VLISSÏNGSCHE COURAXT. r) No. 60. Zondag 25 Juli 1886, 24ste Jaargang. dag, f 1.05 INVALLENDE GEDACHTEN. BINNENLAND. OUWEGEN. ASSE. ftsierke, Goes, icen, ea Roseniaal, of - BF.VRS of UELITNC I'OOIIT volgt BUREAU: Kleine Markt I N°. 187. Prijs per drie maanden 1,Franco per post f 1,15. Afzon- derlijke nummers 10 cent. Men abonneert zich bij alle Boekhande- laren en Postdirecteuren. UITGEVER F. VAN DE VELDE Jr. te Vlissingen. PRIJS DER ADVERTENTIENVan 1 tot 4 regels f 0.40. Elke regel meer 10 cent. Clichés en groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Eenig agent voor Frankrijk, de firma G. L. DAUBE t Co., te Parijs. Verschijnt "WOENSDAG- en ZATERDAG-AVOND. REIS. vertr. 7.30 'sav, 7.43 aank. 9.7 9.33 9.57 10.6 10.19 10.26 10.34 10.45 10.57 11.19 11.30 wordt uitge- Zaterdag 24 dat aantal be- VII. ra ih k i^. 't Is kermis te Vlissingen. Iemand is voor 't eerst van zijn leven een circus geweest, en is opgetogen ,an verbazing over de sprongen door tenen hoepel en 't. rijden op ongezadelde paarden en wat niet al meer. Nog ge heel onder den indruk vertelt lnj, wat hij gezien heeft aan een ander, voor wien J V„,0 «v. ol Ïo+Q nipnws is. Nu JER, H 82, Nieu verlangt tegen in persoon. qq ViisBingen vv 30f, 8,—. O.lOf 10—, 2,30, 3,301,4,80. 6,30+, -+, 8,45, 10,—t, II,—, ,3,30, 4,30f, 5,40, 6,80+, 10.— uur va» Mid den. i de vertreVuren meteen i tiisschenstatione Abeel e r den. n Middelburg v v. (remise) 6 30, 8, 3,—, 2,45, 8 30, 8.45, 9.30. 10.15. ,30 7.15, 8.45, 10.15, 3,30, 4.15, 5.—, 5,45. .15. II.-. Vlissingen en 5,30 van st reeks vnn Middelburg n de Buitensluis 6 i0 (via keersluis keersluis), 9.45, 10.16 12.40, 1,25, 1.45 (vin 4 20, 5.—, 5.20 (via sluis), 7.45, 8.45. 6.30, 7.20, 7.45, 8.5 5 25, II.— 11.30, 18.- 2.50, 3.15, 3,40, 4.5. 9.10. g en Botterdam e plaatsen in Juli. Idelburgivan Rotterdam Abonnementen voor België, Duitschland, Engeland en Frankrijk f 1,65 per drie maanden. 9-4 5 9.45 9.45 9.45 19.45 9.45 9.45 vm 9.45 9.45 9.45 9.45 9.45 9.45 9.45 1ENST n Zierikzee v. v. AN ZIERIKZEE itlcrd 22 nam 3.80 jdag 23 3.80 erdag 24 12.— andag 26 12. sdag 27 voorin 7.30 ensdaa28 n 7.30 iderd 29 q P.-cj 't niet geheel en al iets nieuws is. verwed ik er wat onder, dat die andere op een toon van gewicht antwoorden zal Ja, de toeren waren niet onaardig, en m kan me best voorstellen, dat gij er bizonder meê ingenomen zijt. De paar den waren ook goed, maar En dan zal er ongetwijfeld volgen maar wat ik in andere circussen gezien heb, was nog vrij wat sterker. Daar is jdit maar kinderspel bij. Gelukkig, wanneer hij den eersten (verteller zijne tevredenheid, zijne geluk kige stemming niet ontneemt en zijn genoegen op deze wijze bederft. Wanneer ik nu deZe reeks van voor beelden, die ik op inderdaad vervelende wijze zou kunnen uitbreiden, zoo eens naga, dan vind ik hierin iets opmerke lijks en wel dit, dat het begin altijd bemoedigend en goedkeurend is en het pewuste woordje niet altijd dezelfde be- (eekenis heeft. In de eerste twee voorbeelden ziet men ;r duidelijk tegen op, om met de waar heid voor den dag te komen. De vriend, flie uitgenoodigd was, moest, of hij wilde pf niet, toch laten blijken, dat hij de (jeleefdheid niet uit het oog verloor en zal hij daarenboven aan de invitatie e buitengewone waardij toekennen, [lij begint daarom met te verklaren, dat [iet hem zoo ontzettend veel genoegen gedaan. Dit kan waar en niet waar :ijn, maar in alle gevallen doet het toch ■enoegen aan hen, van wie de uitnoo- liging