L. J. Geelhoedt.
tuc onverdedigbare daad.
Minister posthnma aan het
woot'd.
SlaVcrnij.
535 stemmen op den heer Geelhoed!, 348
op den anti-rev. candidaat en 197 op den
uitverkorene der R.-K. kiezers, deze stemmen-
cijfers zijn bemoedigend voor onze partij.
De geest in het kiezerscorps was beslist
naar onze zijde.
Er is door onze mannen veel en goed werk
verricht.
Moeten wij nu bij de pakken neerzitten en
denken Het zal wel losloopen, de heer Geel-
hoedt haalt het wel
Dat mogen wij niet.
We wezen er reeds vóór de stemming op,
dat iedere verkiezing verrassingtn kan brengen.
De eerste stemming gat ons eene heuglijke
verrassing, ook al slaagden we niet.
Maar wjj weten niet, wat de herstemming
brengen kan.
Wij zeggen dit niet tot ontmoediging.
Neen, wij willen en wjj kunnen slagen
op Dinsdag 12 December.
Maar dan moet even flink aangepakt worden
als bij de eerste stemming.
We kunnen ons voordeel doen met de uit
komsten van de eerste stemming.
Onverzwakt moeten wij onze propaganda
voeren, ook met het oog op de toekomst.
Een ernstig R.-K. kiezer, die bij de eerste
stemming den heer De Bakker stemde, vroeg
ons eens te vergelijken het stemmenaantal, dat
Sluiskil voor ons in 1915 te zien gat en ook
voor de anti-rev. candidaten en het stemmen-
cijfer van nu, dat wij behaalden.
Ook meende hij, die voor het goed recht
zijner partij opkwam, dat een rechtsche stroo
ming bij de nieuw opgerichte R.-K. kiesver-
eeniging voorzat.
Hij wees er op, dat behalve in de Tern.
Courant de aanbeveling voor den R.-K. can
didaat ook voorkwam in het anti-rev. blad
Luctor et Emergo, maar niet in het Vrijzin
nig Volksblad.
Hij zelf was bij de herstemming een voor
stander van de candidatuur Geelhoedt.
Daarom raadde hij ons dringend aan ons
best te doen, om het welslagen van dezen
candidaat te verzekeren.
Hij meende, dat het noodig was.
En als wij voor ons leggen het artikel van
Luctor et Emergo, waarin het welkom aan de
R.-K. kiesvereeniging werd toegeroepen en
waarin betreurd werd, dat de R-K. niet da
delijk op den heer A. Wieland stemden, dan
komt ons deze raad niet overdreven voor.
Daarom roepen wij de kiezers, die ons reeds
de eerste maal steunden, toeVerzuimt ook
thans uw burgerplicht niet! Steunt ons met
alle macht
En tot hen, die niet stemden, zeggen wij
Toont uw burgerrecht waard te zijn. Regelt
uw zaken of werkzaamheden zoo, dat ge kunt
stemmen.
En allen verzoeken wjj zoo vroeg mogelijk
te stemmen.
Komt dus Dinsdag a. s. in nog groo
teren getale op dan de eerste maal en stemt
in net welbegrepen belang onzer gemeente
den vrijzinnigen candidaat den heer
Wat eene daad heeft de coalitiemeerderheid
der Eerste Kamer weer uitgehaald
Daar laat men een der bekwaamste minis
ters van deze regeering vallen.
Het R.-K. lid der Eerste Kamer de heer
Lanschot genoot de treurige eer den aanval
te openen.
We weten, er is in deze tijden veel geld
noodig.
Welhaast zal er weer eene leening van 125
millioen noodig zijn.
Maar de regeering wil door verschillende
belastingen zorgen, dat de rente voor de lee
ningen verzekerd is en dat ook voor aflossing
kan gezorgd worden.
Ze waakt, dat ons land niet door een bankroet
bedreigd wordt.
Eene van de belastingen, die de regeering
noodig acht om de regeeringsmachine op gang
te houden, is de successie-belasting.
Deze is ;n de JTweede Kamer aangenomen,
maar moest nog de Eerste Kamer passeeren.
