VESSSSNGSCHE
COURANT.
fJGEN.
No. 91.
Sedert den 27 dezer td|
omen
Ricke. Marennes, zoul-
rk katoen en rystdes]
houtwaren Jcaiinettc
stukgoederen Roman,
r Henrietta Christine s]
micitia J. J. Michaelsen
uit zee j alhier binnen?!
'k Giovanne Francisco
dezelve is naar de karaol
urn raapzaad Celorita»,
houtwaren; die HofTnun:
uphrosine D. Bradlierins,
J. R. StormSt. Peten
Maandag
INGEZONDEN STUKKEN.
1841.
2 Augustus.
lde afgekomen en van dei-|
Oostzee Doris P. üj
Smith St. Petersburg
-rsburg Emma J. J. Mit|
P. Zeplien Oostzee;
Carolina Amalia 1
helm H. J. Bradherin[
cttcn Bergen Emanuel,
ova, H. Niemann, Oostzee
el; Betlij J. E. Schwco,
Antonius ,3. P. van Bi
H. It. Luchtstutj
R. Breckon schors,
Jackson stukgoederen
Hast, Oostzee; Eleonor'
Im; Catharina Margaret!)!,1
lij. Heden morgen is va
noversch kofschip Martha,
ze stad naar Stettin
tagronilwetligiicdeii.
|p;r zijn ongrondwettigheden -van onderscheidene soort1
•ilkewelke uit nooddwang uit onvoorziene omstan-
licden nu of dan onvermijdelijk kunnen voortvloeijen
uflk andere die uit overijling onnadenkenheid ont-
.iiiteu en toch met blijkbaar goede bedoelingen begaan zijn
lnilrr dat men er direct schadelijke gevolgen voorde natie uit
te gernoet zién welke soort van ongrondwetti;
,len dan eenige aanspraak op verschooning schijnen met
te voeren en als een gevolg te moeten worden be-
loiiwd der onvolkomenheid en beperktheid van bereke-
en vooruitzigtwaarvan schier alle menschelijke wer
en dus ook de grondwetten en de wetten der Sta
bel kenmerk dragen.
[Ziet men zulke ongrondwettigheden plaats vinden de
liend van zijn vaderland en van orde betreurt zehij
rispt ze zelfs, en reclameert er tegen met het nllezj.ni
jldadige oogmerk om den eerbied voor dc grondwet
l voor een heiligdom ongeschonden te doen bewaard blij
iom niet van lieverlede hare kracht en waarde t
in verloren gaan en niet sommige staatsmannen a'
jrare te stijven en aan (e moedigen in hun zwak on
ills de palen der vorstelijke magt uit te breiden ei
des volks te beknibbelen,
r in het wezen der zaak is hij niet volstrekt on-
ensgezind niet ongeneigd tot inschikkelijkheid en
later stilzwijgend berusten zelfsin het gebeurde
heeft de eer hiermede ail«" d" la,t"'' CC"e nal""r bl'jl" lP °'S het
omschrevêfiezich nogtans verheugende, dat geen
•lig afgelegde eed hem zulk een berusten verbiedt
hem in eenen allermoeijelijksten tweestrijd brengt
|Ook dat niet hij-zelf het wasdie de daad beging
[Er zijn andere ongrondwettigheden die vry willig en
iNTIEN.
er kennis te brengen
lein is verplaatst naar i;|
onder zijn opzigt en
;edreven worden dootl
in de voortdurende gunsll
tc zullen deelen. k\Wef nooddwang begaan worden ja in welke soms niet
kunnen hij bovcnjj-i"'Je,ijk heerschzucht en het opzettelijk doel tot ver
van de regtcn des volkstot beperking zijner
eden doorstraalten daar waar de vriend van zijn
land en van orde dezulke gewaar wordtdaar wordt
net verontwaardiging vervuld daar is zijne handelii
krachtig verzeten zijn verlangen de welverdiende
Yan den schender des heiligdoms.
ongrondwettigheden heeft men in den laatsten tijd
•czen
vet nietingevolge art, 123 der gewijzigde grond-
voordragen der rijksbegrooting voor 1 842 en 1843 een
[voor dat zij most aanvangen te werken of liever voor
irvallen van den termijn voor welken de oude begroo-
vastgesteld.
looven dat deze behoort tot de eerste cathego-
ioor ons omschreven.
nog onverdiende uitstaande Tekening met Relgie
wijzigen engagementen met de Handel-Maatschappij
odzaak tot veranderingen in het belastingstelsel en
irigf der in- en uitgaande regten dit een en ander
meer, kon het ondoelmatig ja zelfs ondoenlijk en
lijk doen oordeelen ccne hegrooting voor twee jaren
e stellen voor inkomsten en uitgaven in welke ge-
Iï dien tijd zoovele zeer gewigtige veranderingen
li voorkomen.
•figens moet, naar 'tschijnt, eerst eene twee-jarige
i'mg zijn vastgesteld aleer de bepaling gelden kan
om jaar voor den a (loop van dien tormijn do
ve staatsuitgaven door den Koning worden voorge-
-riek gedaan worden,
ilij 18'i-i.
rda Brandspuit-FabrgkanU
w. van der OS.
