Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeland. Rede van dsa heer De Uuralt No. 2936 Woensdag 11 December 1918 29e jaargang. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 90 cent, voor het buitenland met verhooging der bijkomende porto's. Advertentien worden aangenomen by de Redactie, den boekhandelaar M. De Jonge te Ter Neuten en den drukker A. P. Huijbregsen te Goes, ADVERTENTIEPRIJS: Van 1 tot en met 5 regels 60 cent; elke regel meer 12 cent. Bij abonnement aanmerkelijk ver minderd tarief. Grootere letter naar plaatsruimte Redactie-Adres: Groote Kade 27, Goes. Telef. No. 74. Deze Courant verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond en wordt uitgegeven door de N. V. Zeeuwsch Nieuwsblad, gevestigd te Ter Neuzen. (Tweede Kamer 4 Dec. 1918.) Mjjnheer de Voorzitter 1 Ik behoor tot die verscheidene leden in het voorloopig verslag bedoeld die het hebben betreurd, dat in de troonrede de onmid iellijke invoering van de verzekeringswetten-Talma werd vooropge steld en dat eerst daarna door de regeering zou worden overgegaan tot het doen van voorstellen om die wetten aan te vullen. In de memorie van antwoord is de regeerit g eenigszins aan de teleurstelling te gemoet ge komen door te verklaren dat zij voornemens is de voorstellen tot aanvulling en wijziging van de wetten Talma reeds aan de Kamer voor te leggen voordat de uitvoering van die wetten zal geschieden. Over verschillende van die voorstellen zullen wjj bet met de regaeiing wel eens worden. Ik noem slechts de wijziging en aanvulling van de radenwet het opnemen van de verstrek king van de geneeskundige behandeling en het verstrekken van geneesmiddelen in de ziektewet, de opneming van de verzorging van de weduwen in de invaliditeitswet, enz. Er zijn intmschen een tweetal wijzigingen in de invaliditeitswet noodig, die niet kunnen wachten en die onmiddellijk dienen ter hand te worden genomen en onmiddellijk moeten worden uitgevoerd. Deze wjjzigingen, of liever aanvullingen zjjn ten eerste het opnemen van de zelfstandig werkenden die met loonarbeiders zjjn ge- ljjk te stellen in artikel 369 van de inva liditeitswet ten tweedehet verhoogen van de uit- keeringen volgens artikel 396 van 2 en 3 gulden op 3 en 5 gulden. In deze Kamer en ook daarbuiten is in den treure gewezen op de zeer onbilljjke werking vaii artikel 396 in verband met het feit dat alleen de z.g. loonarbeiders daarin zjjn opgenomen en dat de zellstandig werkenden, die in dezelfde armoedige omstandigheden ver- keeren, daar niet onder vallen. De heer Kooien heeft op 7 Mei van dit jaar uitnemend er op gewezen, tot welke ver keerde toestanden dat aanleiding geelt. Ik onderschat de moeilijkheden niet, die verbonden zjja aan bet samenstellen van de voorschriften, waarnaar de door mij bedoelde zelfstandige werkers er onder vallen. Die nood wet kan na de definitieve wjjziging van de invaliditeitswet worden ingetrokken. Ik hoop, dat de regeering zal verklaren onmiddellijk deze zaak ter hand te nemen. Mocht die verklaring niet komen, dan zal ik overwegen om te trachten een uitspraak van de Kamer in dezen uit te lokken. Zulk een uitsp-aak zal de regeeriiig in deze dagen niet maar zoo naast zich neer kunnen leggen. Voor zoovel re betreft het be lrag van twee gulden, dat volgens artikel 396 wordt uit gekeerd, iedereen is het er mede eens, dat dit bedrag veel te laag is. De heer Snoeck Henkemans heelt in zjjn ajtikel in cDe Nederlander» van 10 September j.l. zoo juist de aandacht gevestigd op de waardevermindering van het geld. Waar deze afgevaardigde een algemeenen staatsbyslag verdedigt, die gegeven moet wor den aan eiken rentetrekker volgens de ver plichte of vrijwillige verzekering, die hjj zich voorstelt, schrjjft hjj „De by slag wordt gevorderd door de tijdsomstandigheden, aangezien de ver minderde waarde van het geld bet wette lijk rentebedrag deed dalen beneden het