Vrijzinnig Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen. Het Kamerlid voor Oostburg en de tracte- mentsverhooging van de hoofdambtenaren van den Waterstaat. No. 2429. Zaterdag 13 December71913. 24e Jaargang. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 76 cent voor binnen en buiten Ter Neuzen. Voor België 96 cent bij vooruitbetaling. Abonnementen woelen aangenomen by alle Boekbandelaren, Brievengaarders en den Uitgever. Telef. In tere. No 15. ADVERTENTIEPRIJS: Van 1 tot en met 6 ragels 60 oent; elke regel meer 10 cent. Bij abonnement aanmerkelijk ver minderd tarief. Grootere letters naar plaatsi uimte- Redactie-adres: Noordstraat 10, Ter Neuzen, Deze Courant verschijnt eiken W O e n 8 d a g- en Zaterdagmorgen bjj den Uitgever M. DE JONGE, te Ter Neuzen. AANGIFTE Inschrijving voor de Militie. De bijzondere aandacht wordt er op gevestigd, dat bij de in art. 15 vermelde aangifte ter inschrijving gelegenheid be staat om op te geven de reden van vrij stelling die de in te schrijven persoon vermoedelijk zal kunnen doen gelden. Voorts is het noodig, dat door of voor hen, die elders geboren zijn, bij het doen van de aangifte ter inschrijving wordt overgelegd een uittreksel uit het geboorte register, welk uittreksel op aanvrage kosteloos wordt verstrekt. Men wordt dringend verzocht, zich zoo mogelijk op een der aangegeven uren voor het doen der aangifte ter Gemeente secretarie te vervoegen. Het heeft ons veel genoegen gedaan, dat onze afgevaardigde, de heer de Muralt, in de vergadering van de tweede kamer van 8 December j.l. getoond heeft, dat zijne demo cratische gevoelens verder reiken dan in ver kiezingsredevoeringen. Door den minister van Waterstaat, was op den laten avond een nota ingediend, waarbij den hoofdambtenaren van den Waterstaat traktementsverboogingen werden toegestaan die schier de perken te buiten gingen. Wij drukk m hieronder letterlijk af, hetgeen de handelingen ons omtrent de rede van den heer de Muralt mededeelen. De heer DE MURALT Mijnheer de Voor zitter Door mij is bij artikel 14 van de nu in behandeling zijnde begrooting voor water staat het woord gevraagd, in verband met de tweede Nota van Wijziging in het betrokken wetsontwerp, die ik schroom niet dit hier te zeggen ons een weinig heeft overvallen. Voorzeker, Mijnheer de Voorzitter, de voor stellen, in deze Nota vervat, zullen de totale uitgaven onder artikel 14 niet doen vermeer deren, ja zelfs zal daarmede een besparing van »één honderd gulden« worden verkregen. Maar, Mijnheer de Voorzitter, ik vraag mij ernstig af, of de nieuwe regeling en groote verbetering van de salarissen van de hoofd ambtenaren van den rijkswaterstaat, die in de Nota wordt voorgesteld, wel op een dergelijke wijze namelijk bij eenvoudige Nota, zonder behandeling in de afdeelingen mag worden afgedaan. Ik zou er zeer veel prijs op stellen, Mijnheer de Voorzitter, te vernemen, hoe de beide oude parlementariërs, de heeren van Foreest en Dolk, die beiden deel uitmaken van de be trokken Commissie van Rapporteurs, over een en ander denken. Voorop zij gesteld, Mijnheer de Voorzitter, dat ik den Minister niet zal verzoeken zijn Nota in te trekken, en zijn voorstel in deze bij een volgende begrooting wederom in te dienen. Ook zal ik wat trouwens wellicht moeilijk zou gaan geen stemming over het artikel vragen. Wel, Mijnheer de Voorzitter, wensch ik hier uitdrukkelijk te verklaren, dat, hoe bevredigend het antwoord van den Minister misschien ook moge zijn of schijnen, ik mij het moreele recht voorbehoud, om bij een volgende be grooting op deze aangelegenheid terug te komen. Ik erken ten volle, dat een eenmaal toege stane salarisverbetering van ambtenaren en hoofdambtenaren niet bij een volgende be grooting kan worden ingetrokken. Echter waar het geldt een zeer belangrijke verbetering van salarissen, die, op den laten avond, eigen lijk geheel onvoorbereid wordt voorgesteld en aangenomen, zooals nu vrijwel het geval is, kan voor die erkenning mijnerzijds geen plaats zijn. Ik wil hier nog bijvoegen de verklaring, Mijnheer de Voorzitter, dat, indien ik en er zijn er meer in de Kamer die er zoo over denken voor de behandeling van de vol gende begrooting voor waterstaat tot de over tuiging zal mogen geraken, dat de verbetering van de salarissen van de hoofdambtenaren van den waterstaat urgent en billijk is, en met in strijd met de zoo hoog noodig geachte te be trachten zuinigheid, ik