Vrijzinnig Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen. PHIJSOPaAAF. pc candidaatstclling. Zes weken journalist. Christelijk politieH door een Christen Veroordeeld. pie is eerlijH- 51 SCHOOLBANKEN, No. 2342. Woensdag 5 Februari 1913. 24e jaargang FEUILLETON. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 75 cent voor binnen en buiten Ter Neuzen. Voor België 95 cent bij vooruitbetaling. Abonnementen worden aangenomen bij alle Boekhandelaren. Brievengaarders en den Uitgever. Telef. latere No 15. ADVERTENTIEPRIJS: Van 1 tot en met 5 regels 50 oent: elke regel meer 10 cent. Bij abonnement'^aanmerkelijk ver minderd tarief. Grootere letters naar plaatsruimte. Redactie-adres: Noordstraat 10, Ter Neuzen, Deze Courant verschijnt eiken Woensdag- en Zaterdagmorgen bij den Uitgever M, DE JONGE, te Ter Neuzen. Burgemeester en Wethouders van TER NEUZEN vragen vóór 18 Februari 1913, prijsopgave voor het leveren van waarvan de teekening voor 0,75, ter ge meente-secretarie verkrijgbaar is. Ter Neuzen, 4 Februari 1913. Burgemeester en Wethouders van Ter Neuzen, J. HU1ZINGA, Burgemeester. L. WABEKE, Secretaris. J.l. Zondag, den 2en Februari, werd te Oostburg definitief als candidaat aangewezen voor het lidmaatschap der Tweede Kamer Jhr. De Muralt met 147 stemmen, terwijl mr. Fokker 90 stemmen op zich vereenigde. Uit deze stemmeneijfers blijkt wel, dat men ook links flink in actie is. Het gebeurt zelden, dat bij de candidaatsstelling zoovele stemmen worden uitgebracht. Zooals men weet, hadden de liberale kies- vereenigingen uit Ter Neuzen, Axel en Zaam- slag, eenparig en met algemeene stemmen, reeds den heer De Muralt als candidaat ge kozen. Het ging van het begin af tusschen de heeren De Muralt en mr. Fokker, candidaten, die beiden met eere mogen genoemd worden. Met kracht zal nu overal gewerkt worden voor den gestelden candidaat, den heer De Muralt. Men kon in verschillende bladen van links, b. v. het Vaderland en de Middelburgsche Courant lezen, dat het beter ware den Oost- burgschen zetel aan de vrijz.-democraten te laten. Toch scheen men wel te beseffen, dat de persoon van den candidaat veel gewicht in de schaal legt. Men begrijpe toch ook goed, dat men in dit district indertijd hard werkte voor mr. P. Hennequin, die tot de vrij-liberalen behoorde dat men daarna wakker zijn best deed voor den heer Vorsterman van Oyen, die vrijz.- door LEO RIKMENSPOEL. 2) „Nee jongen, non ben ik er nog niet", zei ik, „want non ben ik er nog niet op." „Maor je ken tocb wel langs de storm- ledder." Juist, dacht ik, voor jnllie is dat niks, maar ik heb zoo iets nooit aan de hand ge had. Toch besloot ik het stukje te onderne men, want ik won me niet laten minachten door een schippersjongen en ik meende in die oogenblikken ook, dat een journalist voor niets mag terugschrikken. Het regende maar aldoor.De lucht was zoo donker als een schoollei en m|jn over jas was door nat, ik zelf killig kalm van kou en angst. Maar met wanhoopsmoed b-jgou ik de scheepsbestjjging. De eerste sporten van het lichtelijk heen en weer schommelende touwwerk gingen tamelijk vlug, maar hemel, toen ik zonder om te durveu kijken, de riemen van het bootje achter mij in het water hoorde plassen, en wist dat van teruggaaD geen sprake meer was, toen, toen ging het voetje voor voetje, terwijl ik beefde oyer heel tnijn lijf democraat was. Even trouw zal men zijn best doen voor den heer De Muralt, die inge deeld moet worden bij de Unie-Iib. Wij willen ons district vrijzinnig houden en hebben ons daarom de weelde niet geper mitteerd van de onderlinge geschillen, die men er in Holland op nahield. Wij hebben Oostburg steeds beschouwd als een bolwerk, dat we tot het uiterste moeten verdedigen. Door eensgezind optreden is dit den vrij zinnigen, ook in jaren van depressie voor links, steeds gelukt. Ook nu kan door flinke samenwerking de Oostburgsche zetel behouden blijven. We hebben een candidaat, waarmede we voor den dag mogen komen. De rechtsche regeering heeft niet bevredigd, zelfs bij hare eigen richting niet. We hebben noodig een onafhankelijk en bekwaam man, staande buiten bijzondere in vloeden. Zoo'n man hebben we gevonden. Laat ons dus hoopvol den strijd tegemoet gaan. In ieder geval kunnen wij met open vizier s'trijden. Prof. de la JSaussaye, hoogleeraar