Tar Neuzensche Courant
Binnenland
Vrijdag 20 Juni 1941 No. 10.230
TWEEDE BLAD
De Europeesche ruimte.
VAN
RIJKSCOMMISSARIS ZAL LEDEN DER
GED. STATEN BENOEMEN.
De Provinciale Staten van Noord-Holland
ltwamen Dinsdag bijeen onder voorzi11erschap
van Mr. A. J. Backer. Bij de opening was de
plaats van nu wijlen Mr. Bomans in bet col
lege van Gedeputeerden ingenomen door den
heer J. Saal, lid van de Staten voor de
N. S. B.
De voorzitter opende de vergadering met
een rede, waarin hij er op wees, dat thans
at'.iter de tafel van Ged. Staten een nieuiw lid
zat, dat weliswaar uit het midden der Prov.
Staten afkormstig is, docti niet op de normale
wijize werd benoemd.
De Gefvolmachtigde van de provincie Noord-
Holland van den Rijkscommissaris voor het
bezette Nederlandsche gebied, heeft spreker
op 10 Mei medegedeeld, dat de Rijkscommis
saris met ihet oog op de inmiddels zoo zeer
gewijz'gde omstandigheden de voorziening
van vacatures in het college van Ged. Staten
aan zidh wenschte te trekken.
De Rijkscommissaris heeft 21 Mei den heer
J. Saal tot lid van het college van Ged. Staten
benoemd in de vacature-Bomans. Op 11 Juni
heeft de heer Saal zijn nieuwe functie aan-
vaard.
Spreker verwacht van de leden der Prov.
Staten, dat zij den heer Saal, ook al is deze
niet met hun medewerking tot lid van het
college benoemd, loyaal tegemoet zullen
treden.
In de vacature, ontstaan door het overlijden
van Mr. Slingenberg, is door den Rijkscom
missaris nog niet voorzien.
De heer Baas kreeg nu gelegenheid tot het
afleggen van een korte verklaring. Het zal
niet vreemd vallen, zei spreker, dat het be-
richt van de benoeming van een lid van het
college van Ged. Staten buiten de ProVinciale
Staten om, niet terstond op de Staten een
goeden indruk heeft gemaakt.
Het is one niet mogelijk geweest, aldus
spreker, in den korten tijd na benoeming van
het lid van Ged. Staten en deze vergadering
deze zaak te bespreken. Spreker gelooft ech-
ter, dat dlt toch nog wel mogelijk zal zijn. We
zullen natuurlijk de belangen van het gewest
in het oog houden, zoo vervoligde hij, maar
met zdeh zelf is spreker nog niet klaar met
de vraag, wat het waarachtig 'belang van het
gewest i's. Hij is niet voornemens in eenige
discussie te treden. maar meent door zijn op-
merking eenig blijk van belangstelling in de
zaak te heblben moeten geven.
De voorzitter menkte op. dat deze benoe
ming is een besluit van den Rijkscommissaris
en dat dus deze geen ondenwerp van discussie
in de Staten kan uitmaken.
INLEVERING VAN METALEN
VOORWERPEN.
In het Verordeningenblad is opgenomen een
verordening van den Rijkscommissaris voor
het bezette Nederlandsche gebied betreffende
de inlevering van metalen.
Hierin wordt het volgende bepaald:
Artikel 1. (1) Iedere beschikking over zich
in het bezette Nederlandsche gebied bevin-
dende voorwerpen, welke geheel of voor een
overwegend deel uit koper, nikkel, tin, lood
of legeeringen daarvan bestaan, is verboden.
Het bovenstaande iseveneens van toepassing
op metaalvoorraden, tot het gebruik waarvan
door het rijksbureau voor Nonferrometalen
goedkeuring niet is verleend.
2. Rechtshandelingen, welke in strijd met
het in het eerste lid vervatte verbod worden
verricht, zijn nietig. Met rechtshandelingen
worden beschikkingen, welke bij wijze van
executie of beslaglegging geschieden, gelijk-
gesteld.
Artikel 2. (1) De in het eerste lid van
artikel 1 bedoelde v6orwerpen en metaalvoor
raden moeten worden ingeleverd. 2. Tot
inlevering is verplicht hij die over het in te
leveren voorwerp of de in te leveren metaal
voorraden beschikken kan ongeacht of dezelve
eigenaar, bezitter dan wel houder (bijv.
huurder, bewaarnemer, ekpediteur en derge-
lijke) is en of deze een publiekrechtelijk
lichaam, dan wel - een natuurlijke of rechts-
persoon is.
