VLISSINGSCIIE COURANT 1Ï0.71Ï. Woensdag 1844.. 24 Januarij. Do uitgave deter Courant eescliicdt geregeld driemaal per week. De prijs van liet abonnement is voor drie maanden f 2,a5, en franco per post f s,5o. Adverlonticn worden geplaatst a ao Ct. de. regel, uitgetonderd Huwelijks-, Geboorte- en Doodbekend.nakingenwaarvan de prijs van i lot 6 regels f i io is en voor eiken regel daarboven ao Ct. behalve 35 Ct. zegelregt voor iedere plaatsing. Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Postdirecteuren in hel Ui|k. Brieven Iranco. De Tijdgenoot. Volgens den Tijdgenoot (No. 3) zou het zon der eene buitengewone belasting met Ncêrlands roem gedaan de kroon en parel van eerjen commercieelen staatdeszelfs eerlijkheid en goede trouw in het slijk worden geworpen 's lands crediet worden vernield en de bloei van handel en nijverheid eene volstrekte on mogelijkheid worden. Voorzeker indien alle deze schroomelijke ge volgen eener verwerping der buitengewone hef fing en eener vermindering van renten werden in het licht gesteld wij zouden terug deinzen voor het door ons voorgestaan stelsel. Hoever echter is het er van daandat die gevolgen zijn bewezen En hoe groot is maar al te dikwijls de afstand tusschen voorspelling en waarheid Is <lan in alle staten waarin men ooit zijne tocvlugt heeft moeten nemen tot renteverminde ring aan handel en nijverheid voor altijd de bodem ingeslagen Wij mogen wijzen op den bloei van beiden in ons vaderland zelve na 1741 toen de renten der schuldbrieven ten laste der provincie Holland door de jaarlijksche uitschrijving van den 100stea en 200stou penning van 4 op 1% p. Ct. werden verminderd. En hoe ongelukkig zou het er dan indien die stel ling van den Tgdgenoot opging moeten uitzien met menigen staat in Europa die eenmaal oj de betaling van de renten van deszelfs schuld ge schorst of die renten verminderd heeft Men overdrijft de gevolgen van zulk eene vermindering. Voor het oogenblik moge zij den rentheffer treffen maar in een land waarin iedere andere geldbelegging niet zelden met meerder risico geene hoogerc renten afwerpt dan 3 a 4 p. Ct. ja waarin de landbe zitter zich dikwijls met eene intrest van 2 a 2i p. Ct. zijner landeigendommen moet verge noegen in zulk een land, en dat is het onze, kan de schokdoor eene rentevermindering te weeg gehragt niet dan zeer tijdelijk voorbij gaande en kortstondig wezen. Eenmaaldoor die rentcvermindering en eene daarbij komende staatshervorming want hei den moeten zamengaan zal er afdoende redding denkbaar wezen voor het vervolg van eene voortdurende geregelde voldoening der vermin derde renten verzekerd herstelt zich het crediet door die zekerheid van zelve. Is dat niet onte genzeggelijk het geval geweest ook na 1741 toen de IloUandsche schuldbrieven niettegen staande dc reductie der renten niet meer dan tot hoven de 110 p. Ct. rezen Heeft 's lands crediet zelfs na de tiercering onzer schuld in 1811 zich niet onmiddelijk met de in 1813 her stelde onafhankelijkheid des lands op nieuws gevestigd en staande gehouden En heelt dan de geschiedenis niet geleerd dat eene totale ver nietiging van alle lakken van bestaan nooit het onvermijdelijk gevolg was of behoefde te wezcn eener rentevermindering. Het komt er alleen op aan om wanneer eenmaal tot dezen doortastenden en alleen door den drang der omstandigheden te regtvaardigen maatregel zal besloten zijn ie gelgk eene orde van zaken te vestigen die waarborgen van duur zaamheid en bestendigheid zal opleveren en dat zal en kan het geval zijn wanneer aan de éóne zijde de geheele staatsinrigting op ecnen minder kostbaren voet zal worden gebragt en aan de andere zijde aan de natie zelve een regtstreeksche invloed op de behartiging harer belangen zal worden verzekevd in plaats van aan eene oli garchische partij die het land door hare zorge loosheid heeft in het verderf gestort. Eerlijkheid en goede trouw zegt de Tgdge noot y verzetten zich tegen eene reductie dei- renten. bat zou waar zijn indien de reductie moest strekken hetzij om eene kwistige orde van zaken te vestigen of aan den gang te houden hetzij om zich te ontheffen van gewone en op den duur dragelijke lasten. Maar noch het een noch het ander is het geval indien de staatsinrigting te gelijk hervormd zal worden en de bestaande belastingen zullen geheven blijven. Eene natie die betaalt zooveel als zij kan miskent nooit beginselen van eerlijkheid en goede trouw. Tot het onmogelijke is niemand gehou den en die stelregel is niet alleen overeen komstig liet regtmaar zelfs in overeenstemming met de zedelijkheid. Wil nu de Tgdgenoot de gedwongen heffing op de bezittingen alleen beschouwen uit het