J
Vrijzinnig Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen.
Offervaardigheid.
't Kati raar.
pe ware reden.
E«ti nerljwaardig bezoelj.
No. 2412.
Woensdag 15 October 1913.
24e Jaargang.
FEUILLETON.
BINNENLAND.*
I
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 76 cent voor binnen en buiten Ter Neuzen.
Voor België 95 cent bij vooruitbetaling.
Abonnementen worden aangenomen by alle
Boekhandelaren, Brievengaarders en den Uitgever.
Telef. Interc. No 15.
ADVERTENTIEPRIJS:
Van 1 tot m met 6 ragels 60 oent; elke regel meer
10 cent. Bij abonnement aanmerkelijk ver
minderd tarief. Grootere letters naar plaatsi uimte-
Redactie-adresNoordstraat 10, Ter Neuzen,
Deze Courant verschijnt eiken Woensdag- en Zaterdagmorgen bjj den Uitgever M DE JONGE, te Ter Neuzen.
Het is niet voor het eerst, dat geconstateerd
wordt, hoe bij het stijgen der subsidie voor
de bijzondere scholen de stoffelijke belang
stelling harer voorstanders zich hoe langer
hoe minder uit.
Vroeger, toen de bijzondere scholen zich
zelf waren, toen ze zich niet van staatshulp
afhankelijk stelden, was er offervaardigheid.
Nu er ruim op, uit de algemeene kas voor
deze bijzondere stichtingen wordt geput, ver
mindert de offervaardigheid met den dag.
Als een dertig jaar geleden eene bijzondere
school tot stand kwam, kon men, schoon
tegenstander zijnde, althans een zeker respect
daarvoor gevoelen.
Men begreep zoo, dat men die school wilde.
Men wees de algemeene volksschool, de open
bare school af. Maar men tastte ook in den
zak. Men wilde een eigen inrichting, vrij
en onafhankelijk van den staat, maar men
betaalde ze ook uit eigen middelen.
En al mocht men het betreuren, dat reeds
de kinderen gescheiden werden, men kon
met dien toestand vrede heoben.
Maar toen kwam de subsidiehonger.
Altijd hooger werden de sommen, die van
staatswege aan de besturen der bijzondere
scholen werden toegekend. De gelegenheid
voor allerlei misbruiken zelfs kwam en ze
zijn niet uitgebleven.
Scholen werden gesticht, uit den grond
gestampt, niet uit behoefte van velen, maar
tot genoegen van enkelen en ze werden ge
vuld op allerlei wijzen, door toepassing van
zachte en harde middelen.
In een vorig nummer van ons blad wezen
wij op de zienderoogen werkende splitsing
in ons land.
Die verdeeldhe d, die splitsing en onver
draagzaamheid gaat steeds verder, thans
methodisch voorbereid en ontwikkeld op de
vele bijzondere scholen (zagen we dit jaar
reeds geen gebedjes voor den afloop der
verkiezingen, uit onnoozelen kindermond
In de naaste toekomst zal die verdeeldheid
dan ook nog geen einde hebben.
Die verdeeldheid, zoo noodlottig voor staat
en maatschappij en waarvan de bevordering
bekostigd wordt door den Staat
Uit het Nieuw-Grieksch van
D. BIKÉLAS.
6)
De moestuin romdom de bot van den melaat-
8cke was door een hegwerk van bremstruiken,
aardbezieboomen en oleanders omsloten Naar
den zeekant echter lag hjj open, en twee
kolossale steenblokken vormden ais de pilaren
van eene poort, in welke echter de dear niet
voorhanden was.
Hier stapte Narkissos af.
Gerotbanasis bond met het touw de
voorpooten van den ezel bjjeen, teneinde de
vrijheid van beweging die aan het dier nu
gelaten moest worden, eenigermate te beperken
en, hij trad in het kleine, met kool en andere
groenteD beplante voortuintje, dat grensde
aan het krot. De priester volgde hem. Na
eenige schreden wendde de oude zich om en
zeide
„Blijf liever nog een poosje buiten op den
steen zitten, beste Pope. Dat is beter, geloof
ik. Dan kan ik eerst eens gaan zien hoe 't
met den armen drommel staat."
De priester liet zich zwijgend gezeggen. Hij
En heerscht thans, nu de subsidie's voor
het bijzonder onderwijs zoo rijkeljjk vloeien,
er een gevoel van bevrediging in die kringen
Als men het artikel van den heer H. C.
de Zwart in de Nederlander leest, dan zien
we, dat dit allerminst het geval is.
Deze heer richt een waarschuwend woord
tot de Christelijke onderwijzers naar aanleiding
van hun streven naar salarisverbetering.
»De Chr. liefdadigheid moet ons dat voor
een groot deel verschaffen, (n 1. datgene wat
een Chr. school nog buiten de staatssubsidie
noodig heeft) die nu reeds beneden peil is en
in evenredigheid daalt naarmate de salaris-
subsidieering stijgt.*.
Hier zien we dus de erkenning van een
voorstander van het bijzonder onderwijs, dat
met subsidievermeerdering de offervaardigheid
daalt.
