GEMEE\TER\AÜ VAN VLISSI\GEN.
clll'ï', S Tnn-rrens
ard aaugei-e.len eu
nuren en don ijzo-
waarna zij deti
wen aan een boom
Iden zij een papier
khuwing; „Straf
njen." Hij die het
i zelfde lot onder-
de onbe-chaamd-
oot, vooral omdat
ildig was. Dat de
:eit, op gespannen
efc te verwonderen.
ramg Amadeus is
nblikeinsche bende
uiteengejaagd; ook
'oid, en hij zelf ge.
enden, die gisteren
nagezet,
ciën keert men tot
heeft zijn funktiën
t hunne werkplaat
bende insurgenten
teruggekeerd, ten-
rlaag der bende van
nolino.
:t de kolonne onder
jen ontmoeting ge-
rk 800 man en aan-
)e karliston hebben
geleden; de aan-
idere hoofden zijn
jenen en een groot
e buit gemaakt.
iCHTEN.
waterstand was
al van Neuzen naar
'erig aan de dijken
te voorkomen. Te
een, die de in aan-
bij den Boulevard
i, waardoor de wer
eboren op den stal
eij, dat blind is en
;te van en er uit-
s overigens gezond,
acht van 2 Decem-
messen tusschen
dsche, Italiaansche
verscheidene per-
derlandsch visscher
door 't venster vau
EN.
IN.
ewport. - Elisabeth,
)awnes, Harwich.
- St. Louis Pearce,
Verbist, Londen. -
nderland, - Hedley,
Sutherland, Buenos-
- Prekroner Lar-
(8), Satterly, Odessa.
Janes, Herod, Lon-
Dnaie (s), Breeo,
Flecha (s(, Sevwon,
Dantzig, Ostende.
Brussel. - Sijmbol,
i Larsen Iiernosand,
- Tern (s), Burgess,
Mebius, Gotkenborg.
Koningsbergen
Wbritington
Muorry. Londen. -
jolphin (s), Philips,
oward, Harwich. -
radford (s), Putter,
Ferrauge, Odessa,
van Anawerpen.
PRIJZEN VAN EFFECTEN.
Amsterdam, 10 December.
pierland. Ccrtifikaten Werkelijke Schuld
dito dito dito
dito dito dit)
Aandeel Handel maatschappij
Certi'ikalen bij Rothschiid
Obilcatiëu 1798/1816
dertitik. adm, Hamburg
dito Hope Co. 1S55 6e serie
Obligation dir.o Leening 1860
Certi tik. dito
Aandeel spoorweg Gr. Maatscb.
Schatkist—obl iiratiêa
Obligation 1867
dito Binnenlandsche
dito 185669
üosteuriik. Oblig. metall. iu zilver Jan./Juli
dito dito April/Okt.
dito iu pnpier Mei/Nov.
dito dito Febr./Vng.
Oblig. Verceuigde Staten [1874]
dito dito [1904]
dito dito [1882]
dito dito [1885]
dito Illinois
id. Atl. Gr. W. Spw. Ohio sec [p]
dito dito Gekonsolideerde
dito dito Debeutures
dito St. Paul Pac. Spw. 2 sec.
Rrgic.
Rusland.
Polen.
Spanje.
Portugal.
Amerika.
2'/,.
54 s/8
3
64l/4
4
S613,' ,s
4' 2
135'/j
2'/. B
5 n
98'Vs
5 n
74
5
86
4
4
89 '■/g
5
229'/,
4
72'/,
3
2S3/8
3
251/8
3 0
5
63'/,
5
5 0
60 3/16
99 3la
111
633/4
{Vervolg van de Zitting vanjl. Maandag.)
Tegen dergelijke opvatting mijner woorden acht ik
mij verpligt M. H. de voorzitter op te komen. Eene
bedoeling dat de heer Callenfels uit mijn gezegde als
mogelijk stelt, zou geenzius strooken met de gevoelens
van achting eu vriendschap, die ik beide heeren toe
draag. Beide heeren gelieve zich daarvan overtuigd te
boaden, al is bet dat we soms in gevoelen verschillen.
Nu over bet voorstel zelf.
De beer C.tllenfels deelt ons mede, dat, naar
zijne opvatting de Koninklijke magtiging van 19 Sep-
itnber 18-14 n\ 70 tot aanvaarding van het legaat
Friesen, zoo er al magtiging noodig ware geweest,
uithoofde er niet eenig gesticht, maar wel minderja
rigen of weezen in een gesticht door dio bemaking
waren begiftigd, niet had moeten worden verleend
uati de bij testament benoemde bekeerdere van dat
•gaat maar aan regenten van het arm-, gast- en weeshuis
waarin die weezen ten jare 1844 waren opgenomen,
ia die mitsdien alleen die minderjarigen konden ver
tegenwoordigen.
