Vrijzinnig Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen. Jacht en Yisscherij. hoogst ernstige beschuldiging. No. 2470. Zaterdag 9 Mei 1914. 25e Jaargang Gemeenteraad van Ter Nenzen. ABONNEMENTSPRIJS: Per B maanden 76 cent voor binnen en buiten Ter Neuzen. Voor België 95 cent bij vooruitbetaling. Abonnementen worden aangenomen by alle Boekhandelaren, Brievengaarders en den Uitgever. Telef. Interc. No 15 ADVERTENTIE PR IJ 8: Van 1 tot en met 6 regels 50 stent; olke regel meer 10 cent. Bij abonnement aanmerkelijk ver» minderd tarief. Grootere letters naar plaatsxuimte- Redactie-adres: Noordstraat 10, Ter Neuzen, Deze Courant verschijnt eiken Woensdag - en Zaterdagmorgen bij den Uitgever M DE JONGE, te Ter Neuzen. De Burgemeester van TER NEUZEN, brengt donr deze ter kennis van de belanghebbenden in deze gemeente dat op de werkdagen in Mei 1914 be halve des Zaterdags van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 ure, op de gemeente secretarie alhier voor een ieder verkrijgbaar zijn gesteld blanco verzoekschriften, ter bekoming van Jacht- Visch- en Hengelsikten voor het aanstaande seizoen 1914/1915. Ter Neuzen, 4 Mei 1914. De Burgemeester voornoemd, J. HUIZINGA. In ons vorig nummer deelden wij een en ander mede over de interpellatie van den heer Van Deventer over de pestbestrijding in Indië. Wij drukten af hetgeen in eerste termijn onze afgevaardigde in het midden bracht. Onze afgevaardigde slingerde inderdaad een zeer zware beschuldiging aan het adres der Indische regeering, die in 1899 te Buitenzorg zetelde. Zoowel de heer Van Deventer als de Minister bleven het antwoord niet schuldig. Ook de afgevaardigde van Breda de heer Bogaardt trachtte de beschuldiging te ver zachten. De heer Van Deventer en ook de Minister bleken het niet eens te zijn met den heer De Muralt omtrent de doktoreukwestie. Beiden betreurden zeer, dat de doktoren niet geneigd waren zich op te otferen om terwille der menschheid naar Indië te gaan. Het trak tement werd voldoende geacht en uit roeping moesten de doktoren de pest opzoeken. Ook werd medegedeeld, dat de pest eigenlijk niet besmettelijk was van mensch op mensch en dus niet gevaarlijk voor de doktoren. De heer Van Deventer achtte het koude mate rialistische, dat in de rede van onzen afge vaardigde naar voren drong niet symphatiek. Het moge zoo zijn Wij hebben getracht onpartijdig uit de stukken onze umening te vormen en zijn tot de conclusie gekomen dat, hoe men de zaak ook beziet, men in dit ge val veel verder komt met de materialistische beschouwing van onze afgevaardigde dan met de oogenschijnlijk zoo hoogstaande beweringen van den heer Van Deventer. Het feit ligt er, dat onze doktoren voor het salaris van 400 gld. per maand niet naar de pest willen. Het is dus plicht der regeering nn meer te bieden. De pestepidemie breidt zich uit. De ongeluk kige lijders liggen zonder hulp. Hier breekt nood wet. Wij drukken hieronder af hetgeen onze algevaardigde in tweeden termijn in de kamer deed hooreu. De heer DE MURALTMijnheer de Voor zitter Het is in overleg met den heer Minister, dat ik de vrijheid neem nog even, vóórdat Zijn Excellentie de sprekers nader beantwoordt, het woord te voeren. Ik acht mij daartoe toch verplicht na hetgeen is medegedeeld door den geachten afgevaardigden uit Breda, den heer Bogaardt, betreffende de pestbarakken door mij indertijd in opdracht van de toen malige Indische regeering in gereedheid ge bracht op de Karimon-üjawa-eilanden. De beschuldiging door mij geuit aan het adres van de toenmalige Indsche regeering, die van 1899, is inderdaad zeer zwaar en treft mis schien enkele ambtenaren en hoofdambtenaren, die destijds met deze