7« VLISSINGSCHË CO Ij HAAT. dezer zij 11 nllii«r La Jeune Clemen- Victoria T. Jnck- oline J. I,. IJ/es leim, loper, Tlio -liin,i J. A. Dcjnr, arolinienseel h,i- kolen j Mai.'jjuollia, S. Schmidt, Ko|»- -mann St. Pelers- ióöUcn beide met e.sbur» lijnzaad en traan A.lol,,- zaarl i Sophia If. II. N. Pel elder ile, St. Peterburg, Dublin schoi'jf, J. G. Kuhl •vandriiic F. Per- nanr zee gezeild naar Batavia. •I INedc. landscho f.ivcrpool j;oar- bij bands Fndop Kt pitr kriuten id the Bridget ol iënde van L.neily nden Kapitein en bij Dover ovcrgc- ioederen alhier e PELTERIJEN ioor Hei run ETItANDES vak lielii on. wpakt ten hu zo I'ottekaai. i partij OCII- welkc verkocht Rotterdam ur. m. 8, vra. 8, 10 - g 13 5. 15. 6.30 17 G.Öif 11) - 0,30 c 20 - bWART. No. 121. Vrijd*g 8 October. De uitgave dezer Courant geschiedt geregeld driemaal per weck. De prijs van het abonnement is voor drie maanden f 3,25, en franco per póst f a.So. Men abonnccit zich bij alle Boekbandelaren en Postdirecteuren in liet Rijk. Adverlenlien en Doodliekendui regel daarboven ji den geplaatst kingen, waarv; io Ct. behalve 3 30 Cl. de regel, uitgezonderd Huwelijks-, Geboorte- i de prijs van lot 6 regels f 1,20 is en voor ellen 55 Cl. zegelt egt voor iedere plaatsing. Brieyen franco. Redevoering van den lieer L11- zac, over de eonvcrsle-wett. (Staats-Coarant 4 October 1S41.) Eindelijk vinden wij dan de belangrijke redevoering over de intrekking der Uitgestelde Schuld van dit ach tingswaardige Lid door de Staots-Courant in derzelver geheel medegedeeld. Wij hadden er naar verlangd omdat wij zoowel de be sluiten der Eerste en Tweede Earner, als onze eigene ge openbaarde gevoelensen die van meerderen welke den maatregel verdedigden aan het gevoelen van dit éénc maar hoogst gewigtige Lid der Kamer wenschten te kun nen toetsen. En welk is nu ons gevoelen na die hoogst belangrijke en zeer uitgewerkte redevoering gelezen te hebben Vol maakt hetzelfde als hetgeen vóór die lezing bij ons be stond de wetgevende magt heeft tvél en leregt gehandeld. Veel wat in deze rede wordt aangevoerd is in dit blad reeds vroeger wederlegden daarbij o. a. aange toond dathetgeen de wetgever bij de wet van 1814 zich voorstelde te doen volstrekt niet gelijk staat met het geen hij doet, wanneer hij eene negociatie sluit en eene vrijwillige toetreding der kapitalisten tegen bepaalde voor waarden en beloften, uitlokt. dat hij zich bij die wet niet bepaaldelijk tot eene uit loting jaarlijks van 4 of 5 millioenen verbondmaar ïich ook bij art. 25 de vernietiging der schuld naar gelang hij daartoe fondsen zou beschikbaar hebben voor behield. dat. hij geregtigd zou zijn geweest om tot redding des lands, en meenende dat die alleen of meest doelma tig kon geschieden door zekere klassen van bezitters hetzij van grondeigendom hetzij van staatspapier of van elke andere bezitting te belasten daartoe over te gaan als hebbende ieder individu dat zich in ecnen Staat op houdt en zich daar met zijne bezittingen vertrouwten zich alzoo voorsteltom onder de wetten van dien Staat te leven en daaraan te gehoorzamenklaarblijkelijk ge loond zich te willen onderwerpen aan hetgeen de wet gevende magt aldaar voor het algemeene belang zal dicn- ilig en oorbaar achten. dat de wetgever dan ook van dit zijn erkend regt ge bruik makende, de houders van Uitgestelde Schuld heeft Mast met het verschaffen der op het oogenblik benoo- digüe gelden die hij meende elders niet zonder gevaar Ie kunnen vinden even als hadde hij ccne gedwongenc heffing op eenige andere soort van bezitting uitgeschreven. dat hij had kunnen volstaan met hieraan geene schade vergoeding te verbinden, doch zulks niet heeft willen doenmaar zich voorstelde ofn tegen de opoffering die hij vorderde een evenredig voordeel te verschaffen. dat hij daartoe bij de wet gratuit een regel aannam maar zich toch ook bij het gevoelhoezeer hij daardoor voor eene lange toekomst, het algemeen verbond en be waarde zich in art. 25 een middel van toevlugt van uitredding voorbehield om daarvan te gelegener tijd naar omstandigheid en naar regelen van billijkheidge bruik te kunnen maken. Dit alles is door ons in het breede betoogd maar noch de heer Luzac noch de ingelijks krachtige bestrijder Tan Hen maatregelde heer Louis Drucker hebben kuonmi goedvinden