VLÏSSINGSCIIË CO! RANT. Wo. 110. Maandag 1841. V 13 September. INGEZONDEN STUKKEN. Bockbc^chouwang. STAATKUNDIG-FINANCIËLE BESCHOUWINGEN uitgegeven door den Schryver van MISSISIPPI eerste stuk. CONVERSIE DER NATIONALE UITGESTELDE SCHULD oorsprong en gevolgen enz. enz. door Louis Drucker Amsterdam Gebr. Diedericiis 1841. "Wij hadden juist weinige dagen te voren een artikel gesteld Vlissingsche Courant 6 September waarbij «ij poogden de wettigheid regtvaardigheid en billijkheid te betoogen van het plan door den minister Rqchussen ter conversie van de uitgestelde schuld voorgedragen, toen wij dit boekske van den schrijver ter beoordeeling ontvingen. «Pas op," klonk het bij ons van binnen, toon wij de voorrede gelezen hadden pas op dat gij inet on- partijdigheid leest en oordeeltdat uwe eigenevrij vast gevestigde en geopenbaarde gevoelenswaarmede de schrijver van dit boekske gansch niet instemtu «jegens zijn werk niet onregtvaardig doeni zijn. of gij zijt een onbevoegd een ontrouw beoordeelaar." Ons(na die inwendige vermaning vernomen te heb ben zoo vast mogelijk in den zadel gezeten het voornemen opgevat hebbende oin ten einde nog vaster te zitten iets als het bovenstaande aan het hoofd onzer beoordeeling te plaatsen ten einde den lezer een gepast wantrouwen jegens onze criliek. in te boezemen en ons zeiven daardoor nog meer aan banden te leggen vin gen wij onze aandachtige lezing van dat werkje aan. Reeds bij de lezing der voorrede hadden wij bevonden dat de schrijver lijnregt mét ons in gevoelen verschilt omtrent datgene, wat men, bij de behandeling dezer zaak verkregene regttn noemt. Hij beweertdat de houders zulke regten niet maar alleen bezitten krachtens de wet van 1814, maar, hoofdzakelyh ook krachtens de wetten van 9 Februari 1818 en 27 December 1822; en om te be wijzen dat de wetgevende mag ten die verkregene regten zelve erkend hebben baalt bij uit de inleiding der wet van 25 December 1824 de volgende woorden aan en dat het alzoo noodig is in het vcrcenigd belang der a sclialpligtigen en van de schuldcischcrs van den Staat by den tegenwoordigen koers der uitgestelde schuld en kansbiljetten maatregelen te nemen, welke zonder de yer- nu eg e.ne regten derzelve in eenigen opzigtc te krenken, «het Amortisatic-Sijndicaat in staat kunnen stellen," enz. Dat nu de houders van uitgestelde schuld en kansbil jetten verkregene regten bezatendat het Gouvernement hun de waarde dier stukken welke dan ook verschul digd was en bleefzal wel niemand ontkennen de vraag is slechts behoort het ook tot die verkregene regten 1°. dat de uitgestelde schuld niet anders dan bij jaar- lyksche loting zal mogen worden geamortiseerd 2°. dat er telkens 5 miliioen volgens de wetten van 1818 en 1822 cn niet maar p. m. 4 miliioen volgens de wet van 1814 in W. S. moeten overgaan Dit willen wij nu eens zoo onpartijdig als wij vermo gen onderzoeken. Tot beantwoording der eerste vraag is ons reeds dade lijk de wet van 1824 zelve behulpzaam. Door te beve len dat er op eens over 25 jaren te gelijk zou worden uitgeloottoont de wetgever middagklaar liet niet onder de verkregene regten der houders te rekenen dat er jaarlijks zal worden uitgeloot. Hij verklaart zich daarbij bevoegdde uitloting over zulk een groot getal jaren vooruit te doen, als hij voor de belangen der sclialplig tigen en der schuldhouders oorbaar zal achten. Wel verre wijdersdat diezelfde wet van 1824 (zoo als de schrijver beweertin haar dispositief geenen twij fel zou overlatendat de wetgever onder de verkregene regten der houders ook zou begrepen hebben de voordec- In dat artikel, gelijk in meerdere vroegere is een aantal rfrw/tfouten ingeslopen too ah b. v. om maar iels te noemen in de 2' kolom 2< bladz.