van harte er toe zal medewerken om de nu voorgestelde salarisver betering te bestendigen. Die salarisverbetering, Mjjnheer de Voor zitter, is inderdaad geen kleinigheidAan de beide inspecteurs-generaal wordt, zeker bij wijze van Sint Nicolaas-surprise, een trak- tementsverhooging van 700 gulden toegekend. D$n 10 hoofdingenieurs-directeur wordt elk 500 gulden per jaar meer uitgekeerd. Voor zooverre mij bekend, Mijnheer de Voorzitter, heb ik noch in ingenieursvereeni- gingen, noch in vakbladen, noch elders, noch van de betrokken ambtenaren zelf, ooit ge hoord of gelezen, dat de traktementen onvol doende waren. Trouwens, salarissen van 5800 gulden, 5200 gulden en 4800 gulden, waar toe ambtenaren, zonder zich bijzonder te onder scheiden, eenvoudig door regelmatige opklim ming volgens de ranglijst kunnen geraken, kunnen toch moeilijk als onvoldoende worden beschouwd. Deze meening hetzij herhaald kan zich bij mij, bij nader onderzoek, waartoe mij nu de tijd ten eenenmale ontbrak, mis schien wijzigen. TER De Burgemeester der Gemeente TER NEUKEN brengt ter kennis van wie bet aangaat, inzonderheid van de in bet jaar 1895 geboren mannelijke personen, of van hun vader, moeder, voogd, of curator, dat bij de Mi- litiewet Staatsblad 1912, No. 21) het volgende is be paald Artikel 12. 1. Behoudens het bepaalde in art. 13 wordt voor de militie ingeschreven: lo. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die op, 1 Januari van bet jaar volgende op dat, waarin hij het 18de levensjaar heeft volbracht, binned het Rijk, in het Dnitscbe Rijk of in het Koninkrijk België woon plaats heeft, of wiens vader, moeder ot voogd op ge noemd tijdstip in een dier Rijken woonplaats heeft 2o. ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die op genoemd tijdstip in een der genoemde Rijken woon plaats heeft 3o. ieder mannelijk niet-Nederlander, die op gene md tijdstip ingezetene van het Rijk is. 2. Voor ingezetene in den zin dezer wet worf t ge houden A. de minderjarige niet-Nederlander, die binr jn het Rijk woonplaats beeft: lo. indien zijn vader, moeder of voogd binr,en het Rijk woonplaats heeft en gedurende de voora/gaande achttien maanden in bet Rijk of in de koloniin of be zittingen des Rijks in andere werelddeelen woonplaats gehad beeft 2o. indien hij zelf gedurende de voorafgaande acht tien maanden in bet Rijk of in de koloniën of bezit tingen des Rijks in andere werelddeelen woonplaats gebad beeft, tenzij hij tn don zin dezer wet sa vn.ier of moeder heeft en deze elders dan binnen het Rijk woonplaats heeft B. de meerderjarige niet-Nederlander, die binnen het Rijk woonplaatB heeft en gedurende df voorafgaande achttien maanden in bet Rijk of in df koloniën of be zittingen des Rijks in andere wereldd elen woonplaats gebad beeft. 3. Voor de toepassing van het bepaalde in het vorig lid wordt gehouden voor minderjarig hij, die minderjarig is in den zin der Nederlandsche wet voor meerderjarig bij, die meerderjarig is in den zin der Nederlaodscbe wet. Artikel 13. Voor de militie wordt niet ingeschreven lo. de ingezetene niet-Nederlander, die blijkt te he- booren tot een Staat, waar de Nederlanders niet aan den verplichten krijgsdienst zijn onderworpen of waar ten aanzien van den dienstplicht het beginsel van we- derkeerigheid is aangenomen. 2o. bij, die blijkt in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen woonplaats te hebben, mits dit niet zij ter zake van krijgsdienst. Artikel 14. 1. De inschrijving geschiedt lo. van hem, bedoeld in art. 12 eerste lid, onder lo- ti. zoo zijn vader, moeder of voogd binnen het Rijk woonplaats beeft, in de gemeente der woonplaats van vader, moeder of voogd b. zoo bij binnen het Rijk woonplaats heeft, in de gemeente zijner woonplaats, tenzij hij in den zin dezer wet een vader, moeder of voogd beeft en deze in eene andere gemeente binnen het Rijk woonplaats beeft; c. zoo zijn vader, moeder of voogd in het Duitsche Rijk en bij niet binnen het Rijk woonplaats heeft, in de gemeente Amsterdam d. zoo zijn vader, moeder of voogd in het Koninkrijk België en bij niet binnen bet Rijk woonplaats beeft in de gemeente Rotterdam e. zoo bij in het Duitsche Rijk en zijn vader, moeder of voogd niet binnen het Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats beeft, in de gemeente Amsterdam. zoo hij in het Koninkrijk België en zijn vader, moeder of voogd niet binnen bet Rijk of in het Duit sche Rijk woonplaats