bij dat voorbehoud van den wetgeverin art. 25 der wet van 1814 stil te staan en de bevoegd heid daaruit ontstaandete wederleggen. Wat wij nieuws in deze redevoering van den heer Lu- *ac vonden was de stelling in het volgende vervat Maar zeggen sommigen van U Edel Mogende» de wet van 1814 is het uitvloeisel van de toenmalige wel levende magt; wat deze in dat jaar. in het kwalijk begrepen belang des lands' gedaan hoeft kan de wet gevende magt in 1841in een beter belang des vader lands herroepen. Eene latere wet kan altoos herroepen dit zelfEdel Mogende Hoeren in het proces-verbaal o der Afdeeling, waartoe ik behoordemoeten ter neór «schrijven, en begrijp nog niet, hoe men dit heeft kun- oen beweren. Welk eene leef tochJk zal gaarne u erkennen dat wanneer de wetgeving eene wet heeft u gemaaktals ik bet zoo noemen mag van algemeenen «aard, van algemeene werking en strekking, eene wet, die zoowel den hoogsten als den laagsten burger in een woord alle mónschen aangaaten wanneer zij begrijpt dat de bepalingen dier wet voor allen weder moeten veranderd wordendat zij alsdan eene andere wet in de wereld brengt die de vorige doet vervallen maar - u dit toe te passen op wetten van zoodanigen [mandelen aard als die van 14 Mei 1814 is waarbij voorwaarden gesteld werden [een voornemen van deu wetgever slechts uitgedrukt en niets meer die moesten worden nage- komen door person®» die daartegen weder expresse toezeggingen bekwamen (ik zal nu niet eens van reg- ten spreken dit kan niet gaan dit gooit alle zeker-: beid omtrent financiële handelingen met den Staat om- ver en etablisseert eene omnipotentie voor de wetgc- vende magt, voor welke alles moet bukken doch met welke ook alle oude denkbeelden van crediet en ver- trouwen geheel zijn vernietigd." Het grieft ons tot in de zielhier eenen Luzac aldus te hooren spreken ook hem de leer te hooren verkondi gen dat bet geldelijk belang het allerhoogste het aller heiligste het allcronschendbaarste regt op aarde daarstelt. Wat de Staat anders met de ondeeVigen moge hebben gecontracteerd aan dezen toegezegd of gewaarborgd dat zal de wetgever mogen intrekken of wijzigen dat kan de heer Luzac begrijpen; doch niet, dat hij geldelijke maat regelen zoude kunnen wijzigen. De regten van alle ondceligen in den Staatde politie ke de burgerlijke regten de vrijheid van Godsdienst cn geweten liet rustige bezit van den grondeigendom in 't algemeen, de veiligheid der persontn dat alles zal de wet gever bij latere wetten mogen aanroeren mogen regelen of wijzigen doch niet de regten van lien die geld van dén Staat te vorderen hebben. Dit regt moet' boven allo aardsche magt verbeven voor dezelve onschendbaar zijn. Maar waarom dan toch? Staat de wetgever, die finan- il-le wetten maakt op eene hoogore sport, dan hij die wetten maakt van burgerlijk regt van koophandel enz, Is hij in bet eerste gevalnader aan den hemel aan de volmaaktheid, is hij daarbij meer alma-ztig meer alwijs, dan bij het maken van alle andere wetten die niet zel den ooit dun eigendom der ondceligen treffen Volstrekt niet, zoo wij meenen in beide gevallen staat bij volko men gelijk is bij dezelfde voor dwaling vatbare men- scbelijke wetgever. Maar, toen bij eenen financielen maatregel voorschreef contracteerde hij in naam van allen met eenigen en daarom omdat allen hier handelden en uit het contract voordeel trokken, mag men de verbiiidlenis met de eeni gen niet verbreken of wijzigen. Maar zeggen wij bij andere wetten contracteerde de wetgever in naam van al len met allen. Is dit nog niet sterker En echter is het den heer Luzac begrijpelijk dat hier wijziging bij latere wetten plaats vinde. Maar ook nog an dere wetten stellen overeenkomstentoezeggingen waar borgen daar door den Staat in naam van allen aan eenigen gegeven. Mogen deze dan ook niet gewijzigd wor den De toestemming van den beer Luzac op een aan tal wetten van dezen aard getuigen van het tegendeel cn dus ook daarvan dat bij zijne stelling zelf niet als re gel npplicabel houdt. Eigendommen die men hetzij van den Staathetzij .van particulieren gekocht heeft, toen ze slechts, naar du bestaande wettentegen eene belastbare waarde van zóó veel waren aangeslagen slaat men ten gevolge van na dere wetten tegen eene veel hoogero waarde aan cn vordert er zóóveel meer