Artikel 3. In het bijzonder moet worden
ingeleverd: 1. door verheidsinstanties en be-
drijvena) onbereid, onbewerkt en onafge-
werkt materiaal en afvalstoffen; b. alle roe-
rende metalen voorwerpen, welke gemist kun-
nen worden; c) alle eindproducten, welke
zich bij handelsbedrijven (zooals warenhui-
zen, winkels) bevinden;
2) overigens: a) oud materiaal en afval
stoffen afkomstig uit de huishouding; b) alle
roerende metalen voorwerpen, welke gemist
kunnen worden, zooals aschbakken, bloem-
potten, -rekken, -vazen en -bakken, bonbon-
schalen, bronzen voorwerpen van elken aard,
borstelgarnituren, borstbeelden, emmers, eet-
en drinkgerei, stoffers en blilk, gongs, haard-
stellen en schoorsteenmantelgarnituren, kan-
nen, keels en baikken, gebakschalen, bekers,
luchters, metalen vazen, afbeeldingn in me-
taal, fruitschalen, rookgarnituren, doozen,
schalen, zeven, schrijfgerei en schrijftafel-
garnituren, houders en standaards voor luci-
fers, presenteerbladen, tafelstukken, vazen,
vogelkooien en -standaards en andere ge-
bruiksvoorwerpen.
Artikel 4. (1) De verplichting tot inleve
ring geldt niet ten aanzien van:
1) openbare monumenten en gedenkteeke-
nen op graven;
2 kenkklokken;
3) voor den kerkelijken dienst bestemde
gebruiks- en andere voorwerpen in kerken
en kapellen;
4) orgels en hun onderdeelen;
5) museumstukken;
6) hetgeen behoort tot eenige volks-
dracht;
7 ordeteekenen en eereteekenen;
8gangbare munten
9) voor overheidsinstanties en bedrijven:
alle voorwerpen, welke het in stand hou
den en de veiligheid van de technische be-
drijfsuitoefening dienen en welker onmiddel-
lijke vervanging onvoorwaardelijk noodig zou
zijn, voor zoover deze vervanging niet kan
geschieden door voorwerpen, die niet ingele
verd behoeven te worden;
b) onbereid, onbewerkt en onafgewerkt
materiaal en afvalstoffen van elken aard,
welke voor de geregelde voorziening van het
bedrijf noodig zijn en tot het gebruik waar
van door het Rijksbureau voor Non-Ferro-
metalen goedkeuring is verleend;
c) onbereid, onbewerkt en onafgewerkt
materiaal en afvalstoffen van elken aard,
waarop voorschriften van het rijksbureau
voor non-ferro-metalen betreffende de ver
plichting tot het houden van voorraadboeken
en tot aanmelding, alsmede betreffende de
verwerking en de verplichting tot aflevering,
van toepassing zijn en welke zich ten behoeve
van de metaalbewerking bij bedrijven op het
gebied van den metaalhandel, van den handel
in oude metalen of van de metaalwinning
bevinden.
10) Overigens alle voorwerpen, welke bij
voortduring gebruikt worden en welker on-
middellijke vervanging onvoorwaardelijk noo
dig zou zijn, voor zoover deze vervanging niet
kan geschieden door voorwerpen, welke niet
ingeleverd behoeven te worden.
(2) de in lid 1 omschreven voorwerpen
vallen niet onder het in artikel 1 vervatte
verbod.
Artikel 5. 1). De verplichting tot inleve
ring geldt wijders niet voor die voorwerpen,
welke;
1) een hooge wetenschappeljjke, geschied-
kundige of kunstwaarde hebben;
2) als antiquiteit en als handwerk als
waardevol volksgoed te beschouwen zijn.
2) De in lid 1 aangeduide voorwerpen die
nen door de in artikel 2, lid 2, genoemde per-
sonen binnen den in artikel 8 aangegeven
termijn bij 't plaatselijk bevoegde inleverings-
bureau, bedoeld in art. 7, lid 2 en 3. allereerst
te worden aangemeld.
3) Het inleveringsbureau onderzoekt de
bij aanmelding (lid) verstrekte gegevens. De
in artikel 2, lid 2, genoemde personen, dienen
daartoe gelegenheid tot bezichtiging van een
aangemeld voorwerp ter plaatse te geven en
hetzelve aan de met het onderzoek belaste
personen op hun verlangen te overhandigen
dan wel te doen overhandigen, bij gebreke
waarvan het voorwerp is te behandelen als
hadde het onderzoek het hieronder in lid 6
te omschrijven resultaat gehad.
