, op welke diepe wonden werden geslagen, dagen, op welke wij treurden met de treurenden en leden met de lij denden, doch wie telt de weldaden en de verbeurde zegeningen, welke het meerendeel onzer natuurgenooten was beschoren En waar we den blik wenden naar len toestand van landen en volken, kan tan ook ons vaderland niet gewagen ^an menigen ondervonden zegen in het lijna afgeloopen jaar? Niet alleen toch mocht het Neder- landsche volk nog maar korten tijd ge leden zich feestvierend den tijd voor den geest roepen, in welken het gehukt ging onder het juk en den zwaren druk van Fransche tirannie en hoe het zich, toen redding hopeloos scheen, de vreemde kluisters van zich afwierp en eene eer volle plaats in de rij der volken weder wist in te nemen, maar mochten wij, kinderen van de laatste helft der 19de eeuw tevens getuigenis afleggen, dat wij als Nederlanders, nog veel, ja zeer veel boven menig ander volk zijn bevoorrecht en beweldadigd g'eworden. Trots gevaren van allerlei aard, bleef ons volksbestaan van af 1813, dank zij de krachtdadige steun en invloed van ons geliefd vorstenhuis, tot op den hui- digen dag nog ongeschonden bewaard. Bij het genot van stille welvaart en uitwendigen vrede, werd de maatschappe lijke orde van zaken niet gestoord en mogen wij thans, ondanks alle harre- warrerijen en kibbelarijen op staatkundig en kerkelijk gebied, ondanks veel en velerlei teweeggebrachte scheuring en tweedracht, ons Gode zij dank, nog scha ren onder de banier van onzen geërbie- digden vorst, Willem III, wien het ook in 1889 gegeven worde den scepter over Nederland te blijven voeren. Zij het ook daarin„Met God voor Nederland en Oranje," ons aller leus. Ook wat de stad onzer inwoning be treft, mag deze wel getuigen, dat het afgeloopen jaar voor haar bevredigende uitkomsten heeft opgeleverd. Waar elders toch van niets anders sprake kon zijn dan van malaise op velerlei gebied en achteruitgang van za ken, werd het haar vergund, langzaam maar zeker op den weg van uitbreiding en meerdere ontwikkeling voort te schrijden. Dank zij het onvermoeid streven van onzen oud-bui'gemeester, den heer A. Smit, wien wij met de zijnen niet dan noode van hier naar elders zagen heeng-aan, om de bronnen van bestaan alhier welig te doen vloeien, werd Vlissingen niet aan zich zelve overgelaten. Integendeel strekten de handen tus- schen hem en de Scheldestad gelegd, om die hare uitwerking niet te doen missen. In plaats toch van het door den heer W. M. Visser, directeur der maatscli. van scheepsbouw te Fijenoord, zoo hegeerde en voorgestane „opdoeken" van de maatsch. „de Schelde", staan wij heden voor het niet genoeg te waardeeren feit, dat deze zoo fel bestookte inrichting in het „eertijds verlaten nest, op een hoogst gevaarlijken uithoek van ons land" voor eenige jaren, door den verkregen aan bouw van eenige schepen, volop werk aan honderden nijvere handen zal kun nen verschaffen. Als gevolg hiervan het toenemen, met den aankleve van dien, van de bevolking dezer gemeente, voor welke het „Luctor et Emergo" geene ijdele klanken blijken te zijn. Wijders, de voortdurende aankoop van gemeentegrond, ter aanbouwing van woonhuizen als anderszins, wat niet wei nig bedrijvigheid in onze omgeving het gansche jaar door opleverde, en nog meer staat op te leveren. Dubbel te waardee ren feit, in een tijd, waarin elders gebrek aan werk, tot allerlei ongeregeldheden Dank zij tevens de heldere blik en de werkzame geest der wakkere directie van de stoomvaartmaatschappij „Zeeland," bracht ook deze, zonder het maken van veel ophef en lawaai, in geene geringe mate mede het hare in '88 toe, tot uit breiding* van een1 dienst, die zijn naam van „koninklijke" zich volkomen waar dig betoonde en daardoor in den vreemde meer en meer de aandacht tot zich trok. Getuige hiervan inzonderheid de door haar verleende steun en medewerking aan de opening van de nieuwe stoom vaart Castle-line, die VlissiDgen met de Zuidelijke havens van Afrika in verbin ding zal stellen. Inderdaad eene aan het einde dezes