zaken te maken hadden en waarvan er verschillende nog in Indië vertoeven en die direct of indirect dus door mij van nalatigheid zijn beschuldigd. Die beschuldiging is, ik erken het nogmaals, in derdaad zeer zwaar, maar ik heb die welbe wust geslingerd naar de toenmalige Indische regeering. Nu heeft de heer Bogaardt te kennen ge geven, dat hem de bouw van die pestbarakken op de Karimon-Djawa-eilanden niet bekend was Hij wist wel, dat er op Onrust een soort van quarantaine-station bestond, maar hij onderstelde, dat die pestbarakken op de Kari- mon Djawa eilanden waren gemaakt, omdat de mogelijkheid niet was uitgesloten, dat de pest zou worden ingeeleept met het een of ander schip uit Britsch-Indië of uit Penang, waar toch een zware epidemie heerschte. Met die uiting heeft de heer Bogaardt mijn be schuldiging tegen de toenmalige Indische regeering niet verzwakt, maar haar integen deel zeer versterkt, want hij heeft daardoor erkend, dat in 1899 de Indische regeering reeds was gewaarschuwd en dit bewezen heeft doordien zij quarantaine-inrichtingen deed maken, omdat de mogelijkheid niet was uit gesloten, dat de pest door een schip uit Britsch-Indië naar Nederlandsche-Indië zou worden overgebracht. Het staat dus vast dat de Indische regee ring in 1899 volkomen op de hoogte was van het gevaar dat dreigde. Het kan en mag hier niet worden ontkend. Ik zou dit kunnen bewijzen uit de rapporten die ik toen heb uitgebracht, en die ik nog in mijn bezit heb. Het spreekt vanzelt dat in die rapporten, die ik als ambtenaar heb uitgebracht, niet mag publiceeren. Misschien wel met toestemming van den Minister van Koloniën? Door ver schillende ambtenaren werd in hun stukken vermeld dat de pest in directeu aantocht was. Ik heb het volle recht de zware beschuldiging uit te spreken, dat de toenmalige Indische regeering in gebreke is gebleven om de noodige maatregelen te nemen. Nu kan men zeggen wat had de regeering moeten doen toen zij wist dat de pest komen kon? „C'est eufoncer une porte ouverte." Wel, Mijnheer de Voorzitter, dan had men moeten doen wat hier te lande gebeurt ten aanzien van de cholera en andere te verwachten epidemieën. Wij weten ook wel, dat de cholera niet eiken dag in ons vaderland kan binnentreden, maar toch worden er zelfs op het platteland cho- lerabarakken opgericht om in tijd van nood te kunnen dienen Ik ben zelf lid van een gezondheidscommissie geweest, dus weet ik er alles van. Alle dokters zullen gereed staan, in één woord, om het beeld dat de Minister gebruikte te bezigen, alle koetsiers zullen op den bok zijn om in dienst te treden als de cholera haar intrede in Nederland mocht doen. Men heeft te Rotterdam kunnen zien, dat, toen de cholera daar haar intrede deed, men de ziekte dadelijk heeft weten te localiseeren dit kon men doen omdat alles in orde was. Wanneer men te Rotterdam de Indische regie ring van 1899 had gehad, dan waren de menschen gestorven als ratten wij hebben het zooveel over ratten gehad, dat ik dit beeld nu nog wel eens gebruiken mag. Nu heeft de heer Van Deventer gezegd: kijk eens, mijnheer de Muralt vertelde, dat hem in 1899 is opgedragen om op de Kari mon-Djawa-eilanden pestbarakken op te rich ten: dit is m i. juist een lof voor de Indische regeering; hieruit blijkt toch dat ze deed wat zij kon doen. Ik erken dat dit een optreden was tegen de pest, een optreden in „statu nascendi"; dit was het begin van het begin. Indien de regeering van 1899 op dien weg ware voort gegaan, dan zou ik niets gezegd hebben en dan zou ik het eens zijn geweest met den heer van Deventer, dat het optreden van de regeering in 1899 en daarna hulde verdiende. Het begin was uitstekend, maar men heeft