is uitgegaan. Men legt derhalve eeds bij voorbaat een pleister op de ronde, die men zal toebrengen. Juist daarom verwekt evenwel het 'oord maar eene nog grootere teleur- (telling. Wanneer de geïnviteerde kort- reg had getelegrafeerd„ben verhin- erd dan is dit ook wel onaangenaam, laar dan weet men ten minste dadelijk, iraaraan men zich te houden heeft. Te- grammen hebben in den regel door unne kortheid eenen barschen, onbe- :efden toon. Ze klinken dikwijls zoo f bij tend, zoo gebiedend. In dien briefis at niet zoo. Hier echter staat tegen- ver de meerdere zachtheid van toon ene grootere teleurstelling, want in den anvang is de hoop op het komen zoo oed als werkelijkheid geworden, tot dat et ongelukkige maar aan alles eeu einde laakt. Waarlijkik zou het korte, bar- ilie telegram verreweg verkiezen De heer, die den ongelukkige niet kon wilde helpen, begint ook met hem (oop te geven. Waarom? Och het leven vreemd I Zoo menigeen is in de «gcu van anderen tot weldoen, tot julp bereid, omdat hij over dat onder- erp altijd den mond vol heeft, maar •er dikwijls zijn juist dezulken 't minst flegea om te helpen, wanneer het er werkelijk op aankomt. Toch wil men dien eenmaal verkregen goeden naam niet gaarne verliezen en daarom moet de schijn te baat genomen worden. Wanneer hij dadelijk tot den man had gezegd„bij mij moet ge niet zijn. Ik kan niemand met geld helpen," dan had hij daarbij nog niet eens de redenen be hoeven op te geven, waarom hij niet wilde helpen. Iedereen is daarin vrij. Dan had het kunnen gebeuren, dat de man, die in den nood zat, dit har en onaan genaam had gevonden, maar dan had hij ook tevens ineens geweten, waaraan hij zich te houden had. Nu evenwel komt er eerst eene hoopopwek- kende inleiding, en, we weten het im mers, een drenkeling houdt zich aan een stroohalra vast; in ééiie minuut gaan met onbegrijpelijke snelheid reeds plannen door zijn hoofd, tot dat hij door 1 dat ongelukkige woordje maar op eens uit zijne droomenwereld tot de werke lijkheid wordt teruggebracht en zich nu daarenboven nog ongelukkiger gevoelt dan gister. Zoo onbarmhartig wreed kan dat kleine woord zijn In het laatste voorbeeld is 't geheel anders. Dat is niet de toon van beleefd heid, van inschikkelijkheid; integendeel, de man, die daar spreekt, doet het van uit de hoogte. Misschien was er op zijn gelaat nog wel ook een spotachtige trek zichtbaar, als wilde hij zeggenwat zijt gij toch nog groen, dat gij u met zoo'n kleinigheid tevreden laat stellen. In zijn maar ligt al de kracht der tegeustelling, waardoor het onderscheid des te scher per moet uitkomen. Men heeft nog meer soorten van uit drukkingen, doch men kan die zelf beter opmerken. Dit is evenwel waar, dat het beter zou zijn, wanneer men dit woord minder gebruikte en het te geven ant woord heter overwoog. Er wordt zoo dikwijls met overhaas ting een antwoord geuit, waarin eene belofte, eene toezegging ligt opgesloten, die men zonder na te denken over zijn lippen heeft doen komen. In een volgend oogenblik komt reeds 't berouw eu om nu te herroepen, wat men heeft beloofd, stoot men dat kleine woord uit, even als men eene wonde zou toebrengen. Men zij dus bedachtzaam eu bespare zich het 'herroepen. Eu nu zou ik kunnen voortgaan en nog eenige voorheelden aangaande dit woord behandelen, maar Het geduld van lezers is groot, maar Duidelijk maken is goed, maar casacara. Vlissingen, 24 Juli. Van 17 tot 23 Juli zijn alhier uitQueenboro met de mailbooten aangekomen 