--pet. in plaats van 5a eiu. Pe le zer wijle ons die fouten niet naardien wij slechts zelden gele genheid erlangen de proeven onzer stukken zelf to corrigeren. Ion bij de wet van 1818 en die van 1822 aan die hou- I ders geschonken begint de wetgeverna van die verkregene regten gewag tc hebben gemaaktmet in de eerste plaats op te noemen de wet van 1814 zeggende Gelet op de icet tot herstei. der nationale scheld van den 14 Mei 1814" welke bij daarmede bewijst, voor den grondslag te houden van de verkregene regten ,f,over welke hij zoo even sprak. Hij let voorts ook op de wet ten van 181S cn 1822 maar zeker ook en wel voorna melijk, omdat hij die bij deze wet wilde wijzigen, er aan wilde derogeren omdat bij geheel iets anders doen wilde dan hetgeen daarbij bepaald en toegezegd was], cene jaakltjhscïie uitloting van 5 miliioen kansbiljetten van uitgestelde schuld namilijk. En de schrijver zal ons bier niet toevoegen die icy- ziging die verandering verminderde geenszins de voor- deden bij de wetten van 1818 en 1822 aan de hou- ders toegekend." Wij zouden dan zeggen Do hou dersvan welke het nu bleek, dat het lot hen in de eerste 25 jaren niet had willen begunstigen (ietsdat hadden zij de voordeden bij de wetten van 1818 en 1822 blijven behouden niet zou zijn gebleken en daardoor hunne stukken eene veel hoogere zou hebben doen behou den deze houders zullen uwe bewering logenstraffen evenzeer als do wet-zclvc in hare consideranswaar zij zegt dat ook in het belang der sciiatpligtigen maatre gelen moeten worden genomen. Hoe konden de schaljiligligen hier bij te pas komen indien men geen voordeel voor de schatkist op het oog bad, en vanwaar moest dit voordeel komen, zooniet van de houders der onuitgeloot blijvende stukken De wet van 1824 bewijst dus juist het omgekeerde van hetgeen de schrijver stelt. Zij bewijstdat de wetgever de voordeden, bij de wetten van 1818 en 1822 toege kend niet als verkregene regten aanmerkte aan welke hij onbevoegd was te derogeren. Hij derogeerdetoch by die wei-zelve aan die voor deden. l*j Nu zal men misschien zeggen hij derogeerde daaraan alleen met opzigt tot de uitloting niet ten aanzien van het bedrag, dat jaarlijks tot W. S. zou moeten overgaan: dat bedrag behield hij en toonde daardoor de voordeeleu in dit opzigt, bij de wetten van 1818 cn 1822 als ver kregene regten te beschouwen aan welke hij niet voeren mogt. Wij bewezen, dat de wetgc\er, door de wetten van 1818 en 1822, op liet stuk der uillotingte wij/.jgen zich de magt tot verandering dier wetten toekende zelfs hij de voorkennis die hij hezatdat daardoor het ineeren- deel der houders, opgenblikkelijk en nog langdurig, ge- wigtige schade zoude ondervinden. Maar eilievcop welken grond zou hij zich nu onbevoegd geacht hebben slechts cene uitloting van 4 miliioen jaarlijks tc bepalen? Wat had de bepaling ecner uitloting van 5 miliioen voor hem meer verbindends, dan die, dat deze ja.vblijks zouden worden uitgeloot Was hij het niet zelf die dit beide zóó gratuit bepaald had zonder aan de houders cetiige nieuwe vevpligting eenigen nieuwen last op te leggen cn wanneer hij zijn werk in liet ecne opzigt mogt wijzigen waarom ook niet in het andere Omdat hij er de houders door zou benadeclen Maar hij deed dit werkelijk het meercndeel der houders door de toyzc van uitloting te veranderen en hij deinsde daarvoor niet ta- ug; hij hield zich daartoe gcregtigd waarom zou hc-t nadeel der houders hem dan hebben kunnen verbieden ja wette lijk verhinderen, de som van 5 miliioen uitloting op 4 te verminderen Men zal liet na dit alles moeten toestemmen dat de wetgever dit niet naliet, omdat hij zich onbevoegd re kende in de wetten van 1818 cn 1822, en de daarbij ook ten dezen toegekende voordedenverandering to brengen (want bet tegenbewijs is er,) maar omdat hij het niet bestaanbaar achtte met of bevorderlijk voor 's lands cre- dieten dit (zooveel Itunnon wij wel toegeven omdat bij nog zoo kort te voren eerst bij die twee wet ten ti* het belang van datzelfde creiliet eene uitloting Pe schrijver-zelf noemt op Idndz. iC hetgeen bij de wel van 1824 bevolen werd, F.ea 8ETaBU*Eisw**BDiot nuimu voor wie anders of meer dan voor de schuldhoudcrs van 5 miliioen had bevolen. Na alzoo te hebben aangetoond dat de wetgever do voordeden bij