het daarbij gelaten. Er werden barakken op gericht, maar er was geen quaestie van dat men er iets mede doen kon, en voldoende behoorlijke medische voorzorg werd niet ge nomen Ik was ambtenaar; ik kreeg de op dracht om die barakken te bouwen en moest dus gehoorzamenik werd er voor betaald. De heer SCHaPER: En u hebt gezwegen De heer DE MURALTDe heer Schaper zegt: gij hebt gezwegen, maar de heer Schaper moet weten hoe de toestanden in 4899 nog in Indië waren. De heer Albarda, die ook bij de Indische begrooting over de ingenieurs sprak, kan daarover beter oordeelen. Thans heeft men in Indië de vakvereeniging van ingenieurs, waar alle zaken ter sprake kunnen komen, terwijl men vroeger alleen in deze stond. De heer Bogaardt zeide betreffende het doctorensalaris: moeten wij dan ambtenaren koopen? Niet koopen, maar goed betalen. Het spreekt vanzelf dat wij niet aan alle doctoren die gewoon naar Indië gaan een groot extra traktement moeten geven, wij staan hier echter voor eer/ noodstand, en, zooals het oude Hollandsche spreekwoord zegt: „nood breekt wet." .Wij moeten zoodanig traktement geven, dat wij de beste doetoren ku.nnen krijgen. Men moet niet alleen de jonge doctoren naar de peststreken zenden, maar in de eerste plaats goede doctoren. Ik twijfel er niet aan, dat de doctoren niet zullen ontbreken als men ze maar goed betaalt. Dit moge onsymphatiek klinken, maar het is de waarheid, dat over het algemeen de doctoren niet naar Indië willen gaan naar de pest omdat men ze niet behoorlijk betaalt. Er is nog iets dan ik gewoon schandalig vind. Dat is dit, dat jaren geleden toen de veepest in Indië heerschte, men veeartsen heeft op roepen en die dadelijk heeft gegeven f 500 per maand, wat zij ook waard waren. Dat is geen praatje. De heer VAN DEVENTER: Hoevelejaren praktijk hadden die veeratsen? De heer DE MURALT De heer Hoogkamer, gepensionneerd majoor-veearts uit Indië, thans wonende in den Haag, heeft mg het recht gegeven om zijn naam te noemen en op zijn gezag deel ik mede, dat de veeartsen die men toen naar Indië zond, direct f 500 per maand ontvingen. De geachte interpellant behoeft mij dus hier niet te interrumpeeren. Hij kan zich tot dien heer wenden. Er, nu gaat het niet aan om de doctoren, die men naar de peststreken wil zenden al zijn dit dan geen idealistische doctoren f400 per maand geven en daarbij nog uit te rekenen, dat zij nog f3500 per jaar kuunen overhouden. Jarenlang is door de wetenschap volgehouden dat de pestbacil eigenlijk niet kon aarden in een koel klimaat, maar de on dervinding heeft geleerd, dat men niet altijd te veel kan hechten aan hetgeen wordt vast gesteld door de medische wetenschap. Het kan eveuzoo gaan met de bewering dat de pest niet besmettelijk is van mensch op mensch. Daarin kan blijken dat de wetenschap zich ook vergist, natuurlijk te goeder trouw. Zoo is het ook gegaan met dat beweren, dat de pestbacil niet kon aarden in een koel klimaat. Want wat zien wij Dat juist in de koelere stre ken van onze Oost, namelijk in Malang de pest. het weligste tiert. De uitspraken van de z. g wetenschap zijn dus hier niet juist gebleken. Zoo kan ook haar beweren dat de pest niet wordt overgebracht van mensch op mensch, maar dat er een vloo tusschen moet zitten metter tijd onjuist blijken te zijn. Ik wil wel zeggen, dat ik de kunst niet versta om hetgeen ik te zeggen heb, altijd op een sympathieke wijze naar voren te brengen. Bij het nalezen van mijn rede van gisteren, dit moet ik toch zeggen, is mij gebleken, dat ik mij gisteren iets heb laten ontvallen, dat ik beter op andere wijze had gezegd. Dat betreft dat gedeelte waar ik den Minister toevoegdezijt gij en de anderen naar Indië