oogpunt harer dragelykheid en van het afdoende harer uitwerkselen wil men ze verdedigen om dat zij de krachten der natie niet zou te boven gaan en volledige redding zou aanbrengen wij schroomcn niet ons op jiat veld van beschou wing te begeven. Zich op dit standpunt plaatsende vange dan de Tydgenoot aan met tc betoogen 1°. dat de heffing slechts voor eens zal noodzakelijk wezen om zonder dat de omstandigheden veranderen een voldoend redmiddel op te leveven 2°. dat de natie ze onder en met het bestaande belasting stelsel gevoegelijk kan dragen.. Het eerste hebben wij nog nergens aangetoond gevonden. De Minister van Financien zelve is alleen in de toekomst doorgedrongen tot 1850. Dan zou erindien namelijk alle bestaande belastingen niettegenstaande de buitengewone heffing dezelfde uitkomsten opleverden als tot dus verre een overschot bestaan van 18 tonnen gouds maar dan begint cv ook tevens nadat de opbrengst der gedwongen heffing zal zijn verbruikt een nieuio tijdvak van te korten. Op nieuw zullen er dan buitengewone maat regelen van dekking der gewone uitgaven ver- eischt worden en het is dus reeds daardoor uitgemaaktdat deze buitengewone heffing in het eigen stelsel der regeringgeenzins zal wezen het laatste buitengewone offer hetwelk men der natie zal afvergen en dus ook geen afdoend redmiddel kan wezen maar bloot een pallia tief des oogenbliks. En als zoodanig keurt de Tijdgenoot zelf haar afvermits hij zo alleen voorstaat en dragelijk oordeelt mits zij niet zal behoeven herhaald te worden. Daardoor is het nu tevens uitgemaakt dat de dragelijkheid niet kan worden afgeleid uit de zekerheid dat de maatregel slechts voor eens zou gevorderd worden. Maar is zij bo vendien dragelijk ook al verviel deze grond niet De Tijdgenoot beroept zich op de opbrengst van 50 millioenen cencr belasting op de bezit tingen van 1 en 2 p. Ct. na 1748op eene geldheffing van 4 p. Ct. op dc bezittin gen in 1789 die toen ruim 53 niilliocncn zou hebben opgeleverden op eene belasting van 6 p. Ct. op de bezittingen in 1795 die toen alleen in dc provincie Holland 46 milli oenen zou hebben opgebragt cn men vraagt of dan de tegenwoordige staat der Nederlanden geene 35 millioenen zou kunnen opbrengen. Men verliest echter bij dc opsomming dier daadzaken geheel uit het oog allczins notabele omstandighedendie de genoemde heffingen ge willig deden dragen en die thans niet beslaan. Van de drie genoemde heffingen was alleen die van 1743 een don gratuitwant dc heide anderen van 1789 en 1795 waren slechts gedwon gen leeningen legen dc toen gewone landsrenlc van 2'! p. Ct. Bezwaarlijk zal men nu uit dc uitkomsten dier negotiation kunnen besluiten lot de waarschijnlijke uitkomsten eener gedwongen heffing zonder dat zij medebrengt eene geldbe legging. En wat nu de eerste betreft welke drijfveer bestond daartoe? Geene andere dan om het land voor te bereiden en in staat te stellen tot het voeren van oorlog tegen Frankrijk en deszelfs onafhankelijkheid te verdedigen. Of zou men in goeden ernst meenendat er thans voor het fictief cvenwigt der uitgaven cn ontvangsten hetwelk de regering voorspiegelt niet minder geestdrift zou bestaan Er zou nog cenc verge lijking te maken zijnindien de voorgestelde heffing vergezeld ging van maatregelendie dc natie eenigzins konden verheffen uit het niet waar in zij gezonken isuit de voogdij waaronder men haar gebragt heeft. Maar is dat denkbaar als de regering te gelijk predikt cn aankleeft behoud van hetgeen is en dus do natie wel tot betalen wil verpliglcn maar alleen om haar te laten en te houden buiten alles Doch cr is ook nog bovendien een aanmerkelijk verschil van omstandighedenhetwelk dc Tydge noot uit het oog verliest. Op geen der drie aangehaalde tijdstippen werkte nog een ah/emeen belastingstelsel. Men kende geene lasten dan provinciale en gemeente-lasten; cn dat die, wat derzelver zwaarte betreft, in geene vergolijkirig kunnen worden gebragt met onze tegenwoordige lasten behoeft in der daad geen betoog. Men denke slechts alleen o. a. aan de belasting op registratiesuccessie enz. die men niet kende. En toch zijn er nu nog provinciën genoeg waarin de provinciale, en stedenwaarin do stedelijke lasten niet buiten aanmerking behooren lo blij ven. De vraag is: zal men met het bestaand belasting stelsel op eene onverminderde opbrengst cn dan nog bovendien op 35 millioenen wegens de gedwon gen heffing kunnen rekenen? En dat kunnen wij ten minste niet gclooven uit aanmerking der geop perde daadzakenomdat de omstandigheden ge heel verschillencn dus de gevolgtrekking cr uit afgeleid, niet opgaat.

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1844 | | pagina 1