De heer van Lanschot bestreed deze be
lasting, maar werd door eeige liberalen en
den minister zeer afdoende weerlegd.
De minister meende niet aan te kunnen
blijven, als deze belasting verworpen werd.
Zonder dat een lid der rechterzijde nog het
woord voerde, werd de belasting gewoon af
gestemd.
Deze roekelooze daad werd volbracht door
17 Katholieken, 3 anti-revolutionairen en 2
christelijk historiscben.
De 18 vrijzinnige leden stemden voor.
De anti-rev. Bavinck, Coljjn en nog 2 an
deren waren vertrokken.
Zij dorsten de verantwoordelijkheid van den
val des ministers niet aan, maar hadden ook
fa weinig moed heqj.te eteunen,
Blijkbaar was de afspraak van te voren
gemaakt.
De man, die aan het touwtje trekt, w^S niet
precent.
Zoo behartigt de coalitie het landsbelang
En dan we weten het hier toch o»k
durven de christelijke bladen schrijven< over
een onschuldige feestviering, over een gepast
vermaak.
Dan willen ze zoo iets verbieden op grond
van de ernstige tijdsomstandigheden.
We hebben steeds beweerd, dat a] die
praatjes niets dan eene schijnvertooning zijn
voor onontwikkelde menschen,
Hier, in de Eerste Kamer hadden de tijds
omstandigheden moeten wegen.
Het ontbreekt den rechtschen heerefi aan
den noodigen ernst, aan gevoel van verantwoor
delijkheid. 'J
Terwijl Cort van der Linden in de Tweede
Kamer de rechtsche partijen tracht te bevre
digen, doen diezelfde coalitiemannen (de'-mees-
te met dubbele namen natuurlijk) een'zijner
beste ministers vallen.
En toch hebben die coalitie partyen den
mond vol over de eenheid der natie.
Wat eene huichelarij
Laat ons deze onzinnige daad in heugenis
houden tot den zomer van 1917.
Ieder Nederlander, die zijn land lief heeft,
zal van dit bedrijf walgen.
Het feit, dat alle verbruikers, die door de
duurte of door de schaarschte der levensmid
delen lijden, alle schuld daarvan werpen op de
Regeering in het algemeen, en op den Minister
van Landbouw, Handel en Nijverheid in het
bijzonder, geeft deze naar de pen doen grijpen.
Z. E. heeft aan de voornaamste bladen een
artikel toegezonden, getiteld: »Wat iedereen
in den lande moet weten*, en hij heeft daar
mee zeer goed werk gedaan, al zal dan ook
van conservatieve zijde (dit woord niet in po-
lititken zin gebezigd) het verwijt hem niet
ontgaan, dat een dienaar der Kroon niet in
couranten behoort te schrijven. Het is'daar
om een goed werk, omdat dit artikel, dat al
lerminst eene oratio pro domo is, helder licht
laat vallen op de groote moeilijkheden, die
zich bij het levensmiddelenvraagstuk vooidoen,
omdat daardoor de duizenden betweters, die
meenen, dal zij zeiven deze moeilijke quaestie
oneindig beter zouden kunnen oplossen dan de
Minister, en dat misschien nog wel in een
ommezien, op hunne plaats worden gezet.
Waartegenover staat, dat ook de producenten
en handelaren op hunne beurt weinig zijn in
genomen met het ingrijpen der Regeering, en
als er ooit onrecht is geschied, dan is het wel
geweest, toen men Minister Posthuma cjen bij
naam heeft gegeven van »Der boeren god*
en bij de laatste Statenverkiezingen is (jat wel
gebleken toen hebben duizenden van liberale
boeren uit ontevredenheid over des Ministers
maatregelen of rood of Rechts gestemd, en
wie ons zou zeggen, dat zulks niet te bewijzen
is. willen wij dan toch op het veelzeggende
feit wijzen, dat onder het bestuur va,n dien
god der boeren de roepstem om eend agra
rische partij te stichten, meer instemming vond
dan ooit te voren. En nu kan men wel zeggen,
dat dit komt doordat een boer nooit tevreden
is, en hem, zooals de heer Snoeck Henkemans
deed, daarover de les lezen, per slot vaji reke
ning is het landbouwbedrijf, zoomin als eenig
ander bedrijf, een pbilanthropische instelling,
maar wordt het uitgeoefend om er geld mee
te verdienen. En wij kennen menig zedepreeker
over die baatzucht der boeren, waarvan wij de
convictie hebben, dat hij, als hij boer was,
precies zou doen als deze en als de reien, die
in dezen oorlog er op uit zijn winst te maken.