de wetten van 1818 en 1822 aan de hou ders toegekend niet als verkregene regten beschouwde aan welke hij niet vermogt te derogeren ontstaat do vraagwaar zijn dan de regten der houders aan welke de wetgever gebonden is? Men kan om hierop te antwoorden niet anders dan terug gaan tot de wet van 1814, a tot herstel der natio nale schuld" doch behoort daarbij dan ook op den ge- heelcn inhoud dier weten niet maar alleen op art. 8 derzelve, acht te geven. Begten bebbpn de houders op eene rentgevende waardehun door het Gouvernement eenmaal te verstrekken voor de stukken hun krachtens die wet ter hand gesteld. Begtenom die waarde op eenen bepaalden tijd te ontvangen hebben zij nietdan voor zoover de financiën van den Staat den wetgever zullen veroorloven te blyven doen wat hij zich hij art. 8 voorstelde te doen waarbij echter gecne wederkeerige verbindtcnis geene vrijwillige toetreding van de schuld houders plaats vondmaar alleen een voorschrift door den wetgever gegeven werd. Begten heeft daarentegen het Gouvernement om ook de uitgestelde schuld te ver nietigen en dit zoo spoedigals de fondsen daartoe door de Staten-Generaal aan te wijzen het zullen veroorloven niet maar alleen uit kracht van het hoogste belang van den Staathetwelk den wetgever mngtigtzijne eenmaal gegevenc voorschriften naar dat belang te wijzigen en te regelen, maar ook volgens art.. 25 der wet van 1814- zelve. Was in dit artikel alleen gesproken van inkoop van uitloting, zij die beweren, dat hier een wederkeo- rig contract gesloten is zouden kunnen volhouden dat er moest ingekocht of uitgeloot worden maar er staat ook: of vernietiging, en dit is genoeg om te doen zien, datzelfs al bestond er een bilateraal contractde wetge ver nog geenszins de voorwaarden van hetzelve zou schen den door tot vernietiging der uitgestelde schuld zonder inkoop of uitloting over te gaan. En zegt men danr- mede moeten dan de contracten ter andere zijde toch «eerst genoegen nemen." Wij antwoorden: zij deden dit reeds bij de sluiting van het contracttoen zij den wet gever magtigdentot de vernietiging over te gaan in zoo cn zoodanig geval. Dat zij zich bet regt niet voorbehiel den om te concurreren tot de beoordeelingop welke icyze die vernietiging billijk zou plaats vinden bewijst of dat zij tc dezen genoegzaam vertrouwen in den wetge ver stelden, of dat deze laatste, bij liet contractdie he- oordecling aan zicbzelvcn wilde voorbehouden en hem de zelve dien teil gevolge door de andere partij is gelaten. Wij redeneren hiergelijk men zietnog 111 de ouder stelling. dat er een wederkeerig contract gesloten is; doch wij volharden in onze meening dat zulks geenszins het geval ismaar dat alleen een financiële maatregel dooi den wetgever werd bevolen die iederop straffe vau schade verpligt werdna tc leven. Is 1111 het goed regt aan do zijde van den wetgever 111 ieder geval bewezenom tot de vernietiging der uit gestelde schuld over te gaan en de wijze hoe daarvan 'tc regelen clan vervalt een groot deel der redeneringen van den schrijver als van zelve, hetgeen wij in een vol gend N°. hopen aan te toonen inct die bescheidenheid waarop zijne kunde en gewigliec arbeid in andere op- zigten hem de billijkste aanspra 1 k gever, NIEUWSTIJDINGEN. DüITSCHLAfCD. FRAÏSKFOTITden 5. September. Pp graole Iwf/.aat in tiet sedert anderhalf jaar weder opgebouwd winterpaleis Ie Sl. Poters- burg is in don nacht van den 22. laatstleden ingestort waar door al de kostbare schilderijen, «land heel den en vazen, die zich daar bevonden, leu eenenmate vernield zijn. Men begroot de schade op verscheiden niilliocnen rochels. JUcnschc/iIcvcns heeft men bij dit ongeluk niet Ie bclreureii. FRANKRIJK. PARIJS den 8 Seplember. Men herinner! 7ic.I1 de bijzonder heid van den armen Sl. Lodewijh.s-ridiler die op de stralen vai» Paiijs pasteitjes verkochl. Volgens een dagblad van Barcelona iicl men lieden in die stad iets erger», tc weten een' kapitein,

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1841 | | pagina 1