898 en daar heen vertrokken 879 passagiers. Heden namiddag te 2 uren werden voor de Nederlandsche loodsensocieteit op den Zeeboulevard door den heer J. Spanjaard, inspecteur over het loodswezen enz., aan den loodsschipper der 2e klasse E. van Hoepen uitgereikt de bronzen medaille en een loffelijk getuigschrift, hem toegekend wegens het red- rion vm rVrfinl-filincrp.n ou verschillende tijd- den van drenkelingen op verschillende tijd stippen, het laatst op 7 Juni jl., als wanneer door hem met levensgevaar de rodding werd volbracht van een achtjarig knaapje, dat spe lende in de Kaaskade was geraakt. Deze plechtigheid werd opgeluisterd door de tegenwoordigheid van hoeren burgemeester en wethouders, den garnizoens-cojnmandant mot eenige officieren, den kommanchnt van Zr. Ms. wachtschip Vos, den officier van gezondheid van Rhijn, den chef over het Belgische loodswezen alhier, benevens door het aan wal zijnde personeel van het loodswezen en de bemanningen der lichtsche pen en van de C.oerizenalsmede door eenige I dames en verdere belangstellenden. Alvoiens tot de uitreiking dezer eereblijken over te gaan,nam de heer Spanjaard het woord en zeide Mijne Heeren U mijnen hartelijken dank betuigende voor de eerUwertegenwoordigheid, zij het mij vergund U, met een eukel woord mede te deelen, op welken grond ik er groote waarde aan hecht,juist ditmaal het toegekende koninklijke eereblijk op plechtige wijze in het openbaar uit te reiken. z/Door den loodsschipper 2e klasse, E. van Hoepen ziju in 1870, 72, 78 en 81 menschen- leveus gered, zonder dat daarop eenige andere belooniug volgde dan de zelfvoldoening en het bewustzijn van flink en braaf gehandeld te hebben en zonder dat hij zich, naar aanleiding daarvan, ook maar in het minst op den voor grond plaatste. //En ook onlangs weder werd door hem een menscheuleven gered, zonder dat de eenvou dige man ook maar de geringste poging deed om daarvpor eeuig blijk van waardeering, hoe klein ook, te ontvangen. //Geheel buiten hem om, werd door anderen de aandacht van de regeering op de zaak ge vestigd, eu nu moge schipper van Hoepen, dat herhaaldelijk redden van menschenlevens be schouwen als de natuurlijkste zaak van de wereld, ik stel er nu prijs op hem de konink lijke belooning voor zijne edele daden in het openbaar uit te reiken. „Zijner Majesteits besluit van I Juli 1886 no. 16, luidt als volgt „Wij Willem III,bij de gratie Gods, koning der Nederlanden, prins van Oranje-Nassan, Groothertog van Luxemburg enz. enz. enz. „Op de voordracht van onzen minister van staat, minister van binnenlandsche zaken van 28 Juni 1886 no. 2675, afd. B.B. „Hebben goedgevonden en verstaan „als blijk onzer goedkeuring en tevreden heid de bronzen medaille en eeu loflijk getuig schrift, ingesteld bij ons besluit van 22 Sep tember 1855 no. 62, toe te kennen aan „E. van Hoepen, loodsschipper 2e klasse te Vlissingen, wegens het redden van drenkelingen op verschillende tijdstippen, het laatst op 7 Juni 1886, toen hij met groote krachtsinspanning de levensgevaarlijke red ding volbracht van een kind, dat aldaar in de Kaaskade was geraakt, enz. Onze Minister enz. Soestdijk, den 4 Juli 1886. (get.) Willem. „Was het voor mij reeds een waar genoegen U, schipper van Hoepen, zoo ging spr. vcort, de hoogo ingenomenheid te betuigen van den minister van marine, met betrekking tot Uwe moedige en menschlievende daden, thans valt mij de zeer gewaardeerde eer te beurt, U de medaille met loflijk gel uigschrift uit te