Vrijzinnig Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen,
No. 2634.
Woensdag 22 December 1915.
26e Jaargang
AANGIFTE
Inschrijving voor de Militie.
Verkeersweg tusschen Oostelijk en
Westelijk Zeeuwsch-'Vlaanderen.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 75 cent voor binnen en buiteD Ter NeuzeD.
Voor België 95 cent bij vooruitbetaling.
Abonnementen worden aangenomen by alle
Boekhandelaren, Brievengaarders en den Uitgever.
Telef. In tere No IS.
ADVERTENTIEPRIJS:
Van 1 tot en met 5 regels 50 cent; elke regel meer
10 cent. By abonnement aanmerkelijk vei>
rmnderd tarief. Qrootere letters naar plaatsruimte
Redactie-adres: Noordstraat 10, Ter Neuzen
Deze Courant verschynt eiken Woensdag- en Zaterdagmorgen by den Uitgever M. DE JONGE, te Ter Neuzen.
De bijzondere aandacht wordt er op
gevestigd, dat bij de in art. 15 vermelde
aangifte ter inschrijving gelegenheid be
staat om op te geven de reden van vrij
stelling die de in te schrijven persoon
vermoedelijk zal kunnen doen gelden.
Door of voor hen, die elders geboren
«ijn, behoort bij het doen van de aangifte
ter Inschrijving te worden overgelegd een
uittreksel-uit het geboorte-register, welk
uittreksel op aanvrage kosteloos wordt
verstrekt.
Alen wordt dringend verzocht, zich zoo
mogelijk op een der aangegeven uren
voor het doen der aangifte ter Gemeente
secretarie te vervoegen.
TER AEIZEYSC
VOLKSBLAD.
TER
De Burgemeester der Gemeente TER NEUZEN brengt
ter kennis van wie bet aangaat, inzonderheid van de
in het jaar 1897 geboren mannelijke personen, of van
hun vader, moeder, voogd, of curator, dat bij de Mi-
litiewet Staatsblad 1912, No. 21j bet volgende is be
paald:
Artikel 12.
1. Behoudens bet bepaalde in art. 13 wordt voor
de militie ingeschreven
lo. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die op,
1 Januari van bot jaar volgende op dat, waarin hij
het 18de levensjaar heeft volbracht, binnen bet Rijk,
in bet DuitBche Rijk of in het Koninkrijk België woon
plaats beeft, of wiens vader, moeder ot voogd op ge
noemd tijdstip in een dier Rijken woonplaats heeft;
2o. ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die
op genoemd tijdstip in een der genoemde Rijken woon
plaats beeft
3o. ieder mannelijk niet-Nederiander, die op genoemd
tijdstip ingezetene van bet Rijk iB.
2. Voor ingezetene in den zin dezer wet wordt ge
houden
A. de minderjarige niet-Nederlandsr, die binnen bet
Rijk woonplaats beeft
lo. indien zijn vader, moeder of voogd binnen bet
Rijk woonplaats heett en gedurende de voorafgaande
achttien maanden in bet Rijk of in de koloniën of be
zittingen des Rijks in andere werelddeelen woonplaats
gebad beeft
2o. indien bij zelf gedurende de voorafgaande lacht-
tien maanden in het Rijk of in de koloniën of bezit
tingen des Rijks in andere werelddeelen woonplaats
gebad beeft, tenzij hij in den zin dezer wet i en vader
of moeder beeft en deze elders dan binnen bet Rijk
woonplaats beeft
B. de meerderjarige niet-Nederlander, die binnen bet
Rijk woonplaats beeft en gedurende de voorafgaande
achttien maanden in bet Rijk of iD de koloniëo of be
zittingen des Rijks in andere werelddeelen woonplaats
gehad beeft.
3. Voor de toepassing van het bepaalde in het vorig
lid wordt gehouden
voor minderjarig hij, die minderjarig is in den ziD
der Nederlandsche wet
voor meerderjarig hij, die meerderjarig is ia den zin
der Nederlaodscbe wet.
Artikel 13.