in de Theologie te Leiden, bekend als van.orthodoxen huize, spreekt zich in het 2e deel van zijn werk »Het Christelijk leven* uit over christe lijke staatkunde (bl. 200201). Het verdient in breede, vooral in orthoxe kringen bekend te worden. Het luidt aldus Er is geen Christelijke politiek. Haar eenige vorm zou zijn een kerkelijke politiek. Deze heeft een bepaalden zin. Zij komt op voor de belangen, voor de vrijheid, voor de macht, voor de heer schappij eener kerk, doch daar de kerk eene aardsche instelling is zoo is zulk een kerkelijke politiek nog geen christe lijke, bij aldien het christelijke in geen aardsche sfeer opgaat. Het is duidelijk dat zulk een kerkelijke politiek alleen in de Roomsche kerk te huis behoort en alleen een uitweg wist „naar boven Krampachtig klemde ik de touweD in mjjn koud-nat geregende handen en zoo klom ik langzaam hooger, mij tegen de wanden van het schip aandrukkend. Haast bij elke sporf raakten de slippen van mjjn overjas onder mjjn voeten, zoodat ik telkens, wanneer ik hooger wilde werd tegengehouden. Ik heb nooit zoo'n angst gekend. Vóór mijn oogen de rood-geschilderde ijzeren rand van het schip met de vettig-vuile stormladder boven mij de donkere regenlucht en beneden en achter mij water, water. Ik durfde aan niets te denken, dan dat ik journalist was, en dus dapperder moest zjjn dan twee dagen geleden. Langzaam kwam ik hooger, maar des te benauwder werd mjjn positie, totdat ik ein delijk mfju rechterhand over den boord-bo- venrand sloeg, daarna de linker. Dat was een verlichting, ofschoon ik nog niet in veiligheid was. Maar zoo steeg ik nog twee sporten hooger en toen sloeg ik, met mqn buik op den rand van het schip liggend, mfjn rechter, toen mijn linker been overboord en ik liet mij als willoos neerzakken op het nat geregende ijzeren dek. Ik was blij en een gevoel van trots rees in mij, maar ik vond het toch wel jammer, dat mijn chef er niets van van ge zien had, want daar moest promotie op gevolgd zjjo, meende ik, zonder verder aan het tele gram te denken, waar bet eigenlijk om ging. wat het Protestantisme er van over hield of nog vertoond is zwak naleven of arm zalige namaak. De groote fout en het gevaar dei- christelijke politiek is, dat zij het rela tieve absoluut maakt, de gedeeltelijke waarheden die de partijen voorstaan en die in hare verscheidenheid tot een ge zond partijleven kunnen leiden, omkleedt met hooger, met goddelijk gezag. Daarbij vertoont zich dan vanzelf het verschijnsel dat christelijke politiek vereenzelvigd wordt met zekere doctrine, zekere maat regelen, alras de heerschappij van een kliek en daarbij dadelijk daalt beneden het peilwaarop de als onchristelijk uit gekreten liberale partij zich veelal weet te handhaven. Ik zou vreezen indien ik deze denk beelden uitwerkte, al te doorzichtig op hedendaagsche toestanden ten onzent te zinspelen. Laat mij liever als voorbeeld nemen de romantisch-poëtische reactie na 1848 in Duitschland, vooral in Pruisen onder de regeering van Frederik Wilhelm IV, waar het christelijk etiket allerlei iwitlekeuronrechtschijnheiligheid moest bedekken. Het Christendom dat in de icereld heer- schen wil valt onherroepelijk. Het wordt afvallig van zijn eigen wezen en roeping. Het verliest zijn algemeen karakter van aan te knoopen aan al wat in de wereld naar God uitgaat. Het verliest zijn bij zonder geloofskarakterwant het blijft niet zuiver, maar met wereldsche be doelingen en wereldsche middelen strijdt het voor een positie in de wereld. Het ijvert niet voor den Heiland maar onder de valsche leus van Gods eer ijvert het voor zichzelf, alsof Gods eer met stembus of benoemingen iets te maken had. Zoo wordt een invloedrijke christelijke partij een gevaar voor den staatomdat zij onzuiver het aardsche en het bovenaardsche ver mengt en den staat in dienst wil nemen voor kerkelijke of voor als christelijk opgesmukte partijbelangen. I T. C. Op het schip weer wat tot bezinning gekomen begon ik menschen tn zoeken, gewone men- scben, niet zooals ik, want ik was journalist. Op de brug stonden drie mannen, sjouwerlui, die, nu een praatje boudeud, straks met het losserswerk zouden beginnen. Ik vroeg hun, of ze wisten of de kapitein op het schip was. „Die is net vertrokke, daor gaot-ie nog", zeiden ze in de verte op den wal