Hij stelt daarom voor dat de raad bet dagelijkscb
icstuur magtige om aan heeren Gedeputeerde Staten
<5 verzoeken.
a. de intrekking van bet Koninklijk besluit van
L9 September 1844 aan Zijner Majesteit voorte-
dragen en
b. zoo gedeputeerde staten van oordeel mogten zijn
dat, indien nogbans magtiging tot aanvaarding in
deze van bedoeld legaat noodig zij, Zijner Majes
teit te gelijk voor te dragen, die magtiging te
willen verleenen op regenten van het arm-,
gast-- en weesbuis.
Er valt alzoo te onderzoeken:
1". of indien geene magtiging tot aanvaarding noo
dig was, de verleende magtiging behoort te wor
den ingetrokken.
2". of, zoo magtiging noodig werd geoordeeld,
Zijne Majesteit die verleenen kon aan beheerders
over het legaat Friesen; dan ivel die bad behoo-
rende te geven aan regenten van het arm-, gast
en weeshuis waartoe de r. c. weezen, toen ter tijde
behoorden, en, in het laatste geval, of de ver
leende magtiging, zooals die daar ligt, de gel
digheid der gedane bemaking zóódanig be
dreigt, dat op die magtiging behoort te worden
teruggekomen.
3°. zoo ja, of de gemeenteraad thans do in deze be
voegde magt is om deswegen de noodige stap
pen te doen.
Ad. 1. Of, indien geene machtiging tot aanvaar
ding noodig was, de verleende magtiging be
hoort te worden ingetrokken
Ik zal niet in een onderzoek treden of magtiging
lot aanvaarding al dan niet noodig was, maar alleen
opmerken, dat en de raad en de Gedeputeerde Staten,
'li de Koning bewezen hebben, door hunne handelin
gen, dat die inderdaad werd vereisebtbet is, dunkt
ttij, aan te nemen, dat men daarvoor grond vermeende
o vinden in de wetde magtiging ware zekerlijk, zoo
fte overbodig ware geacht, niet verleend geworden
van wege zijne Majesteit zou dan te kennen zijn
gegeven, dat bet legaat zonder magtiging bad kunnen
Worden aanvaard.
Maar ik wil het geval eens aannemen, dat geene
niagtiging volgens de wet ware gevorderd gewor
den, maar dan doet de eenmaal door den Koning
verleende magtiging aan de bestaanbaarheid van hot
legaat toch niet te kort, dan is er iets overtolligs
geschied en dan boude ik mij aan den regel, dat hot
overtollige niet schaadt, en komt bet mij voor, dat het
onnoodig is, dat do eenmaal verleende magtiging
worde ingetrokken.
Ad. 2. Of, zoo magtiging noodig werd geoordeeld
Z. M. die te recht beeft verleend aan be
heerders van het legaat Friesen, dan wel
deze aan regeuten van het arm-, gast- en
weeshuis had behooren gegeven te worden
en in het laatste geval, of de verleende
magtiging, zooals die daar ligt, de geldig
heid de gedane bemaking zóódanig bedreigt,
dat daarop behoort te worden terugge
komen.
Behoudens beter oordeel, geloof ik, dat de magti
ging even goed kon verleend worden aan beheerders
van het legaat Friesen, als aau'rogenteu van bet arm-,
gast-en weesbuis, en doet bet mijns inziens weinig
terzake, aan wie do magtiging verleend isgenoeg
zaam is hot, dat de magtiging is gegeven tot aanvaar
ding, en het komt mij zelfs voor dat eene magtiging
aan beheerders van het legaat Friesen de voorkeur ver
diende, omdat deze, en niet regenten over het arm-,
gast- on weeshuis, de bemaakte tien Russische obli
gation, ingevolge het testament, moesten aan- en in
ontvangst nemen.
In elk geval ben ik van moening dat, nu Z. M. de
magtiging heeft verleend aan beheerders van hel legaat
Friesen, men in regten niet zoo gemakkelijk deze
magtiging zal vernietigen eu de gedane bemaking
buiten gevolg verklaren.
Maar gaan wij eens na, op welke wijze de Konink
lijke magtig.ng tot aanvaarding is verzocht.
