7^ Vrijzinnig Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen, JACHT. JOHANNES No. 2510. Woensdag 30 September 1914. 25e Jaargang FEUILLETON. ABONNEMENTSPRIJS; Per 3 maanden 76 cent voor binnen en buiteD Ter Neuzen. Voor België 96 cent by vooruitbetaling. Abonnementen worden aangenomen by alle Boekbandelaren. Brievengaarders en den Uitgever. Telef. Interc. No IS. ADVERTENTIEPRIJS: Van 1 tot en met 6 regels 50 oent; elke regel meer 10 cent. Bij abonnement aanmerkelijk ver- minderd tarief. Grootere letters naar plaatsruimte. Redactie-adres: Noordstraat 10, Ter Neuseii, J-er iNeuaeD, Deze Courant verschijnt eiken Woensdag- on 7 S Zaterdagmorgen t>p dep Uitgever M. DE JONQE, te Ter Neuzen. De Burgemeester van TEE NEUZEN brengt ter kennis van belanghebbenden dat hem bij missive I sn ok" ^60r C°miS18sari3 dei' Koningin in Zeeland d.d. 2o dezer, A. No. 4133, 3e Afdeeling het vol gende is medegedeeld ZÜDa Excellentie de Minister van Blnnenlandsche Zaken bericht mij dat in verband met de bijzondere tyds omstandigheden door hem in overleg met zijn Ambtgenoot van Financiën is besloten dat te zijner tijd de teruggave zalworden overwogen van e recognitie van die Jachtakten, waarvan geen °L®lecht? geinig gebruik gemaakt is kunnen vv orden, doch uitsluitend aan die personen, die hunne akte voor 1 October a. s. bij den Burge meester hunner woonplaats hebben ingeleverd. De betaalde zegel gelden zullen echterniet kunnen worden teruggegeven. Ter Neuzen, den 28 September 1914. De Burgemeester voornoemd, J. HUIZING A. Een schok ging door de wereld, toen de verschrikkelijke Europeesche oorlog, die thans woedt, begon met de overschrijding der grens van een neutraal land, van het zwaar beproefde België. Toen Duitschland zonder veel omhaal de onzijdigheid schond van België, kwam het ge voel van ieder mensch met eenig rechtsgevoel, daartegen in opstand. Hoe men ook denke over de aanleiding tot den oorlog, tot welke natie iemands sympathie om eene of andere reden ook moge uitgaan, hier was, dat moest ieder, die reeht en waar heid liefheeft, toestemmen, eene verkrachting van het volkenrecht, als wij in dezen tijd niet meer mochten verwachten. Onze groote en vele kleine bladen hebben dan ook van den aanvang gewezen op het groote onrecht hier geschiet. In machtige stonden, als we nu doorleven, leert men de volksziel kennen. En die kennis werkt niet altijd verheffend. Door zekere bladen werd getracht het on recht te verbloemen en verschillende mensehen trachtten verschoonende omstandigheden aan te voeren voor wat in den grond niet ver- schoon baar was. Zoo iets treft smartelijk. Het bewijst, dat er ook in ons land, in onze streek iets aan het rechtsgevoel ontbreekt. En dat er bladen, gezaghebbende bladen zijn, die dergelijke valsche meeningen op- wekken of voeden, wijst op eene grenzenlooze onverantwoordelijkheid. Zoo had ooa de «Standaard* een meer dan lamentabel stuk over het grove onrecht, dat geschied was. Geen woord over België 's recht, maar niets dan een huichelachtig medelijden en jeremiades, dat het zoo erg is voor België en dat het zoo n sympathie heeft voor dat land. Maai in iedere regel, in ieder woord bijna een verzachting, eene verschooning, eene ver dediging welhaast van het grootste onrecht in tientallen van jaren door een beschaafden staat begaan. De Chr.-Hist. Nederlander had zich, hoe wel reeds zoo lang de oorlog woedt, nog niet uitgelaten. Maar dit farizeesche stuk van de «Standaard* ging het blad toch te ver. En het deed zich thans hooreD. En gelukkig evenals bijna allen van andere richting heeft het wat krom is, niet recht willen praten met allerlei schoonklinkende phrasen. Het heeft ronduit onrecht genoemdwat niets anders dan onrecht is. De Nederlander dan schrijft: »Wjj hebben ons, tot dusver, niet uit gelaten over de meerdere of mindere schuld die ten laste komt van de oorlogvoerende partijen, meenende dat daarvoor de tijd niet gekomen, althans niet geschikt is. Nil echter, in een Christelijk, toonaan gevend blad de overschrijding van België's grenzen goed wordt gepraat, omdat de Duitschers «het niet konden latent, want dat ze zich «te veel waagden, door alleen by Metz en Straatsburg den strijd te voeren*, en «dat elke waarborg ontbrak dat frankrijk niet door België op Berlijn zou aantrekken*, achten wij het onzen plicht daartegen te protesteeren. Aan wel ken