gegaan uitsluitend voor uw plezier of hebt gij daarvoor ook andere drijfveeren gehad. Over die woorden wensch ik mijn excuses den /Minister aan te bieden. Er is door den heer van Deventer ge zegd, dat men toch niet altijd om het geld naar Indië gaat. Ik ben 5 jaren in Indië ge weest ik heb wellicht niet in die kringen verkeerd als de geachte afgevaaidigde maar in de kringen waarin ik verkeerde ging het bijna altijd over salaris, pensioen enz., d. w. z. over het geld. Het ging altijd over het salaris dat men verdiende, totdat men aan f1000 per maand kwam dan werd er niet meer over gesproken. Wanneer men op theevisite kwam of waar dan ook, kwam nu en dan het geldbezit naar voren. En wanneer ik dus beweer dat men ook en vooral naar Indië gaat ter wille van het geld, dan heb ik niets te veel gezegd en ligt dit waarschijnlijk aan de opvoeding die ik bij de burgerlijke open bare werken in Indië heb genoten. loch wil ik niet den indruk vestigen, alsof nu iedereen alleen ter wille van het geld naar Indië gaat. Dat is natuurlijk te sterk. Maar dit staat toch vast, dat het bij het meerendeel van de Nederlanders, die naar Indië gaan, wel het geval is. Dat is niet alleen nu zoo, maar ook in den tijd van onze republiek. Men gaat er heen ter wille van het geld en om er een beter materieel leven te hebben. En nu wat betrelt die doctoren. Dikwerf hebben dezen gestudeerd ten koste van velerlei opof feringen van vader, moeder en zusters. Ik heb jongelieden gekend die arts werden, doch waar voor het geld was bijeengebracht op een wijze die iemand de tranen in de oogen deden komen. En als zij dan eindelijk dokter zijn de trots van de geheele familie, dan zullen zij naar Indië gaan om voor f 400 per maand de pest te bestrijden. En zooals ik reeds zeide het beweren dat de pest niet overgaat van den eenen mensch op den anderen is nog niet gebleken absoluut juist te zijn. Voor die f400 salaris loopt men wel degelijk ernstig gevaar. De heer van Deventer heeft gezegd, dat de medici niet willen, en dat de Minister nu zooveel dokters te kort komt. Mijnheer de Voorzitter! Dit alles betreur ik ook, en ik vind het lamlendig, dat zij, die daarginds zooveel kunnen leeren omtrent de pest en andere ziekten, er niet heen willen. Maar naast dit 'betreuren constateer ik dat er een middel moet worden gevonden en zelfs reeds is om die pestlijders te helpen, en dat middel wordt nu onsympathiek genoemd. Mijnheer de Voorzitter De geachte interpellant moge een aangenamer geluid hebben doen hooren dan ik, maar dat neemt niet weg, dat ik evenveel voor die arme pestlijders gevoel als hij en als ieder ander. En dan herhaal ik, dat wij er met idealisme niet komen. Als de dokters weigeren naar Indië te gaan, dan zijn wij in die omstandig heden verplicht, tot den Minister te zeggen betaal dan de dokters meer. Probeer althans zoo in den noodtoestand te voorzien. De zieken daarginds kunnen niet wachten „geen dag en geen nacht," omdat zij in een dag en een nacht reeds dood zijn. De pestlijders, Mijnheer de Voorzitter, heb ben meer aan mijn omsympathiek voorstel dan aan het sympathieke geluid van den interpellant, die er over klaagt, dat de dokters zoo weinig idealistisch zijn, en het aangeboden salaris niet behoeft te worden verhoogd. Zitting van 7 Mei 1914. Voorzitter: de heer J. Huizinga, burgf- meester. Aanwezig: de heeren Visser, Dees, Moggré, De Jager, R. Scheele, Lensen, De Feijter, De Bruijne, Donze, Ejjke, Van Borssum Waalkes en D. Scheele Afwezig: de heer Wielaud. Te behandelen is 1. De notulen der vorige vergadering wordt goedgekeurd.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensch Volksblad / Zeeuwsch Nieuwsblad | 1914 | | pagina 1