Voor de militie wordt niet ingeschreven
lo. de ingezetene niet-Nederlander, die blijkt te be-
booren tot een Staat, waar de Nederlanders niet aan
den verplichten krijgsdienst zijn onderworpen of waar
ten aanzien van den dienstplicht bet beginsel van we-
derkeerigbeid is aangenomen.
2o. bij, die blijkt in de koloniën of bezittingen des
Rijks in andere werelddeelen woonplaats te bebben, mits
dit niet zij ter zake van krijgsdienst.
Artikel 14.
1. De inschrijving geschiedt
io. van hem, bedoeld in art. 12 eerste lid, onder
lo.
a. zoo zijn vader, moeder of voogd binnen bet Rijk
woonplaats beeft, in de gemeente der woonplaats van
vader, moeder of voogd
b. zoo bij binnen bet Rijk woonplaats heeft, in de
gemeente zijner woonplaats, tenzij bij in den zin dezer
wet een vader, moeder of voogd beeft en deze in eene
andere gemeente binnen bet Rijk woonplaats beeft;
c. zoo zijn vader, moeder of voogd in het Duitscbe
Rijk en bij niet binnen bet Rijk woonplaats beeft, in
de gemeente Amsterdam
d. zoo zijn vader, moeder of voogd in het Koninkrijk
België ob bij niet binnen bet Rijk woonplaats beeft in
de gemeente Rotterdam
e. zoo bij in het Duitscbe Rijk en zijD vader, moeder
of voogd Dief binnen bet Rijk of in bet KoDinkrijk
België woonplaats beeft, in de gemeente Amsterdam.
zoo bij in bet Koninkrijk België en zijn vader,
moeder of voogd niet binnen bet Rijk of in het Duit
scbe Rijk woonplaats beeft, in de gemeente Rotterdam
2o. van bem bedoelt in art. 12, eerste lid, onder 2o.
a. zoo hij woonplaats beeft binnen bet Rijk, in de
gemeente zijner woonplaats
b. zoo bij woonplaats beeft in bet Duitscbe Rijk,
in de gemeente Amsterdam
c. zoo bij woonplaats heeft in bet Koninkrijk België,
in de gemeente Rotterdam;
3o. A. van hem, bedoeld in art 12,eerBte lid, onder
3o., indien hij minderjarig is
a. zoo zijn vader, moedor of voogd binnen bet Rijk
woonplaats heeft, in de gemeente der woonplaats van
vader, moeder of voogd
b. zoo hij in den zin dezer wet geen vader, moeder
of voogd beeft of zoo zijn voogd met binnen het Rijk
woonplaats heeft, in de gemeente, waar bij zelf woon
plaats heeft;
B. van bem, bedoelt in art. 12, eerste lid, on Ier
8o., indien hij meerderjarig is
in de gemeente, waar bij woonplaats beeft.
2. De io bet vorig lid als plaats van inschrijving
aangewezen gemeente is die, waar de woonplaats geves
tigd is of was op 1 Januari van het jaar, volgende
op dat, waarin de in te schrijven persoon het 18e
levensjaar volbracht. Ten aamien van hem, wiens
inschrijving te Amsterdam of te Rotterdam moet ge
schieden wegens woonplaats onderscheidenlijk in het
Duitscbe Rijk of in het Koninkrijk België, wordt de
gemeente, waar de inschrijving moet plaats hebben,
bepaald naar het Rijk, waar de woonplaats gevestigd
is of was op 1 Januari van het jaar, volgende op dit,
waarin de in te schrijven persoon het 18e levensjaar
volbracht.
Artikel IR.
1. Hij, die volgens art. 12 moet worden ingeschreven,
is verplicht zich daartoe aan te geven bij den burge
meester der gemeente, waar de inschrijving moet ge
schieden.
2. Indien hij ongesteld of afwezig is, rust de vei-
plicbtiug tot het doen van de aangifte:
g. indien het een minderjarige betreft, op zijn vader,
moeder of voogd, mits de vader, moeder of voogti
binnen het Rijk, in het Duitscbe Rijk ot in het Koninkrijk
België wootpiaats beeft, of indien de voogdij is
opgedragen aan een rechtspersoonlijkheid bezittende
vereeoiging. aan eene stichting of aan eene instelling
van weldadigheid op de bestuurders
b. indien bet een meerderjarige betreft, die onder
curateele staat, op zijn curator.