Ik heb daartoe opgeslagen de notulen van den raad
dezer stad, van den 18 Junij 1844, waaruit mij is ge
bleken, dat, bij missive van den 8 Maart 1844, de
leden van den kerkeraad en van het armbestuur
der roomsch catholijke gemeente alhier, in hunne
hoedanigheid van leden der commissie, belast met het
beheer van het fonds ten behoeve der weezen hunner
gezindheid, door wijlen den heer Friesen daargesteld,
authorisatie verzoeken, tot hot mogeu aanvaarden dor
bemaakte tien Russische obligation; dat regenten
van het arm-, gast- en weeshuis blijkens hunne mis
sive van den 1 April 1844 daarmede zijn iu kennis
gesteld en daarop zijn gehoord dat de raad, na alles
rijpelijk te hebben overwogen, hoeft goedgevonden eu
besloten, de aanvaarding van het legaat, onder do
voorwaarden door den testateur vastgesteld, aan hot
hooger bestuur gunstig voor te dragen en hetzelve te
verzoeken, om tot die aanvaarding de vereischte
authorisatie te willeu verleenen.
Daarop is de magtiging des Konings gevolgd.
Uit dit alles blijkt, dat do magtiging des Konings,
op gunstige voordragt van den raad der stad, met
medeweten van regenten van het arm-, gast- en wees
huis. en door tusschenkomst van Gedeputeerde Sta
ten der provincie is verleend.
Kan nu de Raad, na een tijdsverloop van meer dan
acht en twintig jaar, Gedeputeerde Staten verzoeken,
aan Zijne Majesteit voor te dragen op de eenmaal ver
leende magtiging ter ugteko men;terug te komen
op eene magtiging, die door den Koning gegeven is
geheel en al overeenkomstig de intentie van den
Raad, die in 1844 het Bestuur over deze gemeente had?
Ik geloof het niet
Ik merk nu, verder op: dat de beschikking vau
den heer Friesen, ten voordeeleder roomsch katholijke
weezen, krachtens de gegeven Koninklijke magti
ging, gevolg heeft gehad; dat het legaat der tien
Russische obligatiön is uitgekeerddat de orfgenameu
van den heer Frieten hebben berust in zijne beschik
king ten voordeele der r. c. weezendat het testa
ment is ten uitvoer gelegd overeenkomstig den wil des
testateursdat Executeuren zeer zeker door de erf
genamen van den heer Friesen zullen zijn gedechar
geerd; dat diens volgens geene regts vordering van
de zijde der erfgenamen Friesen te vreezen is; On, dat,
aangezien die erfgenamen de eenige belanghebbenden
zijn aan wie, in deze, eenige actie zoude kunnen toe
komen, zoo ooit eenige regtsvordering te bedenken
ware, er naar mijn gevoelen en behoudens beter
oordeel, geen reden bestaat, waarom de intrekking
der verleende magtiging, zoo die al als onwettig zou
kunnen worden beschouwd, zon noodig wezen en dat,
om al deze redenen, naar mijne bescheiden meening,
geen aanleiding is te vinden, om op de verleemde
Koninklijke magtiging tot aanvaarding, van den 19
September 1844, terug te komen.
Eindelijk:
Ad. 3. Zoo al op die magtiging behoort terugge
komen te worden, heb ik de Vraag gesteld
of de Gemeenteraad thans de in deze be
voegde magt is, om des wegens de noodige
stappen te doen.
Mijnheer de Voorzitter: Indien het noodig ware
dat op de verleende magtiging teruggekomen wierd,
hetgeen ik heb aangetoond te betwijfelen, dan zou,
naar mijne meening, in geen geval de Gemeenteraad
zich voor de roomsch catbolieke weezon daartoe bij
hooger autoriteit moeten aanmelden, en zou dat
mijns inziens alleen kunnen geschieden door hen, die
de roomsch calholioke weezon, op dit oogenblik wet
tig vertegenwoordigen, namelijk door hunne wettige
voogden.
Wie nu op dit oogenblik de wettige voogden der
roomsch catbolieke weezen zijn, regenten van hot
arm-, gast- en weeshuis of het roomsch catholiok
parachiaal armbestuur? daaromtrent wachten wij do
beschikking of van Zijne Majesteit, betrekkelijk het
Raadsbesluit van 18 Mei 11.
Een en ander noopt my, Mijnheel* do voorzittor, om
te stemmen tegen het gedaan voorstel.