VLISSINGEN.
beid zullen de Fransc'u-i
don heer HChemllietM
ewijzen voor de vriendscli.1;!
ten Tooneele te YOereu,|
0 Julij 1841.
die te Parijs en eldcsj
n verwerven,
UOUERNUS,
paanschen Oorlog,
ed rijven van het Tliéa>|
n door
gc Vrouw*
an het Théatre du Gynt'1
nen met
KOB.
N PALEUMO.
drijfran hot Théatrc d«|
Half Zeven ureu^
PLAATSEN
ent. 3o Rang 50 Cent.
j. db swart;
niet opvolgen der grondwet naar de letter is
hoewel men het heeft doen opmerken vrij al-
berust.
[Heeft men gesproken van oenen last die aan den
■ur of de Provinciale Staten van Gelderland zou
zijnoin het getal Gedeputeerde Staten met twee
pinderen cn de jaarwedde van het verkleinde aan-
Pc getal te verhoogen en zou bij dien last, van den
bot verl augen des Konings dat dit alzoo geschie-
fW, dc rede ziju geweest.
Het valt moeijelijk hij gemis aan zekerheid en genoeg
zame opheldering nopens deze daadzaaker met grond
over te oordeelen maar wel is het zekerdat zuo de
last werkelijk gegeven is, daardoor de grondwettelijke at
tributen der regering zouden zijn te buiten gegaan.
Er bestond toch een door den Koning bekrachtigd re
glement op de zamenstelling der Staten van Gelderland
en de wijze waarop deze hunne magt en gezag zouden
uitoefenen reglementen welke om van kracht te zijn
naar luid van art. 129 der Gew. G. W. door de Stalen
moeéten zijn cn ook wareri ontworpen.
Dkkrin verandering te brengen kon dus wel niet tot
de attributen des konings behooren
1°. toch maakten de gezegde reglementen voor zooveel
de beschikkingen omtrent de bevoegdheid aangaat orn deel
te nemen aan het Provinciaal Bestuur volgens art 7
der O. Grondwetdeel der grondwet zelve uit,
2°. kunnen de nader benoodigde bepalingen volgens art.
6 der Gew. G. W.niet anders dan bij de toet worden
geregeld.
3°. al wilde men ook beweren dat de bepaling van
het getal en de bezoldiging der Gedeputeerde Staten niet
eigenlijk kon betrokken worden onder de beschikkingen
betredende de bevoegdheid om deel te nemen aan het
Provinciaal Bestuur," dan nog zou, om eenige beschik
king van anderen aard in Provinciale reglementen te
kunnen veranderen en te doen werken de hiertoe strek
kende wijzigingen alvorens door de Provinciale Staten moe
ten zijn ontworpen cn door der Koning bekrachtigd.
(Art 129 der Gew. G. NV.)
Dus hoe men het ook beschouwe wanneer er een
bepaalde laat of aanschrijving gedaan isom het getal
GG. SS. te verminderen en c!c belöoniog der overigen tc
wijzigen dan is die last eene handeling in strijd met
de kracht van grondwet of van wet hebbende bepalin
gen en daar dezelve zonder nooddwang zou zijn geschied
en de regten der Provinciale Staten er door zouden kunnen
verkort worden zou dan deze handelwijs in de tweede
cathegorie moeten geplaatst worden door ons omschreven.
Zoover wij weten is op hetgeen de A. C. hieromtrent
heeft aangevoerd nog gecne wederlegging of tegenspraak
gevolgdhetgeen misschien niet noodig is geoordeeld
omdat de Provinciale Staten in eenen anderen zin dan dien
der aanschrijving gehandeld hebben.
Maar hier doet zich dan eene andere vraag op namelijk:
is een ongrondwettig voorschrift, waaraan geene uitvoering
gegeven svordten hetwelk dus zijn effect mist doch al
leen ten gevolge van omstandighedenvan den gever
van het voorschrift onafhankelijk is het geven van zulk
een voorschrift daarom eene onstrafbare handeling
Bij het nog altijd bestaande gemis aan bepalingen de
ministeriele verantwoordelijkheid regelende kan men al
leen de letter en den geest der grondwet zelve raadplegen
en deze spreekt in art. 73 van daden i» waardoor dc
grondwet of de teelten mogten geschonden, of niet opge-
volgd zijn."
Wordt dus door eene autoriteitmede met de uitvoe
ring van wetten of wettelijke bepalingen belast, geen ge
volg gegeven aan een bij haar ontvangen ongrondwettig
voorschrift, rnaar blijft integendeel de grondwet of de
wet gehandhaafd en nageleefd dan zou men uit het
oogpunt van het belang der natie moeten besluiten dat
hier het geval, door de grondwet voorzien,- niet bestaat.
Dc .daad zou eigenlijk in de cathegorie der dfizcdclykt
moeten worden gerangschikthet is eene poging om dc
grondwet of dc wet tc'doen schenden of niet te doen op
volgen.