3. De minderjarige, die in den zin dezer wet geen
vader, moeder of voogd heett, of wiens vader, moedar
of voogd niet binnen het Rijk, in het Duitscbe Rijk
of in het Koninkrijk België woonplaats beeft, is,
behoudens bet bepaalde in bet volgend lid, steeds
zelf tot het doen van de aangifte verplicht.
4. Hij, die is opgenomen in een der art. 16 ver
melde gestichten en inrichtingen of behoort tot de in
bet tweede lid van geooemd artikel bedoelde nersonen
dan wel in dienst is by de zeemacht, bij bet leger
bier te lande of bij de koloniale troepen, behoeft niet
ter inschrijving te worden aangegeven.
5. De aangifte geschiedt in de maand Januari van
het jaar, volgende op dat, waarin de in te schrijven
persoon bet 18de levensjaar volbracht.
6. Voor hem of baar, die tot bet doen vaD de aan
gifte verplicht is, kan de aangifte geschieden door
eeD ander, daartoe schriftelijk gemachtigd.
Artikel 16.
1. De bestuurders vau krankzinnigen-, idioten-
doofstommen- en bÜDdengestiehten, vau gevangenissen,
vaD rijkswerkinrichtingen, van rijksopvoedingsge
stichten en van tuchtscholen zenden jaarlijks vóór 10
Januari eeDe opgave, ingericht in den door Ons te
bepalen vorm, van de daarin opgenomen mannelijke
personeD, die alsdan voor de militie moeten worden
ingeschreven, aan Onzen commissaris in de provincie,
binnen welke de inschrijving moet plaats hebben.
2. Ten aanzien van de mannelijke personen, die
ingevolge art. o9 van het Wetboek van Strafrecht ter
beschikking van de Regeering zijn gesteld en niet in
een Rijksopvoedingsgesticht zijn opgenomen, geschiedt
gelijke opgave vanwege Onzen Minister van Justitie.
3. De inschrijving van de in het eerste en het
tweede lid bedoelde personen, zoomede van die, welke
in dienst zijn bij de zeemacht, bij het leger hier te
laDde of bij de koloniale troepen, geschiedt overeen
komstig door Ons tegeven voorschriften.
Artikel 17.
1. Voor de militie wordt ook ingeschreven of wordt
opnieuw ingeschreven
lo. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die na
1 Januari van bet jaar, volgende op dat, waarin hij
het 18de levensjaar volbracht, en vóór het ijtreden van
het 21sta levensjaar zijne woonplaats binnen het Rijk,
in bet Duitscbe Rijk of io het Koninkrijk België ge
vestigd beeft en wiens vader, moeder of voogd niet
reeds in een dier Rijken woonplaats bad
2o. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die
Diet in een der genoemde Rijken woooplaats beeft,
docb wiens vader, moeder of voogd Da 1 Januari van
bet jaar, volgende op dat, waarin de minderjarige het
18de levensjaar volbracht, en vóór het intredeu diens
21ste levensjaar zijne of hare woonplaats binnen een
dier Rijken gevestigd heeft
3o. ieder mannelijk mioderjarigo, die na 1 Januari
van bet jaar, volgende op dat, waarin hij bet 18de
levensjaar volbracht, en vóór bet intreden van het
21 ate levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander
is geworden, zoo hij of zijn vader, moeder of voogd
binoen het Rijk, in het Duitscbe Rijk of in het
Koninkrijk België woonplaats beeft;
4o. ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die
na 1 Januari vaH het jaar, volgende op dat, waarin
bij bet 18de levensjaar volbracht, en vóór bet intreden
van het kiste levensjaar zijn woonplaats binnen het
Rijk, in het Duitscbe Rijk of in het KoDinkrijk België
gevestigd heeft
6o. ieder mannelijk meerderjarige, die na 1 Januari
van het jaar, volgende op dat waarin bij bet 18de
levensjaar volbracht, en vóór het intreden van bet
21ste levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander
is geworden, zoo bij binDeD bet Rijk, in bet Duitscbe
Rijk of ia bet Koninkrijk België woonplaats beeft
6o. ieder maonelyk niet-Nederlander, die na 1
Januari vau bet jaar, volgende op dat, waarin by het
18de levensjaar, volbracht, en vóór bet intreden vsn
bet 21ste levensjaar ingezetene of opnieuw ingezetene
is geworden in den zin ran art. 12, tweede lid
7o. bij, die vóór bet intreden van bet 2tste levens
jaar ophoudt te verkeeren in een der gevalleo, bedoeld
in art. 1;, indien hij overigens, betzij volgens art. 12,
hetzij volgens bet biervoren onder lo.6o. bepaalde
ingeschreven zou moeteD worden.