wijzend, waar geen mensch te zien was. „Je ken 'em nog net naogaon" en meteen begon het heele stel te lachen. In mijn onbewust-overdreven werkijver wou ik haast te water springen, want ik dacht één oogenblik „Dat is mis schien ook de gewoonte van een verslaggever", maar ik bezon me en de gedachte, dat ik slechts een derdig meter zwemmen kon, hield mij op het droge, of liever op het nat-geregende schip. Daarna kwam ik in de kajuit van den ln stuurman terecht en vergetende, dat het een Engelsch schip was, begon ik in het Hollandsch te vertellen, wie ik was. Maar de mao, uit een dutje opgewekt, zei kalmt „Don 't understand, sir." „You are an Englishman „Yes„ O dacht ik, dat kan leuk worden. Maar ik was nog zóó vervuld van het grootsche van die stormladdertoeren, dat Engelsch praten rnjj niets bijzonders leek. Ik begon„It is for a newspaper, that I come" zoo'n coostructie kon je tenminste In de laatste weken kon men telkens in de Klerikale bladen lezeD, dat de liberalen en socialisten eigenlijk de tot standkoming der groote sociale wetten verhinderd hebben. Dr. Kuyper schreef het in De Standaard en de kleine bladen praatten het hem na, zooals ze gewoonlijk doen. Eenige 'dagen geleden hield de provinciale bond van Patrimonium zijn jaarvergadering te Arnhem. Daar werd o. a. het woord gevoerd door den heer Steenblok. »De gebeurtenissen van den laatsten tijd zijn voor het christelijk volksdeel in 't algemeen en voor de christelijke bijzonder niet erg bemoedigend. Wij hebben een Recbtsch ministerie en een sterke meerderheid. Er is hard gewerkt. Maar de sterkste tegenstand kwam juist van Rechts. De christelijke Eerste Kamer verwierp het toeslagwetje de christe lijke Van Idsinga stemde tegen de Arbeidswet 6 Rechtsche leden stemden tegen de Steen- houwerswet en mede met hulp van de Rechterzijde werd de Bakkerswet verworpen. Maar het ergste is nog, dat het Ministerie Heemskerk bij de thans aanhangige wetsvoor stellen niet kan rekenen op den steun van alle led en der Rechter- z ij d e. Wij gaan dan ook met zorg de toe komst tegemoet* Zie, die man is ten minste nog niet door de christelijke* politiek verlengend komt er rond voor uit, dat de schuld van den tragen gang van zaken niet ligt bij de Linker-, maar wel degelijk bij de klerikale Rechterzijde. In den Frieschen Bond van Patrimonium sprak de heer Vogel over hetzelfde onderwerp. Ook hij was van meening, dat de wetten veel te laat zijn ingediend, zoodat het de schuld der Regeering is, dat er zoo weinig tot stand kwam. Verder zei ook hij, dat sommige leden van de »Christelijke« meerderheid niet willen meewerken. Wat op die beide vergaderingen werd gezegd, bewijst ten duidelijkste, dat men in de »Christe- lijke arbeiderskringen niet tevreden is over den tragen gang van zaken. De »broeders* hebben in 1909 hun stem gegeven aan de »Christelijke« heeren omdat ze van dezen in het Hollandsch ook gebruiken. „Is it true that this ship has lost hishis.e. his", ik had bjjn» gezegd his „roering" gear, maar meteen baalde ik het documenteele telegram voor den dag, waarop te lezen stond, wat ik dien man nu eenmaal met mijn eerste zinswending niet duidelijk kon maken. Dat de man mjj niet zoo bijzonder goed begreep, lag eigenlijk meer daaraan, dat van het telegram geen woord waar was en het schip zoo voor spoedig mogelijk zijn reis had afgelegd. Dit althans werd me duidelijk uit's mans gepraat. Onvoldaan ging ik heen, nam een kijkje in het schip, en zag toen waar ik in mjjn voor barigheidsfurie niet aan gedacht had de statietrap, waarlangs ik even goed kop het schip had kunnen komen als ik hem nu ge bruikte om mijn „Amicus" weer te verlaten. Wel was ik innig verheugd, dat ie zich dus goed gehouden had op zee en „het roer niet was kwijtgeraakt" Volkomen geraoedskalm bereikte ik met een ander roeibootje den wal, waar ik mij zelf eens goed in oogenschouw nemend, be merkte, dat ik haaden had als een mijnwer ker en toen ik in mjjn zakspiegeltje keek, om wat kolenstof uit mijn oogen te delven, zag ik tot mijn vroolijkbeid, dat ik een zwar ten neus bad gekregen. Zeker van dat vieze stormladdertouw. Het werd me toen eenigs- zins duidelijk waarom die drie kerels op de •I i Deze zei

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensch Volksblad / Zeeuwsch Nieuwsblad | 1913 | | pagina 1