De Minister, en ons dunkt dit juist* heeft
met zijne maatregelen tegenover landbouwers
en veefokkers in de eerste plaats dit als
stelregel genomen, dat het landbouwbedrijf
loonend moest blijven, wilde het niet worden
stopgezet. En dat zou, als hij anders gehan
deld had, zeker het geval zijn geweesthet
wegwerpen der biggen, omdat die door de
duurte van het voeder de moeite van het
grootbrengen niet loonden, leerde ons dit reeds.
Daarom was uitvoerverbod slechts voor een
deel mogelijk, daar alleen de uitvoer het
landbouwer en veefokker mogelijk maakte zoo
hoogen prijs voor zjjn producten te verkrijgen,
dat het voor hem de moeite waard blèef zijn
bedrijf uit te oefenen, niettegenstaande hij
voor dat deel van zijn producten, dat hij voor
de binnenlandsche consumptie moest afstaan,
amper loonende prijs kreeg, nu voer, mest,
en arbeidsloonen tot abnormaal hoogen prijs
waren gestegen. En nu is het wel mogelijk,
dat nu en dan de uitvoer te lang is toege
staan, en dat er verkeerde maatregelen zjjn
genomen, ook Posthuma leverde slechts men-
schelijk werk, maar het hoofddoel is bereikt
de productie gaat daar, en daarvoor kan men
den Minister niet genoeg dank weten.
De gropte moeilijkheid is in de eerste plaats,
dat ons vaderland zoo weinig graan verbouwt,
dat wij voor s/g van hetgeen wij daarvan voor
eigen consumptie noodig hebben, van den in
voer uit het buitenland afhankelijk zijn. De
deskundige van de sociëteitstafel is direct ge
reed om u te vertellen, hoe de bestaande
moeilijkheid, om genoeg graan te krjjgen, nu
het buitenland ons in den steek laat, te ver
helpen is De Regeering moet den landbou
wers voor schrijven een zeker deel van hun
land met broodgraan, speciaal met tar/ve, te
betelen.
Het is de moeite waard om even over te
schrijven wat de Minister van dezen eisch zegt.
»Zjj, die dezen eisch doen hooren, vergeten
echter, dat niet elke grond voor de teelt van
een bepaald gewas is geschikt, voorts dat een
landbouwbedrijf 'n organisch geheel is en bo
vendien ieder gewas, ook waar de grond er
in het algemeen niet ongeschikt voor is, toch
bepaalde eischeu stelt, wat voorvrucht, cul
tuurtoestand, enz betreft. De kennis daarvan
is in den regel slechts bij den bedrijfsleider
en in elk geval niet bij de Regeering aanwe
zig. Ging deze door dwingende voorschriften
tegen het advies van den bedrijfsleider in, zoo
zou daarvan ongetwijfeld velerwege misoogst
het gevolg zijn. Het eenige, dat de Regeering
dan ook beeft gemeend te kunnen doen, is, in
de Distributiewet te bepalen, dat de verbouw
van sommige gewassen kan worden verboden
of beperkt. Wil men eene uitbreiding van
tarwebouw, die inderdaad voor een belangrijk
deel in de behoefte aan broodgraan zou kun
nen voorzien, zoo zou men op groote schaal
grasland moeten ombreken. Dwingende voor
schriften daaromtrent zouden echter nog nood-
lottiger gevolgen hebben dan ten aanzien van
de beteling van het bouwland. Een groot
deel van ons grasland is niet voor bouwland
en in elk geval niet voor tarweteelt geschikt.