peil dat by een wetteljjke voorziening mag worden verlangd.'' Nu weet ik wel dat de opmerking kan worden gemaakt* dat by verhooging van de uitkeering van f 2 de onbillijkheid die bestaat tusschen de loonarbeiders die wel wat krjjgen en diegenen die in even behoeftige omstan digheden verkeeren en toch niets krygen, wordt vergroot. Op zich zelf kan dat geen reden zjjn om het bedrag van 1 2 ^niet te verhoogen. De redeneering houdt geen steek en is meestal welgevallig aan hen, die de zaak wil len laten zooals die is. Geen onzer heeft als argument tegen de invoering van algemeen mannenkiesrecht ooit gebruikt het feit, dat door toelating van alle mannen tot de stembus de onbillijkheid tegen over de vrouwen die het stemrecht niet heb ben, grooter werd. Ook zullen er zjjn die het regelmatiger zullen vinden deze opmerkingen uit te stellen totdat de wjjzigingen van de iuvaliditeitswet- Talma aan de oide zullen zjjn gebracht. Dit kan voor zooverre verlaging leeftijdsgrens enz. betreft, maar niet voor de verhooging der uitkeering. Mynheer de Voorzitter 1 Ik acht het niet toelaatbaar met deze quaestie zoo lang te wach ten, want ik voorzie dat het dan wel 9 Decem ber 1919 zal worden alvorens de eerste ver hoogde uitkeering zal worden uitbetaald. Onmiddeiljjk moet de verhooging ingaan. Een kleine wyzigmg van de betrokken wet is daartoe noodig, die in eenige dagen kan wor den afgedaan. Ook hierover verwacht ik een bevredigend antwoord van de Regeering. Ik zal anders een uitspraak van de Kamer uitlokken, en dan zal wel bljjken, hoe de ware democraten over deze zaak denken, ook de democraten van de rech terzijde 1 Mjjnheer de Voorzitter! Wat mjj intusschen het meest heeft teleurgesteld, is wei de beke.- .e passage in de Memorie van Antwoord op bladz. 11, waarin het staatspensioen wordt afgewezen op een wjjze die men niet verwacht zou heb ben van een Regeering, die zoo nu en dan, als 't mede loopt, op 51 stemmen vast kan rekenen. Ik lees hieromtrent ,,Een voorstel waarin het beginsel van staatspeusionneering is belichaamd, is dit worde vooropgesteld van dit Ka binet niet te verwachten.'' Ik vraag mjj afIs die toon gewettigd Bestaat er in de Kamer omtrent het beginsel van de staatspensionneering werkeljjk een meerderheid die zich daartegen verklaart ik geloof stellig, dat de meerderheid van de Kamer vóór het beginsel van staatspensi onneering is en de Regeering in deze een minderheid vertegenwoordigt, zoodat by mjj de vraag ryst of het wel goed is, dat zjj voorop stelt, dat een voorstel, waarin het be ginsel van staatspensionneering is belichaamd, moet worden afgewezen. Mynheer de Voorzitter 1 Aan -de linkerzjjde mag inderdaad worden aangenomen, dat alle leden voorstanders zjjn van staatspensionnee- ring- De heer Marchant heeft zooeven in zyn rede enkele woorden gezegd over de verzeke ringswetten. Verstond ik hem goed, dan wil hjj weer een verplichte verzekering met vrij stelling van de lage loonen, zoodat hjj weer zou willen terug keeren naar een verlaten standpunt. Dat was het standpunt van de vrjj- zinnig-democraten een jrnr of tien geleden, loen zy nog sterk waren tegen de staatspen sionneering. Ik hoop, dat ik den geachteD spreker verkeerd heb begrepen en dat het niet de bedoeling is van den heer Marchant, om uit eigen beweging de staatspensionneering te verlaten. Hoe staat de club van den heer Treub te genover de staatspensionneering. Vroeger was de heer Treub er zeer tegen. Als Minister heeft de heer Treub echter zelf een wetsvoor stel voor staatspensionneering ingediend. Dat hy toen in deze de ware broeder niet was of althans niet leek hebben wjj onder vonden door tegen de linkerzjjde in hardnek kig vaat te houden aan de samenkoppeling met de z.g. pensioenbelasting. Intusschen kunnen wy nu met zekerheid op den heer Treub en zyn fractie rekenen. By de laatste redevoering die de heer Treub hier heeft gehouden heeft