vandasi vroeger. Een beroep dat men aanvaarddetoen er geene of geenerlci regten van geheven werden, bezwaart men op het onverwachtst met hooge regtsn. Eeno fabriek, eene onderneming, waarin men zijn kapitaal stak toen er deze cn die aan moediging dit en dat beschermend regt bestonden zal men daarvan met eene pennestreek kunnen berooven. Aait uitzigten die volgens de bestaande wetten bestonden ora in dit en dat vak, met de Doodige bekwaamheid en ijver, een voegzaam middel van bestaan te vindenen om waartoe zich voor tc bereiden men zich aanzienlijke op offeringen getroostte zal men op eenmaal den bodem kun nen inslaan. Staatkundige en burgerlijke regten die liet heiligste wat de mensch bezitmoeten beschermen cn ten gevolge van welker bestaan duizenden zich met hun nen personen en goederen in eenen Staat vestigden en vertrouwdenzal men kunnen wijzigen en beperken persoonlijke diensten die men vroeger bepaalde nietof slechts in deze of die mate te zullen vorderen zal de wetgever zooveel kunnen verzwaren als hij noodig acht in hot belang van allenalleen daarwaar het belang der effectenhouders in het spel komtdaar zal de wet gever geen regt hebben om te wijzigen of te beperken al roepen millioenen hongerigen gebrek lijdenden over- zwaar belasten om redding en uitkomsthet eenmaal be loofde geld moet er komen hoeveel bloed en tranen er aan hetzelve kleven mogeo. Dat is eene leer die wij niet kunnen beamen. Het regt van den Staatvan den wetgeverde hoogste magt, die op aarde, in eene geordende maatschappij kan gedacht worden is hier onbetwistbaar. Slechts de zede.- lijkheidhet belang, van alle», de betrekkingen met vreemde volken de behoefte aan derzelver vertrouwen moeten de wijze bepalen waarop hij van dat regt gebruik maakt. Handelt hij verkeerdhet is te zijner verant woording en hij en degenen in welker naam hij han delde moeten er de gevolgen van dragen gelijk de vader van een gezin die zijne magt verkeerd aanwendtdaar van eveneens de gevolgen te dragen heeft. De heer Luzac valt den Minister hard wegens het vol gende gezegde De schuldcischer weetdatnaar erkende regelen van het staatsregtde wetdie de grondslag iswaar- a op zijne schuldvordering berustvoor wijziging vatbaar «is, wanneer eene hooger staatsbelang, dat van hetalge- meen dit vordertmits tegen volkomene vergoeding." Hier had de lictr Luzac moeten bewijzen, dat de Mi nister onwaarheid sprak dal de schuldeischers dit niet weten zich daar\an niet overtuigd houden doch hij be paalt er zich bij liet bestaan der leer te ontkennen en haar tevens vour valsch te >erk)arcn. Maar, omdat eene leer niet in,boeken uitdrukkelijk ge schreven staat, of omdat eene leer in zijn oog valsch is,, daarom is het neg geenszins zeker dat zij niet bestaat dat zij niet herhaalde malen door verschillende Staten is toegepast, niet door bekwame staatslieden als juist erkend. De Fransclie con versie-wet immers nog onlangs door de Gedeputeerden aangenomen bestemd om de ingeschrevene renten te verminderen ook door teruggaaf van kapitaal, doet wel zien dat vele kundige staatslieden denken als de heer IIochussen en die leer erkennen. Die erkenning ligt ook bij ons te lande in de wet van 25 Decembei'jlS24 opgesloten. Overigens is het eene volstrekte dwaling dat zij die hun geld aan eenen Staat toevertrouwen er stellig cn heilig staat op maken dat het daar voor altijd goed be zorgd veilig geplaatst is en de voorwaarden te alle tijde stiptelijk zullen worden nageleefd, Niemand is onkundig, dat er gebeurtenissen en omstandigheden in zulk eenen Staat kunnen plaats grijpen die de naleving der aange gane overeenkomsten, of al te bezwarend voor hetg geheel of volstrekt onuitvoerlijk maken. De mindere J waarde die men aan de schuldbewijzen veler Staten toekentdan aan andere meer zekere eigendommen aldaar bewijst dit overvloedig en bewees dit liet nietde geschiedenisde ervaring, zoude geldschieters van bun dwaalbegrip moeten terug brengen wantwaar is de Staatdie niet nu of dan nalietzijne verbindtenissen in alle opzigteni ?getrou- welijk na te komen die niet nu of dan door wijzigin gen te maken in zijne eenmaal aan de ge Jschieters gedane toezeggingen toonde dat hij zich als hoogste magt hier toe bevoegd rekende?

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1841 | | pagina 1