Voorts behoort veel wel daartoe geschikt gras
land bij bedrijven, die uitsluitend de veehou
derij beoefenen. Inrichting der gebouwen, ge
brek aan de noodige werktuigen, en vooral
onbekendheid 'met den akkerbouw, maken
hier omzetting van gras in bouwland binnen
korten termijn onmogelijk. Feitelijk zal men
het voor tarwebouw geschikte bouwland dan
ook alleen ten koste van het grasland kunnen
uitbreiden in die kleistreken, waar het gemeng
de bedrijf (akkerbouw en veeteelt) wordt uit
geoefend. Nu moet echter wel in het oog
worden gehouden, dat men in het omgebroken
grasland niet dadelijk tarwe kan zaaien, doch
men daarmede in den regel wel een paar jaar
moet wachten. Zeer waarschijnlijk is dan ech
ter de oorlog voorbij, en heeft zich den con
junctuur gewijzigd, zoodat het weer voordee-
liger is het omgebroken land als grasland te
exploiteeren. Hierbij komt, dat hetgemakker
lijker gaat grasland te scheuren, dan van
bouwland weer goed grasland te maken*.
Ziedaar één voorbeeld uit velen, die wij
gaarne met andere zouden aanvullen, indien
ons bestek dit toeliet hoe cf aan iedere vraag
van levensmiddelenvoorziening tal van moeilijke
vraagstukken verbonden zijn. Minister Posthu-
ma's artikel heeft dit uitnemende goede,*dat
de uitspraak, dat alles direct zooveel goed-
kooper en overvloediger zou kunnen worden,
als de Regeering maar ingreep, nu door het
Nederlandsche volk op hare rechte waarde
kan worden geschat, al zullen dan ook zij,
die met deze uitspraak demagogische bedoelin
gen hadden, deze volhouden.
Steeds gaat het gruwelijk bedrijf der weg
voering van Belgische burgers naar Duitsch-
land voort.
Eerst is de werkeloosheid vergroot door het
weghalen van machinerieën, door het onmoge
lijk maken van verschillebde bedrijven.
Nu voert men niet alleen werkeloozen, maar
ook zij, die werk hebben, weg.
Alleen rijken kunnen zich loskoopen.
Het is bekend, dat velen moeten werken in
bedrijven, die het oorlogvoeren vooi de Duit-
schers moeten mogelijk maken.
Er is over deze onmenschelijke daad een
storm van verontwaardiging door alle neutrale
landen gegaan.
Bladen van alle richting in ons land tot
de chr.-hist. Nederlander toe, hebben deze
bandelwjjze terecht gebrandmerkt.
De Toekomst en de Standaard maken weer
eene treurige uitzondering. Maar we weten
immers, dat deze zelfs eigen landgenooten
duiven afvallen.
De trawanten van De Standaard, zooals De
Zeeuw en "Luctor et Emergo probeeren ook
door scheeve voorstelling of verzachting der
feiten het publiek op een dwaalspoor te bren
gen.
Te Rotterdam is in eene druk bezochte
vergadering een krachtig protest uitgesproken
tegen eene daad, die men in dezen tjjd niet
meer mogeljjk achtte.
Er is voor ons Nederlanders temeer reden
tot protest omdat uoor den zoogenaamden
«zaehten drang* tienduizenden vluchtelingen
ons land verlieten om naar Belgie terug te
keeren.
Onze regeering had goede beloften van
Duitschland, die thans na 2 jaar geschonden
zjjn.
Op grond van die beloften verlieten vele
vluchtelingen ons land, keerden naar België
terug, waar ze nu als slaven worden wegge
voerd.
We zijn neutraal en we willen het blijven.
Maar we mogen geen lafaards zijn en niet
goed praten, wat in den grond slecht is.
DE OORLOG.
De algemeene toestand.
De ontevredenheid in Engeland nesmt toe.