Nu er zulke hooge subsidie's van rijks
wege worden verstrekt, tracht men het streven
der onderwijzers aan bijzondere scholen naar
een voldoend salaris tegen te gaan met het
argument, dat dau de school gevaar loopt.
Blijkt hieruit niet ten duidelijkste dat de
Chr. scholen er maar roekeloos op los gebouwd
worden, omdat men denktDe Staat is er
goed voor
En de voorstanders sluiten steeds meer
hunne beurzen en de dienaars, de onderwijzers
moeten het gelag voor die roekeloosheid
betalen.
Toen het ministerie-Heemskerk nog regeerde,
werd door het Kamerlid Schaper een wets
ontwerp ingediend tot invoering van den
tienurendag. Er kwam echter niets van
de kerkelijke partijen wilden er niet aan.
Thans schrijft, het Roomsche Kamerlid
Aalberse, dat tot zijn leedwezen de Troonrede
geen woord zei van den nachtarbeid der bakkers
en van den tienurendag.
Wat de »christelijke« meerderheid weigerde
te doen, toen zij de macht in handen bad,
dat vraagt men nu in eens van de vrijzinnigen,
't Kan raar 1
De V.
haalde den bundel te voorschijn van onder
den talar, knoopte hem met^bevende vingers
open, spreidde den witten doek en alles wat
er in was op de steeoen uit, en wachtte zoo
met ontblooten hoofde en over de borst
gevouwen handen, de terugkomst van den
oude af.
Hjj was doodsbleek.
Een onbewuste wensch, eene zondige begeerte
rees plotseling op in zjjne ziel. O, mocht
toch de oude bjj zijne terugkomst zeggen
Het is volbrachtBevend tot in zijn
binnenste schudde echter deze booze opwelling
van zich af, terwijl hjj den Hemel om bijstand
aanriep zjjn kruis sloeg, en in het biechtbre-
vier dat bjj uitden doek gehaald en opengesla
gen had, de schoone gebeden las die daar
voor stervenden aangegeven staan. Hjj las.
Maar slechts met de lippen. Zjjn geest was in
de hut zjjn geest, en zjjne verbeelding.
Waarom toch bleef Gerothanassis zoo lang
weg
Hij wilde de deur der hot naderen; maar
midden in het tuintje bleef hjj aarzelend weer
staan. Gaarne had hjj van den oude aangeroe
pen maar b(j de gedachte aan hetgeen daar
binnen was, durfde hjj zjjne stem zoo luid niet
te verheffen.
Emdelyk kwam Gerothanassis uit de hut
terng.
De priester keek hem met vragenden blik
aan.
»De Standaard* heeft het over het Staats
pensioen. Het blad is thans eindelijk zoo
eerlijk de ware reden te vermelden waarom
het zoo heftig tegen de Staatspensioneering
gekant is. Het Staatspensioen is de vijand
van de diaconie.
»Alleen Calvijn, die zich aan de Schrift
hield, had den moed het Diaconaat in
zijn alouden vorm te herstellen. Iets
daarvan drong ook tot Schotland en tot
de Gereformeerden in Duitschland door,
maar als kerkelijk kollege van hooge
bedoeling trad het alleen in Genève en
in ons land op.
Hieruit verklaart het zich, dat het
Staatspensioen in Engeland er zoo grif
door ging, en dat het ook in niet-Cal-
vinistische kringen hier te lande sympathie
kon wekken.
Alleen maar, met het Diaconaat -ver
draagt het zich niet.
Slaagt men er in het Staatspensioen
als schoonschijnende metamorphose van
het Diaconaat uit te breiden, dan zal
men zien dat het Diaconaat zijn beteekenis
gaat verliezen. Wie rechtens van den
Staat genoeg trekt, komt geen aalmoes
vragen aan het Diaconaat.*
De conclusie van dit stukje is derhalve dat
>De Standaard* liever heeft dat iemand om
een aalmoes komt bedelen bij de diaconie,
dan dat hij als vrij man zijn Staatspensioen
in ontvangst neemt, waar hij recht op heett.
Zooals wij reeds voor de verkiezingen
schreven, wordt hier het belang der kerk
gesteld boven het algemeen belang, ten einde
de wereldlijke macht der kerk niet te beknotten.
Wanneer het Staatspensioen wordt ingevoerd
verliest de kerk een stuk macht over duizenden,
die niet langer van de kerk afhankelijk blijven.
Daarvoor is »De Standaard* bevreesd.
In een Belgisch blad doet een hervormde
evangelist een verbaal van zijn bezoek aan
een Roomschen pastoor dicht bij Brussel.
De evangelist reist met bijbels en andere
„Hij lag in een diepe verdooving," deelde
de oude mee. „Met moeite bracht ik hem
tot bewustzijn. Hjj herkende mij. Zijne stem
is geheel klankeloos, nauwelijks nog te booren.
Maar zijne matte oogen klaarden op, toen
hjj hoorde dat gij hier zijt. Ga dus naar
binnen, waarde Pope. Reik hem het avondmaal.