(4.) Mocht bij het onderzoek blijken, dat
het voorwerp op grond van het bepaalde bij
lid 1 niet onder de verplichting tot inlevering
valt, dan dient een en apder bij de schrifte-
lijke aanmelding (lid 2) te worden vermeld
en dient hetzelve den aanmelder te worden
teruggegeven en door laatstgenoemde te wor
den bewaard. Is het voorwerp aan een met
het onderzoek belasten persoon overhandigd,
dan dient hetzelve onverwijld aan den aan
melder teruggegeven te worden.
(5.) Blijikt bij het onderzoek, dat het voor
werp wel is waar onder de verplichting tot
inlevering valt, doch dat om redenen van bil-
lijkheid meer dan de metaalwaarde vergoed
moet worden, dan is het voorwerp indien
zulks nog niet het geval is geweest onver
wijld bij het plaatselijk bevoegde inleverings
bureau in te leveren. Tegelijikertijd kan het in
artikel 6, lid 2, bedoelde verzoek worden ge-
daan; het aldaar voorgeschreven rapport kan
door een schriftelijke uiteenzetting van den-
geen, die het onderzoek verricht, vervangen
worden.
(6.) Bljjkt bij het onderzoek, dat het voor
werp onder de verplichting tot inlevering
valt, zonder dat nochtans een geval, als be
doeld in lid 5, bestaat, dan besluit het in
leveringsbureau of de met het onderzoek be
laste persoon tot inhouding. In een dusdanig
geval is artikel 6 niet van toepassing.
Inleveringsbureaux.
Artikel 6. De tot inlevering verplichte
persoon (artikel 2, lid 2) ontvangt, indien
hij zulks verlangt, van het Rijk der Neder-
landen de metaalwaarde van het ingeleverde
voorwerp vergoed.
(2) Voor ingeleverde voorwerpen kan in
bijzondere gevallen op verzoek een hoogere
vergoeding worden uitgekeerd. Dit verzoek
dient vergezeld te gaan van een rapport van
een beeedigd deskundige omtrent de waarde
van het voorwerp.
Artikel 7. (1) De inlevering geschiedt
voor iedere gemeente afzonderlijk. (2) Rijks-
duitschers, die niet ingevolge par. 5 van de
eerste verordening tot uitvoering van de
Rijksburgerwet van 14 November 1935 Jood
zijn of als Jood worden aangemerkt, moeten
de inlevering verrichten bij den mat de uit
voering der metaalinlevering belasten ,,Orts-
gruppenleiter" van het ,,Arbeitsbereich Nie-
derlande" der Nationaal-iSocialistische Duit-
sche Arbeiderspartij.
(3) Alle overige tot inlevering verplichte
personen moeten de inlevering verrichten bij
inleveringsbureaux. welke vanwege de ge-
meenten uiterlijk op 10 Juli 1941 moeten zijn
ingesteld.
(4) Uiterlijk op 1 Juli 1941 wordt voor de
in lid 3 bedoelde inleveringsbureaux de wijze
van inlevering, van onderzoek (artikel 5) en
van vergoeding (artikel 6) door de Secreta-
rissen-Generaal van de betreffende departe-
menten geregeld.
(5) De burgemeesters zijn er voor verant-
woordelijk, dat de inlevering bij de in lid 3
bedoelde inleveringsbureaux ten voile plaats
vindt.
Artikel 8. De inlevering moet uiterlijk op
10 Aug. 1941 beeindigd zijn.
Straffen.
Artikel 9. (1) Hij die 1) de verplichting
tot inlevering opzettelijk of door zijn schuld
niet nakomt, of 2) opzettelijk of door zijn
schuld in strijd met het bepaalde in artikel
1 over in te leveren voorwerpen of metaal
voorraden beschiikt of 3) ingeleverde voor
werpen of metaalvoorraden opzettelijk weder-
rechtelijk zich toeeigend, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaar en
met geld'boete tot een onbeperkt bedrag of
met een dezer straffen.
(2) Met dezelfde straffen wordt gestraft
hij die 1) tot een feit, als bedoeld in het eer
ste lid, aanzet of zich daarvoor aanbiedt. of
2) op zoodanig aanzetten ingaat of zoodanige
aanbieding aanneemt.
(3) In buitengewoon emstige gevallen
dient gevangenisstraf van ten hoogste acht
jaar te worden opgelegd.
(4)i Feiten, als bedoeld in het eerste en
tweede lid, worden beschouwd als misdrijven.
(5) Wordt het strafbare feit begaan in
het bedrijf van een rechtspersoon, dan wordt
de strafvervolging ingesteld en de straf uit-
gesproken tegen hem, die tot het plegen van
het feit opdracht gaf of die de feitelijke lei-
ding had bij het verboden handelen of nalaten.