De Voorzitter brengt in het midden, dat hij den
brief van hetcollegie van regenten van het arm-, gast
en weeshuis, door den heer van Uije Pietorso aange
haald, ook gelezen, en daaruit heeft gezien dat regen
ten te dier tijde volstrekt van geen aanspraak op
aanvaarding van het legaat, bemaakt aan oen com
missie uit hot r. c. arm- en kerkbestuur hebben doen
blijken,en alleenlijk daarin wordt gezegd om er op te
zullen attendeeron, wanneer er wcezeu naar de kolonio
van de Maatschappij van Weldadigheid moeten wor
den opgezonden, om in dat geval voor dezelve niet
meer te betalen dan de kosten van verpleging in die
kolonie zouden bedragen; hij zal zijne stom ook daar
om niet hot voorstel kunnon geven; verder betwijfelt
hij of de raad wel bovoegdheid heeft, de motie van
orde van den heer J. J. F. Hector aaiitenomenhij
zegt zich ook daarbij niet te kunnen aansluiten, aan
gezien men nu in de raadszitting van jl. Vrijdag,
de behandeling der onderwerpelijko zaak bepaald be
sloten heeft, op heden te doen plaats hebben, men aan
onze mede-raadsleden, die allen naar een doel streven,
het belang der gemeente, de gelegenheid moet laten,
om hunne beschouwingen mede te doelen.
Tor bestrijding van het voorstel van den heer Cal
lenfels doet hij vooral uitkomen, de overgang van
hot beheer over het fonds Friesen onnoodig kan ge
acht worden, aangezien nimmer klagten over do Jhan-
delinnen der commissie zijn ingekomen.
Ook do heer Itleljnhcos meent dat de motie van
orde door niet één lid van den rand kan worden aan
genomen, aangezien daardoor de heer Callenfels hut
regt tot verdediging van zijn voorstel wordt ontnomen,
de voorsteller der motie schijnt de bedoeling in het
voorstel van den heer Callenfels vervat volstrekt niet
te begrijpen; de voorsteller attaqueert volstrekt het
testameut niet en wil het beheer van het legaat niet
aan de commissie ontnemen maar alleen de aanvaar
ding van het legaat regelen.
Hij verklaart de oventueele aanneming der motio
van orde, voor eene iujustitice aan de voorstellers
(de heer Callenfels c. s.) en dat de beleefdheid vordert,
dat dezelve wordt ingetrokken; hij zal dus togen de
motie stemmen.
Da heer ran Uljc Plctcrsc verklaart ook zijne
stem niet aan de motie van orde te kunnen geven,
daar dezelve weinig goede opvatting van de bedoe
ling de heeren Callenfels te kennen geeft, ofschoon
hij mot het laatstgenoemd lid in meening verschilt,
erkent hij dat er veel goeds in ziju voorstel ligt; hij
zal du3 zijne stem niet aan de motie van orde kunnen
schenken.
Da Voorzitter herhaalt hierop dat hij de motio
van orde wenscht ingetrokken te zien, aangezien hij
dezelve onaannemenlijk acht, en strijdig met het
re»eleinent van orde, dowijl het voorstel van de verste
strekking het eerst dient behandeld te worden.
De heer JU JU P. Hector, verklaart dat zijne
motie is voortgevloeid uit deu wenk door de regeering
aan den raad gegeven, om zich met geene zaken van
Rijksbelang in te laten, en de onderhavige kwestie
niet in den gemeenteraad te huis behoorthij zal ech
ter aan de algemeene pressie gevolg geven en zijne
motie van orde intrekken.
De heer Pot: Ik heb te veel achting voor den per
soon, en te veel eerbied voor do maatschappelijke be
trekkin» van den heer Callenfels, dan dat ik zoude
twijfelen aan de opregtheid zijner verklaring, dat ver
metelheid noch ingenomenheid met eigen denkbeelden
de drijfveer zijuor handeling zoude zijumaar of die
handeling ons op een effen grond zal brengen, dit
betwijfel ik zeerIk schroom zeer opgevoed
als ik ben binnen den engen kring van het eenvoudig
burgerlijk leven, in het strijdperk te treden, tegen een
man als de heer Callenfels, gepromoveerd in de beide
regten en dat over zulk een moeijelijk vraagstuk
Men komt er toch soms toe om wéinig te zeggen*
ten einde veel te kunnen verantwoorden en wederkee-
rig veel te zeggen om weinig te bewijzenmaar toch
gevoel ik mij gedrongen, mijne overtuiging hoe dan
ook, onbeschroomd uittesprekon.
Ik gevoel mij ook daartoe verpligt, niettegenstaan
de de betuiging van den heer Kleijnkens, dat de heer
Callenfels volstrekt geen aanval op het testament wil
doen, maar alleen op de wijze van aanstelling der be
windvoerders, daar dit voor mij hetzelfde is, hoe men
tot het doel wil geraken, om het bestaande voor nietig
te doen verklaren.