kant of tegen welk gevaar België vei koos zich door werken te verdedigen, doet aan de rechtsquaestie niets af. België is, evenals elke Europeesche staat, een zelfstandig rijk, een souvereine staat, die zijn grenzen niet behoeft en niet mag open stellen voor vijandeljjke legers. Het blad schijnt te meenen dat het, omdat er »geen rechtsbedeeling* (tusschen volken) is en geen «vierschaaar*, «niet anders konc. Maar wij meenen, dat, ook zonder eeD wereldlijke macht om het recht te handhaven, dat recht toch bestaat, dat hier omtrent de juiste begrenzen van het recht niet de minste twijfel mogelijk is en dan ook niet is geopperd door den aanvaller, en dat er wel degelijk een Vierschaar is, voor welke ook de Poten taten dezer wereld verantwoording zullen hehben af te leggen. Recht bestaat, ook al is er geen goed georganiseerde rechts gemeenschap, tenzij men wil beweren, dat alleen wat in de artikelen eener menschelijke wet vastgelegd werd, «rechte is Eu wij vinden het onrecht, dat men een land dat zijn onbetwist recht hand haaft en zijn internationale verplichtingen nakomt, met krijg overvalt. Militaire noodzakelijkheid, een ander woord voor macht,, kan het recht niet ter zijde stellen. Wij zijn zoo vrjj, te verwijzen naar het geen mr. Groen van Prinsterer vooral tijdens den Franscb-Duitschen oorlog in 1870, omtrent het recht ook tusschen volken, geschreven heeft, alsmede naar het lezenswaardige boek van prof. D, P. D. tabiur: Het volkenrecht, reeds ge schreven in 1907. Eene geheel andere quaestie is of dat gene, waartoe thans ééne groote Mogend heid is overgegaan, niet een gevolg is van den anarchistischen toestand, waarin Europa geraakt is door toedoen der groote Mogendheden, die immers telkens, ter bereiking van wat zij voor zich zelve wenschelijk achtten, tractaten en recht ter zijde hebben geschoven. Wij beerrijpen zeer goed, dat als telkens en telkens het recht niet geëerbiedigd wordt, het voor eene bepaalde Mogendheid moeilijk is te handelen, alsof zij alleen wél aan recht en tractaat ware gebonden. Wij werpen daarom op niemand den eersten steen. Maar recht is recht, ook al vinden de machtigen dezer aarde het goed zich daaraan nu en dan niet te storen, en van de kleine mogendheden kan niet worden gevorderd dat zij zelve medewerker tot verzwak k.i ng van ons rechts gevoel. Hoe men over de Mogendheden en hare handelingen moge denken, het reeht en de verplichting van België om zyn grenzen voor welk leger ook te sluiten, staat als een paal boven water, België str ij dt dus voor zijn r e c h t. En als zoodanig e e r e n wij dat land. Ons medelijden is er ook maar eerst in de tweede plaats.* Die erkenning van België 's recht door de Nederlander moge velen de oogen openen. Het Chr. blad Luctor et Emergo nam èn het stuk van de Nederlander èn dat van de «standaard* zunder commentaar op. Mogen wij den wensch uitspreken, dat ook »De Zeeuw* en andere bladen van die richting en i v. de lichtschuwe «Zelandia* eens onom- wouden voor het recht durven opkomen? Er zijn er in onze streek nog zoovelen, wien het aan een goed begrip mangelt of bij wien het rechtsgevoel door allerlei bijkomstige omstandigheden wordt verstikt. Het onrecht aan België gepleegd, wordt door velen met gevoeld, omdat ja, omdat Belgie nu eenmaal door Belgen wordt bewoond, om het op zijn zachtst uit te drukken. Later gaan we wel eens dieper op deze kwestie in. In ieder geval deed de Nederlander een goed werk om in zijne kringen ook eens betere begrippen te doen bovenkomen. Tegengif tegen het Standaardgeschryf was 3) De kleine liet het hoofd hangen en zweeg Dat was een zwijgende wandeling langs den ouden muur. Boven hun hoofden floten de spreeuwen m lang gerekte tonen en bergden vlü? 10 de kleine houten kooien, die aan de boomen waren aangebrachtuit de verte klonk het gejuich en rumoer van spelende kinderen tot hen door, by had nooit kunnen mec- spelen; hoe ver lag no ook al de kindsheid achter hemroceielyke jaren lagen daar tosschen, doorwaakte nachten by flauw lamplicht, ont beringen van allerlei' aard en toch had de hennnenng van een paar donkerblauwe, on- schuldige kinderoogen hem den somberen tijd zoo verhelderd, dat hem zyn lot liefelijk, zijn moeite en arbeid zoet toeschenen. J'l".h« °P haar herzag, die zoo stil en geduldig naast hem liep, het hoofd diep ge bogen en een trek van ernstig nadenken op het jonge