De schrijver der Proeve van loei op de ministeriele
verantwoordelijkheid(Vlissingen P. Wedts de Swart
1840,) blijkt, bij art. 23 dier Proeve, van oordeel te
zijn dat er gevolgen uit de overtreding van eenen minis
ter moeten zijn voortgevloeid om dezen strafbaar tc kun
nen doen zijn en bij art. 24 drukt hij het gevoelen uit
dat daden van eene natuur als die van welke hier de
rede is wanneer zij in h/ds worden hersteld builen ver-
olging kunnen worden gelaten.
Niettemin is het ontegenzeggelijk dat dergelijke daden
1°. het tegenbewijs leveren van den eerbied de& ministers
voor de grondwet'2°. altijd dc ondergeschikte collegien of
ambtenaren in zekeren tweestrijd io verzoeking moeten
brengen 3°. een gemis aan harmonie in de werking der
regering., aan vertrouwen op hater regivaardigheid cn
bijgevolg eene vermindering hare zedelijke kracht moeten
veroorzaken die nimmer anders dan als schadelijk Yoor
het algemeeoc belang kunnen beschouwd worden.
Van deze zijde bezienzou het derhalve eene wijze
bepaling in de eventueel vast te stellenc wet op dit stuk
kunnen schijnen dat een collegie of ambtenaar welke
vermeent geene uitvoering aan een ongrondwettig ministe
rieel voorschrift te moeten geven verpligt zoude zijn
hiervan regtstrecks den Koning, met opgave zijner be
weegredenen te onderrigten.
Dan bleef althans de Vorst niet onbekend met de mis
grepen van zijnen ministeren deze laatste zou er niet
dan te voorzigtiger door worden voor het vervolg.
3°. Heeft de Arnliemsehe Courant met veel juistheid
de zonderlingheid doen opmerken van het gedrag der Pro
vinciale Staten van Noord-Holland, strekkende om te ge
raken tot eene meer geregelde aftreding der leden van de
Tweede Kamer, dan voor.die Provincie nu bestaatwelk
gedrag op dc onderstelling moest berusten dat de rege
ring de tijdsbepaling, voor de zitting der leden in die Ka
mer bij de grondwet vastgesteld zou kunnen goedvinden
te wijzigen.
Zoo hier de gordiaansche knoop moest worden doorge
hakt het zou naar ons inzien alleen de wetgevende magt
kunnen zijn als bevoegde beoordeelares en verklaarstcr
van don geest en de beteekenis der grondwet, en van
hetgeen het algemeen belang vordertdaar waar de grond
wet duister of in eenig bepaald geval met zich zelve in
tegenspraak is.
Dat zij dit hier voor het onderwèrpelijke geval is,
blijkt dadelijk wanneer men leest
Art. 84. De Leden hebben zitting gedurende drie
ujaren."
v Een derde van hen valt jaarlijks uitvolgens een
((daarvan te maken rooster."
Wordt het eerste lid nageleefd, dan kan men in liet be
staand geval, liet tweede niet naleven en zoo ook omgekeerd.
Inlussehen is ook het tweede eene grondwettige bepa
ling van gelijke kracht als de eerstecn omdat zij
achteraan komtmag men niet nalaten dezelve evenzeer
te eerbiedigen als die eerstezonder zich aan ongrondwet
tigheid schuldig la maken.
Het is wel waar, dat iiet niet de schuld van den grond
wetgever isdat hier zijn werk eene tegenstrijdigheid op
levert en dat die schuld moet gezocht worden in de ver
wikkelingenwaartoe d - in ons oog verteerde uitlegging
van het eerste der additionele artikelen in der tijd geleid
heeft.
Zoodanige verwikkelingen kunnen echter ook in latercn
tijd voorkomen ea daarwaar niet van wyziging der
grondwetmaar van eene verklaring wat naar den geest
derzelve in een bepaald geval voor hvt algemeen? belang
behoort te geschieden da rede iswanneer de grond
wet zwijgt of zich tegenspreekt, daar schijnt het ailijd
regelmatiger en veiliger te zijn dat de wetgevende magt
dan wel dat de regering uf een bijzonder collegie bcsüsse.
Zou men b. v. een voordragt van wet zoo vreemd viu-
den houdende iets als het volgende
Al.vOO wij in overweging genomen hebben dat door de
aanwijzing der leden van de Staten-Gene raai,, bij Ons be
sluit van den 10 Oct. 1840 ter uitvoering yan de bij art. 51
gewijzigde bepaling der grondweten naar aanleiding van
het eerste der additionele artikelen er onevenredig
heid is ontstaan in de getallen der leden van de Tweede
Ka;ner der Statèn-Genera tlwelke voor de Provincie Nonrd-
Hoilaiid jaarlijks moeten aftreden cn welke onevenredig
heid indien zij bleef be aan in strijd zou zijn met het
tweede lid van art 84 de: grondwet hetwelk hot jaarlijks
uitvallen van dier leden voorschrijft.
Dathoezeer bij het eerste lid van evengemehl art. de
tijd der zitting voor d? leden van de Tweede Kamer in 't alge
meen bepaald is op 3 jaren het ccliter blijkbaar i«> dat die be-