hjj zich stellig vóór staatspensionneering uitgesproken en daarby opgemerkt, dat de gelden die vermoedelijk wel vrjj zullen komen door vermindering van de uitgaven voor defensie voor de bekostiging van de staatspensionneering zullen kunnen worden besteed, zonder een onverbrekelijk ver band tusschen die twee zaken te leggen. Van eenige van zyn clubgenooten weet ik het persoonlijk ik mag dat wel zeggen, want het is mjj niet vertrouwelijk meegedeeld dat zjj veel voelen voor staatspensioneeriug, zoodat wjj die geheele club aan de zijde van de voorstanders van staatspensioneeriug mogen rekenen. Ook de christen-socialisten en de heer Koit- hek en de Wijnkoopmannen zuilen zich wel niet tegen de staatspensionneering verzetten, omdat zy even goed weten ais ik, dat de staatspensionneering in verband met de af wentelingstheorie de meest slechte indirecte belasting is die men maar denken kan. Ik wjjs in dit verband er even op, dat de heer Kruyt en de zjjnen alle indirecte belastingen radicaal maar willen opheffen. Maar hoe staat het met het beginsel van de staatspensionneering aan de overzjjde Wjj weten, dat de toetssteen, waarmede de rechterzijde de wetsvoorstellen onderzoekt, is die van de Christelijke beginselen. Welnu, dat de staatspensionneering zou in- druisehen tegen de -Christelijke beginselen, ge looft vrjjwel niemand aan den overkant. Ik herinner er maar aan, wat de heer De Visser, het tegenwoordige lid van het Kabinet, 25 October 1912 in deze Kamer daaromtrent zeide. De heer de Visser wets er toen op, dat de quaestie van de staatspensionneering een zuiver technische quaestie is. En hoe denkt het Christelyk-historiseh lid de heer Snoeck Henkemans over de staats pensionneering De heer Snoeck Henkemans wil naast de uitkeering volgens de verplichte verzekering van loonarbeiders en vrjj willige verzekering van de zelfstandige werkers nog een staatstoeslag daarbjj vaegen. Deze toeslag is een zuivere staatspension neering. Zjj is door de Regeering in beginsel reeds op zjjde gezet. Nam zjj dit aan, dan was reeds een groAe stap in de goede richting gezet. Alles wat tegen de staatspensionneering is te zeggen, geldt ooi: dien toeslag. Dit komt vooral uit waar die toeslag wordt gegeven aan zelfstandig werkende arbeiders, die zich langs den weg der vrjj willige verzekering moeten helpen en daarnaast een zuiveren rykstoeslag of staatspensionneering zullen erlangen. Hoe denkt de heer van de Laar over de staatspensionneering Wy hebben wel is waar Igehoord dat in verband met het optreden van de S. D. A. P. in en buiten de Kamer die geachte afgevaar digde niet met de roode heeren wil samen werken. Maar ik kan dat toch niet zoo op vatten, dat het de bedoeling is van den heer van der Laar om voorloopig zjjn medewerking te weigeren aan het tot stand brengen van sociale verbeteringen waarvan de S- D. A. P. een sterke voorstandster is. De heer van de Laar heeft de socialisten er op gewezen, dat zy het stelsel steeds plaatsen boven den socialen zin. Het zou dien geachten afgevaardigde niet goed staan indien hy zyn socialen zin onder geschikt maakte aan het al of niet samen werken met sociaal-democraten. De heer van de Laar gaat eigenlyk nog verder dan de meeste staatspensionneerders en in zooverre ben ik zyn medestander als het kan. De heer van de Laar wil de geheele invaliditeitsverzekering met inbegrip van de ouderdomsverzekering uitsluitend bekostigen uit de staatskas. Hoe het zjj, wjj rekenen vast op de medewerking van den democraat mr. van de Laar om het beginsel van staatspensioen te redden. En hoe staat het met de antirevolutionairen? De tjjd is voorbjj, dat dr. Kuyper sprak tot de Patrimonium-mannen als volgt Mannenbroeders 1 Het pensioen uit de staatskas is een gruwel in het oog van den Heere. Het demoraliseert, het stompt alle zedelyk gevoel af'.