reiken, U blijkens het voorgelezen koninklijk besluit toegekend. De tegenwoordigheid van zoovele civiele en militaire autoriteiten, van den chef van Uwe Belgische collega's en van al Uwe hier ter bewijs van belangstelling en sympathie in de U toegekeude koninklijke onderscheiding voor hetgeen door U gedaan is tot redding van men schenlevens in de jaren 1870, 72, 78, 81 en eindelijk den 7 Juni dezes jaars, toen Ge het aanvallige kind, dat thans naast mij staat, van een wissen dood hebt gered. „Zal dit bewijs van belangstelling eu sympa thie voor U ongetwijfeld groote waarde hebben de grootste hebt Gij, en ik ben daar zeker van, ook ditmaal weder gevonden in zelfvoldoening en iu het heerlijke bewustzijn, dat eenige uien- schen het behoud van hun leven, naast God aan u te danken hebben. De groote waarde van de U toegekende ko ninklijke onderscheiding, eene waarde, welke de meeste biunen- en buitenlandsche ridder orden niet hebben, is ongetwijfeld deze, dat door het koninklijk besluit iu Staatscourant eu andere dagbladen den volke werd bekend gemaakt, door welke edele daden de onder scheiding is verdiend. „Van Hoepen Zijt ook namens de hier te genwoordig zijude belangstellenden hartelijk geluk gewenscht met de door U zoo goed, zoo ridderlijk verdiende belooning,welke Ge thans en ik ben er zeker van, zulks voor U een heer lijk geuot zal zijn, ontvangen zult uit de han den van het kind, dat door U den 7 Juni jl. werd gered." Hierop werd door het geredde knaapje onder luide toejuichingen der aanwezigen de bronzen medaille en etui met het loffelijk getuigschrift aan schipper vauHoepen overhandigd,die daar op zijn innigen dank betuigde voor de hem be wezen eer en onderscheiding; ook aan zijne su perieuren,voor wat door hen steeds voor hunne onderhoorigen wordt verricht en gaf de plech tige verzekering, geen levensgevaar te zullen ontzien, wanneer zijne hulp eu bijstand moch ten vereischt worden om het leven, van wie dan ook, te trachten te redden. De aanwezigen op den Zeeboulevard begaven zich hierop in de zaal van de Nederlandsche loodsensocieteit, alwaar de heer M. P. Troel stro, wien het zich eene eer toerekende tot bij woning dezer plechtigheid te zijn uitgenoodigd, betuigde, den loodsmansstand gedurende zijn kort verblijf alhier te hebben leereu waardee- ren eu hoogschatten. Zich met het kernachtige woord van den heer Spanjaard, dat aller sympathie wegdroeg, vereenigende, bracht hij mede een woord van lof en uauk toe aan den man, die zich zoo her haalde malen als een waar menschenvriend had doen kennen. Hij deed zulks in de volgende bewoordin gen O, brave Zeeuw, hoog staat gij aangeschreven In 'thart van iedren menschenvriend, Gij, die door 't redden van een menschenleven, Den dank der menschheid hebt verdiend. Hoog klinkt uw lof uit onzer aller monden, Hoog prijzen wij uw koene daad, Ook 't nageslacht zal luid uw roem verkonden, Zoolang één menschenhart nog slaat 1 U, stoere man, eenvoudig, rein van harte, U, met uw vaste mannenziel, Die, meer dan eens, de elementen tartte, Als daar een mensch te redden viel U, brave Zeeuw, met bijna grijze haren, En toch nog vol van levenskracht, Als we in uw goede, trouwe oogen staren, Die glinstren nog van moed en macht, Dan trilt ons hart van dankbre trots en liefde, Dan voelen we ons aan U verknocht Waar menig toch door wandaön 't menschdom [griefde, Hebt gij slechts deugd en eer gezocht. v k°»

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1886 | | pagina 1