De priester keerde nu naar den ingang
van den tuin terug, sloeg den witten doek
om nam vol eerbied de gewijde gereedschappen
en ging regelrecht op de hut af. Zijne bleek
heid alleen getuigde van zijne inuerlijke ont
roering. Zijn stap was vast; zijne handen
beefden niet meer als tevoren hij weifelde
niet meer, want het besef zijner heilige
roeping was sterk over hem geworden en
had nu ook de laatste opwellingen van lafheid
volkomen verjaagd.
Toen hij voor de deur stond raakte de
oude boer die hem op den voet was gevolgd
even aan zijnen talar. De priester, reeds met
voet op den dorpel, bleef staan en wendde
het hoofd om. Zjjue lange blonde haren vielen
hem in golvende volheid over den nek.
„Wat is er. vriend?" vroeg hij.
„Waarde Pope," antwoordde de oude
„laat mij u een raad geven. Raak den doek
niet aan, die over zijn gezicht ligt, Hjj zelf
heeft m(j verzocht, hem er over uit te spreiden
opdat gij hem niet zult zien."
„Goed," zeide de priester kalm. „Je komt
diet binnen, vóór ik je roep."
boeken en wil er ook eenige aan den
pastoor verkoopen. Maar deze is er niet van
gediend.
Hij spreekt aldus
Ik lees niet en de menschen in mijn
parochie gelukkig ook niet. Waar zou 't ook
voor dienen Wat ze weten moeten, leer
ik hun zelf. De onderpastoor en ik hebben
het druk. Ik zelf maak veel werk van den
Boerenbond. Zeven van onze leden hebben
een herberg. Eiken Zondagnamiddag bezoeken
wij met de leden die 7 herbergen. Daar
drinken we een potteke bier, bespreken onze
zaken en al lachend en al klappend zeg ik
hun wat ze weten moeten. In mijn parochie
drinkt men niets dan bier, en van dat bier
kunt ge een vollen ton drinken, zonder zat
te zijn. Nadeelige gevolgen heeft dat niet.
Die veel drinkt wordt een papzak en dat
is alles. De mensch is toch geen eend, dat
hij van water kan leven Tegen dronken
schap helpen geestelijke middelen toch niets.
Dan heb ik een beter middel. Ik neem ge
woon een flesch jenever en steek daar een
levende paling in. Is er nu iemand, die aan
de jenever verslaafd is, dan roep ik hem bij
mij en geef hem een sermoeutje over de
dronkenschap. Dan zeg ik hem nog, dat bij
die slechte jenever uit de herberg niet mag
drinken. Ik geef hem dan een flesch van de
mijne. En hij zal de flesch nog niet half
leeggenomen hebben, of hij zal geen jenever
meer kunnen zien. Voor goed is hij genezen.*
Wij ontleenen het bovenstaaande aan het
Christelijk-Historisch blad »De Nederlander*.
Dit blad bevat gedurig zulke verhaaltjes,
waarschijnlijk om de Roomsche bondgenooten
er een genoegen mee te doen.
In de memorie van toelichting op de Staats-
begrooting voor 1914, lezen wij bij afdeeling
Waterstaat het volgende:
Aanlegplaatsen voor diep
gaande zeeschepen te Ter Neu
zen. In aansluiting aan hetgeen omtrent de
los- en laadplaatsen voor diepgaande schepen
te Ter Neuzen bij de ontwerp-begrooting voor
1912 en 1913 is medegedeeld kan thans het
voorstel worden gedaan om met de uitvoering
van het opgemaakte plan aan te vangen.
Eu hjj trad iu de hut.
Gerothanassis had zich op een steen aan
den ingang gezet en wachtte. Zoo bleef bjj
geruimen tjjd zitten niet weinig verwonderd,
dat er van den priester niets meer te zien
of te hooren was. Dit begreep hjj niet. Door
nieuwsgierigheid gedreven ging by naar de
but, maar hjj durfde toch niet het verbod
van den priester te overtreden.
Zoo wachtte hjj wederom uitkjjkend over
de blauwe zee die onder een aanloopend
briesje dat juist de gloeiende atmosfeer oen
weinig begon af te koelen, hare spiegelende
gladheid verloor en zich donkerder marmerde.
De heesters in het rond wasemden sterke
geuren uit, de leeuwerikken stegen met nieu
wen lust omhoog en vervulden de lucht van
jubelend gekweel. Kortom de gansche natuur
scheen nieuw herleefd scheen te herademen
en zich te verjongen terwjjl daar tusschen
die vier brokkelige muren de melaatscbe
worstelde met den dood. Met den dood, die
toch voor hem zoo ooit voor een lijdend sterve
ling kwam als verlosser.
Eensklaps hoorde de oude boer in zjjne
nabijheid een lichte voetstap. Verrast keerde
hjj zich om en zag des priesters vrouw, die
de hut naderde.
Hjj rees op en trad haar tegemoet.
„Maar, Papadia, boe komt gjj op den inval om
zulk een langen weg te voet af te leggen?'