heeft, in de gemeente Rotterdam 2o. van hem bedoelt in art. 12, eerste lid, onder 2o. zoo hij woonplaats beeft binnen het Rijk, in de gemeente zijner woonplaats zoo bij woonplaats heeft in het Duitsche Rijk, in de gemeente Amsterdam; c. zoo hij woonplaats beeft in bet Koninkrijk België, in de gemeente Rotterdam; 3o. A. van hem, bedoeld in art 12,eerste lid, onder 3o., indien bij minderjarig is: a. zoo zijn vader, moeder of voogd binnen bet Rijk woonplaats beeft, in de gemeente der woonplaats van vader, moeder of voogd b. zoo hij in den zin dezer wet geen vader, moeder of voogd heeft of zoo zijn voogd niet binnen het Rijk woonplaats heeft, in de gemeente, waar bij zelf woon plaats beeft B. van hem, bedoelt in art. 12, eerste lid, onder 3o., ind'en hij meerderjarig is in de gemeente, waar bij woonplaats heeft. 2. De in het vorig lid als plaats van inschrijving aangewezen gemeente is die, waar de woonplaats geves tigd is of was op 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin de in te schrijven persoon het 18e levensjaar volbracht. Ten aanzien van hem, wiens inschrijving te Amsterdam of te Rotterdam moet ge schieden wegens woonplaats onderscheidenlijk in het Duitsche Rijk of in bet Koninkrijk België, wordt de gemeente, waar de inschrijving moet plaats hebben, bepaald naar bet Rijk, waar de woonplaats gevestigd is of was op 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin de in te schrijven persoon het 18e levensjaar volbracht. Artikel 15. 1. Hij, die volgens art. 12 moet worden ingeschreven, is verplicht zich daartoe aan te geven bij den burge meester der gemeente, waar de inschrijving moet ge schieden. 2. Indien hij ongesteld of afwezig is, rust de ver plichting tot bet doen van de aangifte: 0. indien het een minderjarige betreft, op zijn vader, moeder of voogd, mits de vader, moeder of voogd binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats heeft, of indien de voogdij is opgedragen aan een rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging, aan eene stichting of aan eene instelling van weldadigheid op de bestuurders; b. indfen het een meerderjarige betreft, die onder cnrateele staat, op zijn curator. 3. Do minderjarige, die in den zin dezer wet geen vader, moeder of voogd beeft, of'wiens vader, moeder of voogd niet binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats heeft, is, behoudens het bepaalde in bet volgend lid, steeds zelf tot het doen van de aangifte verplicht. 4. Hij, die is opgenomen in een der art. 16 ver melde gestichten en inrichtingen of behoort tot de in bet tweede lid van genoemd artikel bedoelde personen dan wel in dierst is bij de zeemacht, bij het leger hier te lando of bij de koloniale troepen, behoeft niet ter inschrijving te wordon aangegeven. 5. De aangifte geschiedt in de maand Januari van het jaar, volgende op dat, waarin de in te schrijven persoon bet 18de levensjaar volbracht. 6. Voor hem of haar, die tot het doen van de aan gifte verplicht is, kan de aangifte gescba den door een ander, daartoe schriftelijk gemachtigd. Artikel 16. 1. De bestuurders van krankzinnigen-, idioten- doofstommen- en blindengestiehten, van gevangenissen, van rijkswerkinrichtingen, van rijksopvoedingsge stichten en van tuchtscholen zenden jaarlijks vóór 10 Januari eene opgave, ingericht in den door Ons te bepalen vorm, van de daarin opgenomen mannelijke personen, die alsdan voor de militie moeten worden ingeschreven, aan Oazen commissaris in de provincie, bionen welke de inschrijving moet plaats hebben. 2. Ten aanzien van de mannelijke personen, die ingevolge art. 1-9 van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking van de Regeering zijn gesteld en niet in een Rijksopvoedingsgesticht zijn opgenomen, geschiedt gelijke opgave vanwege Onzen Minister van Justitie. 3. De inschrijving van de in het eerste en het tweede lid bedoelde personen, zoomede van die, welke in dienst zijn bij de zeemacht, bij het leger hier te lande of bij de koloniale troepen, geschiedt overeen komstig door Ons te geven voorschriften. Artikel 17. 1. Voor de militie wordt ook ingeschreven of wordt opnieuw ingeschreven lo. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die na 1 Januari van bet jaar, volgende op dat, waarin bij het 18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden van bet 21ste levensjaar zijne woonplaats binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in bet Koninkrijk België ge vestigd heeft en wiens vader, moeder of voogd niet reeds in een dier Rijken woonplaats had 2o. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die niet in een der genoemde Rijken woonplaats beeft, doch wiens vader, moeder of voogd na 1 Januari van bet jaar, volgende op dat, waarin de minderjarige het 18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden diens 21ste levensjaar zijne of hare woonplaats binnen een dier Rijken gevestigd heeft 3o. ieder mannelijk minderjarige, die na 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het l^de levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander is geworden, zoo hij of zijn vader, moeder of voogd binnen het Rijk, in bet Duitsche Rijk of in bet Koninkrijk België woonplaats heeft; 4o. ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die na 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij bet 18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar zijn woonplaats binnen het Rijk, in het Dnitscbe Rijk of in het Koninkrijk België gevestigd beeft; 5o. ieder mannelijk meerderjarige, die na 1 Januari van het jaar, volgende op dat waarin bij het 18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander is geworden, zoo bij binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats heeft 6o. ieder mannelijk niet-Nederlander, die na 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de levensjaar, volbracht, en vóór het intreden ven het 21ste levensjaar ingezetene of opnieuw ingezetene is geworden in den zin van art. 12, tweede lid 7o. hij, die vóór het intreden van het 21ste levens jaar ophoudt te verkeeren in een der gevallen, bedoeld in art. lc, indien hij overigens, hetzij volgens art. 12' hetzij volgens het hiervoren onder lo.—6o. bepaalde ingeschreven zou moeten worden. 2. Met betrekking tot het bepaalde onder lo—6o gelden art. 12, laatste lid, en art. 13 3. Ten aanzien van de gemeente, waar deinsehrijving of de inschrijving opnieuw moet geschieden, geldt art. 14, eerste lid, met dien verstande, dat de plaats van inschrijving wordt bepaald naar de gemeente of bet Rijk, waar de woonplaats gevestigd is of was op den dag, waarop de in te schrijven persoon of zijn vader, moeder of voogd is geraakt in een der in het eerste lid van dit artikel omschreven gevallen. 4. Ten aanzien van de aangifte of opgave ter in schrijving of ter ioBchrijviog opnieuw gelden de artt. 15 en 16, met dien verstande, dat de aangifte geschiedt binnen dertig en de opgave binnen tien dagen na den dag, waarop de in te schrijven persoon of zijn vader, moeder ot voogd is geraakt in een der in het eerste lid van dit artikel omschreven gevallen. Artikel 102. 1. Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van ten hoogste honderd vijftig gulden wordt gestraft de in art. lt, eerste of tweede lid, be doelde persoon of diegene der in laatstgenoemd lid bedoelde bestuurders, die niet voldoet aan eene hem bij dat artikel of bij art. 17, vierde lid, opgelegde verplichting. 2. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee maunden of geldboete van ten hoogste zes honderd guldeu wordt gestraft hij, die opzettelijk een der in het eerste lid bedoelde feiten pleegt. jjftT Waar in het bovenstaande sprake is van rader moeder of voogd, heeft zulks betrekking op minder jarigen er strekt de uitdrukking „vader" voor het geval dat de vader de ouderlijke macht of de voogdij uit oefent de uitdrukking moedervoor het geval, dat de moeder de ouderlijke macht of de voogdij uitoefent en de uitdrukking „voogd" voor het geval, dat over den minderjarige voogdij wordt uitgeoefend door een ander dan den vader of de moeder. De uitdrukking curator heeft betrekking op meerderjarigen en strekt voor het geval, dat dezen onder curateele staan. Waar in het bovenstaande sprake is van woonplaats wordt, ten aanzien van hen, die geen vrijwillige woon plaats hebben daaronder verstaan de plaats, waar zij werkelijk wonen, en, zoo deze ontbreekt, de plaats van verblijf. Voor het doen van de aangifte ter inschrijving, die moet plaats hebben tus'chen 1 en 31 Januari a.s., zal gelegenheid worden gegeven ter Gemeente-secretarie op alle werkdagen, des voormiddags van 9 tot 4 uur. Des Zaterdags slechts tot 2 uur. Ter Neuzen, den 10 December 1913. De Burgemeester voornoemd, J. HUIZINGA.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensch Volksblad / Zeeuwsch Nieuwsblad | 1913 | | pagina 1