2. Met betrekking tot bet bepaalde onder lo—6o
gelden art. 12, laatste lid, en art. 13.
3. Ten aanzien van de gemeente, waar de inschrijving
of de inschrijving opnieuw moet geschieden, geldt art
14, eerste lid, met dien verstande, dat de plaals van
inschrijving wordt bepaald naar de gemeente of bet
Rijk, waar de woonplaats gevestigd is of was op den
dag, waarop de io te schrijven persoon of zijn vader,
moeder ot voogd is geraakt in een der in bet eerste
lid van dit artikel omschreven gevallen.
4. Ten aanzien vaD de aangifte of opgave ter in
schrijviog of ter ioscbrijviDg opnieuw geldeD de artt.
15 cn 16, met diCD verstande, dat de aangifte geschiedt
binnen dertig en de opgave binnen tien dagen Da den
dag, waarop de io te schrijven persoon of zijn vader,
moeder of voogd is geraakt iD een der in bet eerste
lid van dit artikel omschreven gevallen.
Artikel 102.
1. Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen
of geldboete van ten hoogste honderd vijftig gnldeo
wordt gestraft de in art. lf, eerste of tweede lid, be
doelde persoon of diegene der in laatstgenoemd lid
bedoelde bestuurders, die niet voldoet aan eeae hem
bij dat artikel of bij art. 17, vierde lid, opgelegde
verplichting.
2. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee
maanden of geldboete van ten hoogste boDderd
'uiden wordt gestraft hij, dia opzettelijk een der in
bet eerste lid bedoelde feiten pleegt.
jjC Waar in het bovenstaande sprake is van vader
moeder of voogd, heeft zulks betrekking op minder
jarigen en strekt de uitdrukking „vader" voor het geval
bat de vader de ouderlijke macht of de voogdij uit
oefent de uitdrukking moedervoor het geval, dat
de moeder de ouderlijke macht of de voogdij uitoefent
en de uitdrukking voogdvoor het geval, dat over den
minderjarige voogdij wordt uitgeoefend door een ander
dan den vader of de moeder. De uitdrukking curator
heeft betrekking op meerderjarigen en strekt voor het
geval, dat dezen onder curateele staan.
Waar in het bovenstaande sprake is van woonplaats
wordt, ten aanzien van hen, die geen vrijwillige woon
plaats hebben dat zijn o. a. de minderjarigen
daaronder verstaan de plaats, waar zij werkelijk iconen,
en, zoo deze ontbreekt, de plaats van verblijf.
Voor het doen van de aangifte ter inschrijving, die
moet plaats bebben tusschen 1 en 31 Januari a.s., zal
gelegenheid worden gegeven ter Gemeente-secretarie
op alle werkdagen, des voormiddags vau 9 tot 4 uur.
Des Zaterdags slechts tot 2 uur.
Ter Neuzen, den 22 December 1915.