voorhoofd, drong zich met geweld een gedachte aan hem op, die hy vroeger "Ityd met zelfbeheersching, meteen ongeloovi- geu lach diep in zyn hart bad teruggedrongen, en die gelachte wies in een oogwenk en nam hoofd en hart geheel in en, „zóó zal het komen, zó<> moet het komen riepen duizend stemmen in zyn ziel, steeds luider en zekerder, trots alle twyfelende vragen. Zóó zal zij later ook aan uw zijde wandelen. Johannes, ziet gy dan niet boe deemoedig en ernstig zij naast u gaat, het wilde kind, dat uren en dagen lang by de lammen knaap zitten kou, zonder eenig teeken van ongeduld? Zou zij niet eenmaal Neen, neen, zy is nog een kind, een niets vermoedend, onschuldig kind. En toch, en toch, het kan niet anders komen het is niet mogelijk ten minste nu nog met, nog in lange niet, de tyd is nog niet daar, maar zal, moet toch komen 1 „Waarom zijt gy zoo treurig, johannes?" vroeg het meisje eindelyk, „geef ruy liever de viooltjes, die gy geplukt heot, ik wil ze morgea in myu gezangboek leggen; geef ze mij ten bewyze, dat gy niet boos op my zyt. Maar neen, zoo neem ik ze niet aan riep zy. terwyl zy staan bleef, „er is niet één groen hiaadje aan. Gy moet er iets groens by doen. Gy weet wel, die men liefheeft, geeft men heden iets groens." „Neem ze zoo, tkijida, ik kan my niet bukken zonder myn kruk;" zeide hy somber, terwyl hy haar de bloemen overreikte. „Ach ja, sprak zy, „maar wacht, dan geef ik u iets groens; blyf hier even staan." t Volgende oogenblik vloog zy het tuinpad langs en kwam weldra terng met een paar klimopbladen. „Gij moet ze bewaren johannes," voegde zy er smeekend bij. „Hebt gy my dan lief, truida el zeker, johannes, wie anders dan u vroeg zji. „Ik heb moeder noch vader groot mama is zoo ernstig en süse bromt 'altijd met de meisjes in de school kibbel ik steeds, die dwaze ik kan het niet uitstaan, dat zy zich t hof laten maken door de gymnasias ten, das „Gy zijt de eenige, dien ik liefheb, johan nes, verzekerde zy op stelligen toon, maar het kindergelaat klenrde volstrekt niet. „Zult. gy ook altjjd blijven liefhebben?" „Ja!" antwoordde zy oprecht en de schoone oogen zeiden eveneens „ja." „Maar gy moogt mij nu niet meer bij den naam noemen, truida!" „Als er anderen by zyn, anders niet „En ik zeggenadige freule en gy „Och, welk een onzin!" riep zy lachend, „ik zie het eigeniyk volstrekt niet in waar om zouden wy het niet meer mogen doen „Zult gy dikwijls aan mij denken, truida, ook al kom ik in langen tyd niet terug „Alle dagen!" knikte zy toestemmend. „Ik ga aityd naar uw moeder en vraag naar u z\j zal my alles vertellen." „Vergeet het niet, truida." DE OORLOG. De toestand te Brussel. Onze correspondent te Antwerpen seint- Een betrouwbaar vriend uit Brussel naar Antwerpen gekomen, deelde mij eenige bij zonderheden mede over den toestand aldaar. De stemming van de Brusselsehe bevolkiDg is zeer gedrukt. Men hoopt op Antwerpen en snakt naar verlossing. De Duitsche be zetting is lang niet zoo talrijk als in den be ginne, naar schatting circa 70,000; in den aanvang daarentegen was hun aantal meer dan 200.000. Ook zijn er nog een paar duizend Oostenrijkers, van wie velen slechs gekleed zijn. Er zijn vele voetzieken. Wat zyt gij kluchtig, johannes. Luister, luister, daar luiden zy den goeden vrijdag in." 6 Zy wandelden langzaam terng onder het volle gelui der klokkende vogels verstomden voor de krachtige tonen, die plechtig door de lucht ruischten, maar de jeugdige lippen openden zich en zij zong: „Truida, truida!" klonk het over het plein heen.in den tuin. „Ik kom! riep zjj terug en nam de kruk van den grond, om haar den jongen man te geven; toen liep zy, haar japon by elkander nemende, haastig naar beneden. Halfweg het pad bleef zy staantoen kwam zjj terng. y „Gy zyt dus werkelyk niet meer boos op my, johannes?" vroeg zy haar oogen schenen byja donkerder dan de viooltjes. „Das, TRUIDA?" Won de klokken alle luiden, Zwelt mij 't hart van zaligheid. 'k Weet toch wel, wat zij beduiden, Voorbjj is thans de droeve tijd. Lente is het als voor dezen, Alle zorgen dreef zjj weg' Mocht een vogelkjjn ik wezen, liegen over heg en steg. Mocht ik vliegen naar het strand, Mr assohen daar mijn vleuglen rein. zweven door het wolkenland, Mocht ik vrij en zalig zjjn 1

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensch Volksblad / Zeeuwsch Nieuwsblad | 1914 | | pagina 1