Ontevredenheid met den gang van zaken, on
tevredenheid met het verloop van den oorlog,
ontevredenheid met de regeering, die de schuld
krijgt voor dien toestand. Een ontevredenheid,
die zich uit in enkele oppositiekringen, die
reeds geruimen tijd geen gelegenheid lieten
voorbjjgaan, om de regeering aan te vallen en
onaangenaam te zijn een ontevredenheid die
ook schijnt te bestaan bij enkele leden van
het kabinet, o. a. bij Lloyd George, Bonar
Law en Lord Derby. Allerlei geruchten doen
de ronde, maar niemand weet precies wat
er gebeurt. Verleden week werden die geruch
ten, voor zoover zij een reconstructie van het
kabinet betroffen, tegengesproken. Slechts de
wijziging van de oorlogscommisie zou worden
overwogen. Daarin zouden dan zitting krij
gen Asquith, Lloyd George, Bonar Law,
Balfour, met Sir Edward Carson als toege
voegd lid en admiraal Jellicoe en generaal
Robertson als adviseerende leden. Doch die
mededeeling scheen niet de geheele waarheid
te bevatten: De «Evening News* maakte Za
terdag bekend, dat »de zieltooger.de regeering
op haar laatste beeneu loopt. De lijst van vijf
ministers, die als leden van den oorlogsraad
zullen optreden, is gepubliceerd. Wij waar
schuwen onze lezers er geloof aan te slaan*.
Denzelfden dag dus, dat het bericht offi
cieel bekend gémaakt werd, werd het door
de bladen tegengesproken en op een zeer on
aangename wjjze.
Uit de volgende berichten blijkt, dat de
cricis zich veider ontwikkelde. Asquith had
een onderhoud met den Koning. Lloyd George
er zijn secretarissen pakten hun particuliere
stukken bijeen, om het departement te ver
laten. Er heerschte een crisis-stemming, die
tot de meest wilde geruchten aanleiding geeft.
Dat Asquith wordt aangevallen door hen,
die meenen, dat de oorlog niet met de noo
dige kracht wordt gevoerd, is duidelijk hij
deelt dit lot met alle ministers-president in
de oorlogvoerende landen. De geringe resul
taten van den slag aan de Som me en aan de
Ancre, de tegenslag der Entente in Roeme
nië, de weinige werkzaamheid van de Eugel-
sche vloot, die maar in haar schuilplaats in
Scapegoat-baai blijft en niet beletten kan, dat
er dagelijks Engelsche koopvaarders worden
vernietigd, de steeds hooger stijgende prijzen
in Engeland dit alles moet ontevredenheid
wekken, zelfs in het kabinet en in het parle
ment. Eu al is het duidelijk dat de regeering
daarvoor niet kan worden verantwoordelijk
gesteld, zij geeft, naar de «Westm. Gazette*
uiteenzet, houvast aan allerlei kritikasters,
die haar fouten breed uitmeten en haar daden
verkleinen.
De toestand in Griekenland wordt voort
durend verwarder en ingewikkelder. De ver
bittering, die in Oud-Griekenland, voorname
lijk in Athene, is ontstaan over de behande
ling, die dit land van de Entente had te on
dergaan, heeft zich geuit in een ontzettenden
strijd, die Vrijdag in Athene uitbrak. Uit de
hier ontvangen Reuter-berichten zou volgen,
dat de Grieksche troepen plotseling een aan
vallende houding aannamen tegen de Fransche
en Engelsche matrozen, die in Athene aan
wal waren gebracht en in het tentoonstellings
gebouw, het Zappeion, waren gelegerd.
Er werd met geweren, mitrailleurs en zelfs
met geschut op het Zappeion en op de En
tente-troepen, die tot bescherming der Fran-
schen geland waren, geschoten. Dat die overval
niet met goedvinden der regeering heeft plaats
gehad, blijkt uit de verklaringen, die de mi
nister-president Lambros aan de gezanten der
Entente gegeven heeft. Het gevecht moet
vrij erg zijn geweest, want uit het bericht
van generaal Callaris bljjkt, dat 29 Grieksche
militairen, onder wie drie officieren, zijn gedood
en 54 gewond, terwijl aan Fransche zijde 47
zeelieden, onder wie twee officieren, zijn ge
dood en 97 gewond.
De strijd heeft tot gevolg gehad, dat de
detachementen der geallieerden* onder bedek
king van Grieksehe troepen, zijn teruggetrokken
naar den Piraeus.
Drie Fransche torpedojageis beschoten daarna
uit de haven van Phaleron Jen Ardettos heu
vel, van waar een kanon op het Zappeion