jaars onze gemeente tendeel gevallen ver rassing, welke zij met erkentelijkheid en ingenomenheid wel mag aanvaarden. En voegen wij hij deze machtige fac toren van Vlissing's bestaan, de even zeer niet te versmaden voordeelen, door de heide loodswezens ook dit jaar voor Vlissingen afgeworpen en overigens alle bedrijven en takken van nijverheid, wien allén, in meerdere of mindere mate, hun bescheiden deel aan den tegenwoordigen stand van zaken niet werd onthouden, dan voorzeker mag het sluiten van 1S8S met zulke bemoedigende resultaten, mede wel tot dankerkentenis stemmen. En dat te meer, daar het, naar het zich liet aan zien, anders had kunnen wezen. Treden wij alzoo het jaar 1889 in, met gunstige vooruitzichten voor de toekomst, strekke zulks meer dan ooit tot veler aansporing en bemoediging, om niet te blijven stilzitten, maar daarentegen, om des te meer de handen aan den ploeg te slaan en zoowel op het gebied van han del en scheepvaart, als op dat van nijver heid en elke op touw gezette onderneming te doen, wat de hand vindt te doen. Drukke daarbij de heer Tutein Nol- thènius, als hoofd dezer gemeente, in de eerste plaats de voetstappen van zijn energieken voorganger, in het met hand en; tand voorstaan van Vlissing's belan gen, en ontbreke het hem tevens niet aan den daartoe zoo onmisbaren steun en de medewerking van allen, die geroepen zijn hem in het bestuur dezer gemeente ter zijde te staan. Bij de vervulling van al de hij zijne komst in ons midden geuite wenschen, worde het hem met ons geschonken Vlissingen steeds in bloei en welvaren te zien toenemen en zijn daarenboven Gods beste zegeningen hem en der zijne, ja, ons aller deel. Dit zoo zijnde, zij overigens het jaar 1S89 een rijk gezegend jaar, dat zijne beste vruchten mede moge afwerpen voor onze hadaangelegenheid, voor de alhier bestaande middelen van vervoer, voor elk beroep en nering, in woord voor alles, wat goed is en wel luidt, en waarop alzoo een Hoogere Zegen mag wor den ingewacht. 'tWas avond, de laatste avoDd van't jaar. Al was 't niet koud, toch brandde er een helder vuurtje aan den haard, niet zoo'n nieuwerwetsche kachel, die in 't verborgen brandt en wel heel veel warmte geeft, maar zoo ongezellig iso neen een ferm ouder— wetsch blok, dat er 's middags was ÏDge- legd en nu zoo heerlijk knetterde en vonken uitschoot, zoodat er in 't schemeruur nu en dan een gloed uitstraalde, die 't eenige licht in mijn'kamer was. Zoo zat ik daar alleen,geheel alleen. Ik wist, dat mijn buurman, de koopmaD, druk bezig was, om zijn balans op te maken, om nauwkeu rig tot op een halve cent toe te weten, of hij voor- of achteruitgegaan was. Zulk een moeite kan ik mij besparen, want ik ben ambtenaar en ontvang geregeld op den eersten dag van 't kwartaal mijn traktement, en dat wandelt even geregeld uit mijne handen in die van moeder de vrouw, die de kunst van huishoudelijk rekenen oneindig beter verstaat dan ik, al heeft ze geen akte voor wiskunde. Ik behoefde dus niet laDg te zoeken of ik uitkwam of niet. Toch zat ik nadenkend in 't vuur te sta ren, want ik kan 't nu eenmaal niet van mij afschudden, maar zoo'n laatste avond van 't jaar heeft voor mij altijd iets zoo plechtigs, zoo geheimziunigs en 't liefst zit ik dan alleen en vooral in zoo'n schemer uur en bij een haard, 't Leven gaat als in een roes door, de tijd is een nooit stil staande machine, die altijd voortvoort I roeptwaarlijk 't is nuttig en goed, om even stil te staan Een van die knoesten in den haard begon meer en meer den vorm van een menschelijk gelaat aan te nemen, 't Was dat van een oud, afgeleefd man Wat al rimpels, ingo_ zonkeu oogen, holle wangen Ja, 't was een grijsaard Er kwam leven in die trekken! Die mond bewoog zich 't was, of de lippen iets prevelden; 't was mij, als hoorde ik een zuchtAl meer eu meer luisterde ik en mijn oor ving nu de volgende klacht op -. Ik moet heengaan, mijn tijd is om. Nog eenige uren slechts en mijn bestaan is uit I

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1889 | | pagina 1