« Durft de heer Smeenk dat nog aan die man nen te zeggen Die mannenbroeders gelooven dat tegenwoordig niet meer 1 De heer (Joljjn, voorman van de antirevo- lutionaren in de Eerste Kamer, is in zooverre de staatspensionneering genaderd, dat ook ujj een voor de arbeiders kosteloos staatspensioen wenscht. Hjj wil nameljjk de geheele premie laten betalen door den werkgever. Het »Han- delsblad* gaat hierin mede. De heer Snoeck Henkemans acht dit stelsel uit zedeljjk oogpunt onaannemelijk, Het verband tusschen eigen direct verdiend loon en de uitkeering is hier zoek. Juist de grondslag voor den heer Snoeck Henkemans. Hoe denken de heeren Staalman, Smeenk, Hermans er over In de Eerste Kamer hebben alle partjjen zich bejjverd te verklaren, dat zy zullen medewerken aan het tot stand brengen van maatschappeljjko en staatkundige hervormingen Is de Eerste Kamer nog tegen staatspen sionneering Ik meen het te mogen betwjjfplen. Zou die Kamer nog een voorstel-Marchant c. s. afwijzen, zooals zjj deed na de uitnemende verdediging van dien geachten afgevaardigde in die Kamer Mynheer de Voorzitter 1 De heer Snoeck Henkemans beweert in zyn artikelen in «De Nederlander» van 4 en 5 --October 1918 her haaldelijk, dat de uitslag van de verkiezingen van 1917 een nederlaag voor de voorstanders van de staatsjnensiooneering beteekent. Ik lees in die {artikelen o, a. deze zinsnede „Het staatspensioen is thans in breede "erkiezingseampagne bestreden en voor goed verslagen." Verder lezen wy „De beweging voor staatspension neering is reeds gebroken door den uit slag der verkiezingen en zal ook geheel afsterven. De strjjd werd gewonnen. Onze mannen bleven onwankelbaar trouw." In zyn artikel «Het einde van den strjjd» beweert de heer Snoeck Henkemans, dat de politieke partyen, die zich vastklampten aan het staatspensioen, niet meer dan 40 zetels verkregen. De heer Snoeck Henkemans weet toch wel, dat de verhouding voor en tegen staatspensioen toch niet staat als 40 staat tot 60. Als dit zoo ware, zou ik niet zoo dwaas zijn thans hier deze redevoering te houden. Tegenover al deze grootspraak is het mis schien wel gewenscht dat er een uitspraak komt van de Kamer, om aan den heer Snoeck Hefikemans te laten zien dat hy zich zeer vergist en dat de uitslag van de verkiezingen niet tegen de staatspensionneering getuigde, zooals hy zich dat voorstelt. Het spreekt vanzelf, dat de mogelykheid niet is uitgesloten, dat, nadat de memorie van antwoord werd geschreven, ook de regeering van meening is veranderd ten opzichte van het vraagstuk der staatspensionneering in ver band met de groote gebeurtenissen om ons heen, die zelfs H. M. de Koningin er toe brachten tot haar volk te spreken op onge wone wjjze in een proclamatie, waarin op snelle invoering van groote hervormingen wordt aangedrongen. Wjj leven in eeu tjjd, dat groote staats lieden zich zelf hervormen in hun denkbeelden om zoo ten spoedigste tot groote sociale her vormingen te kunnen komen. Wjj hebben kunnen hooren hoe de heer Visser van Uzendoorn, wiens party eenige jaren geleden de invoering van het algemeen kiesrecht voor de mannen alleen kon aan vaarden wauneer de Eerste Kamer meer in vloed werd toegekend, diezelfde Eerste Kamer thans geheel wil doen verdwijnen en daarby van meening is dat eigenlyk alleen de boden van die Kamer die verdwjjning het meest zullen betreuren. Wy weten te goed hoe de katholieke fractie nog in 1917 niets van het vrouwenkiesrecht wilde weten. Hoe de heer Loeff verklaarde by de debatten over de grondwetherziening wel het passief vrouwenkiesrecht te willen aanvaarden maar geen stap verder te willen gaan. Hoe de toenmalige katholieke afgevaardigde van Nispen tot Sevenaer niets van de in voering van algemeen vrouwenkiesrecht wilde hebben. Het is een gelukkig verschynsel, dat nu deze Katholieke Regeering gedreven door de tjjds-

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensch Volksblad / Zeeuwsch Nieuwsblad | 1918 | | pagina 1