De Burgemeester voornoemd,
J. HUIZINGA.
Door onzen afgevaardigde de heer De Muralt
is in de Tweede Kamer, omtrent bovenge
noemde weg, het volgende gezegd
Mijnheer de Voorzitter
Verleden jaar heb ik getracht ook in
het Voorloopig Verslag is er toen iets van
gezegd den Minister te bewegen de tot
standkoming te bevorderen van een openbaren
verharden verbindingsweg tusschen het voor
malige vierde en vjjfde district van Staats-
Vlaanderen. Het heeft mjj zeer verwonderd,
dat de Minister het toen niet de moeite
waard heett geacht in de Memorie van Ant
woord met een enkel woord op de opmerking
in het Voorloopig Verslag gemaakt, terug
te komen, ik heb daarna, op 22 December
van het vorige jaar, bjj de openbare beraad
slaging over hoofdstuk IX, in een vrij uitvoerig
betoog trachtten aan te toonen de groote
urgentie voor aanleg van dien weg. Ook
op dat betoog is de Minister echter niet inge
gaan. Hij heett mij zelfs met geen enkel
woord bescheid gegeven. In Zeeuwsch-Vlaan-
deren heeft deze houding van den Minister
inderdaad een zeer eigenaardigen indruk ge
maakt en ik wil den Minister wel zeggen,
dat de bewoners van die streek, vooral de
direct belanghebbenden bij dien weg, mjj
meer dan eens hebben gevraagd, wat toch
de reden kon zjjn, dat in dezen in Den Haag
zoo slecht voor hun belangen werd gezorgd.
Ik heb toen aan die menschen geantwoord,
dat ik niet kon aannemen, dat de Minister
het niet de moeite waard had gevonden een
enkel woord aan dien weg te wijden, tnaar
dat vermoedelijk strategische overwegingen
den Minister tot zwijgen hadden gedwongen.
Ook in de Eerste Kamer heelt een der af
gevaardigden van Zeeland in het Voorloopig
Verslag gevraagd of de weg niet tot stand
kon worden gebracht. Hierop is de Minister
toeschietelijker geweest. Op bladz 7 van de
Memorie van Antwoord, behoorende bjj hoofd
stuk IX van de Staatsbegrooting, Eerste Kamer,
deelde de Minister mede het navolgende
«Indien door meer onmiddellijk be
langhebbenden pogingen worden in het
werk gesteld ter verkrijging van een ver
harden weg tusschen Oost- en West-
Zeeuwsch-Vlaanderen, zal ondergeteeken-
de bereid bevonden worden om die po
gingen te steunen door toekenning) te
bevorderen van een subsidie afhankelijk
van de mate waarbjj het algemeen be
lang bij het werk blijkt betrokken te zjjn.c
ln het Voorloopig Verslag, behoorende bjj
hoofdstuk IX van de begrooting van dit jaar,
is wel is waar de weg niet genoemd, omdat
ik aanvankelijk meende, dat die aangelegen
heid beter kon worden behandeld bij de groote
wet van 20 millioen voor verbetering en den
aanleg van rijkswegen. Als ik mij echter
niet bedrieg, zal die wet voorloopig wel niet
worden behandeld. Daarom ben ik, met
toestemming van den Minister, er thans toe
overgegaan iets over dien weg te zeggen, al
komt hij in de stukken niet voor.
Mjjnheer de Voorzitter! In de Memorie
van Antwoord in de Eerste Kamer spreekt
de Minister van «meer onmiddelljjk belang
hebbenden", maar hoe groot de belangen van
de beide deelen van Zeeuwsch-Vlaanderen, bjj
den weg betrokken ook zjjn, alle belangheb
benden voelen, dat het in de eerste plaats de
plicht van den Staat der Nederlanden is, daar
een weg te maken, en ik gevoel dat met hen.
Zelfs dienen die belanghebbenden geen bjj-
drage in de kosten te geven.
Voor de grensregeling met België was de
toestand zoo, dat, althans te water, Oost- en
West-Zeeuwsch-Vlaanderen gemakkelijk met
elkaar in verbinding waren. Het niet aan
wezig zjjn van een weg werd toen niet zoo
gevoeld. Na dien tjjd is de verzanding en
verslibbing van de Braakman sterk doorgegaan.
Het Rjjk heeft daarvan voordeel gehad. Tal
van polders zjjn door den Staat ingedjjkt als
staatsdomein. Ik noem 1866 de Elisabeth-
polder, 1845: de Paulinapolder, 1893: de
Koninginnepolder, 1847de Angelinapolder,
1899: de Mosselpolder, 19o7 de Van Duo-
nepolder, 1866 de kleine Stellepolder, 1899
de Kanaalpolder, 1911 de Van Wyckhuizen-
polder, 1884: de Vergaartpolder, 1887: de
Van Westpolder, 1851 de Loozepoldej;,