Artikel 10. Naast de straf kan ook de ver-
beurdverklaring van de voorwerpen of metaal
voorraden, waarop het strafbare feit betrek-
king heeft, uitgesproken worden.
Artiikel 11. In overeenstemming met het
bepaalde bij het besluit no. 17/1941 met be-
trekking tot de berechting van strafzaken.
rakende het economisch leven, oordeelt de
economische rechter bij uitsluiting over mis
drijven, als bedoeld in artikel 9.
Artikel 12. Deze verordening trad Donder-
dag 19 Juni in werking.
HET J A ARVERSL AG VAN DE
NEDERLANDSCHE BANK N.V.
De oorlog plaatst het Nederlandsche volk
voor een ta,ak van ernstigen aslfinkePr".
Aan het jaarverslag van de Nederlandsche
Bank N.V. over het boekjaar 1940/1941 is door
de H. Crt. het volgende ontleend:
De oorlog, die thans om ons heen woedt.
plaatst het Nederlandsche volk voor een taak
van ernstigen zelfinkeer. Het is niet wel
mogelijk zich op het eenvoudige standpunt
te blijven stellen, dat de vroegere toestand
zonder meer goed was en dat veranderingen
overbodig of ongewenscht zijn.
'Wie zulk een houding aanneemt, plaatst
zich in tegenstelling tot het leven zelf, dat
nu eenmaal een voortdurende verandering en
beweging beteekent. Bij het overgroote deel
van ons volk overheerscht het besef, dat
d.epgaande veranderingen met betrekking
to, e coestanden weike voor den oorlog j
heerschten, in het algemeen belang dringend
gewenscht zijn.
Over den aard en den vorm, die aan deze
veranderingen dienen te worden gegeven,
bestaat uiteraard in verschillende kringen eed
groote verscheidenheid van meening. Dat
zulke veranderingen alleen duurzaam zijn
voor zoover zij uit den organischen groei der
volken voortkomen, spreekt vanzelf. Elke
arbeidsgemeenschap heeft op haar gebied
naar de nieuwe vormen te zoeken. De Neder
landsche bank kan en wenscht zich niet te
onthouden van een nadrukkelijke deelneming
aan deze algemeene taak, die ons door een
van de geweldigste revoluties, die de geschie-
denis heeft gekend, is gesteld geworden. De
huidige veranderingen spelen zich immers
ook af op het financieel-economisch terrein,
waarop de Nederlandsche bank meer in het
bijzonder haak taak uitoefent.
De levensruimte op het vasteland
van Europa.
Voor die groep onzer bevolking, die geneigd
is elke vernieuwing, ook op financieel-econo
misch gebied in beginsel af te wijzen, zij er
hier op gewezen, dat de doelstelungen, welke
bij de beoogde reorganisatie van Europa door
middel van den Volkenbond waren gesteld, op
nagenoeg geen enkel terrein zijn bereikt ge
worden en dat thans, in vollen oorlogstijd, op
veel grooter schaal deze reorganisatie daad-
werkelijk wordt verwezenlijkt. Op het vaste
land van Europa is een groote levensruimte
in wording, waarbinnen de ruil van produc-
ten en diensten zich vrij zal kunnen afwikke-
len. Degenen, die aan de noodzakelijkheid
eener grootere levensruimte gelooven, kunnen
inderdaad niet ontkennen, dat in dat opzicht
gedurende de laatste twaalf maanden groote
vorderingen zijn gemaakt. De Nederlandsche
Bank is in zooverre direct betrokken bij dezen
nieuwen Europeeschen opbouw, als de invoer-
rechten op goederen naar- en van Duitschland
en de deviezengrens tusschen het Derde Rijk
en Nederland werden opgeheven.
Tusschen de tot het Derde Rijk behoorende
gebieden in Nederland bestaat nagenoeg geen
belemmering meer voor het vrije betalings-
verkeer. Reeds is de organisatie van een vrij
bankenverkeer en van het postchdque- en
giroverkeer over dit reusachtige gebied in
vollen gang. Terwijl het wegruimen van hin-
dernissen op volkshuishoudelijk gebied ten
bate van het vrije goederen- en handelsver-
keer tusschen Duitschland en Nederland
snelle vorderingen maakt, worden ook met
andere landen, waarmede het Duitsche Rijk
door de machtig snelle ontwikkeling van
Europa in steeds nauwere betrekkingen
raakt, onderhandelingen gevoerd oyer het
opruimen der belemmeringen, die aan de
welvaart der volken binnen de Europeesche
levensruimte, in den weg staan.
In het jaarverslag van de Deutsche Reichs-
bank over het jaar 1940 wordt met zoo veel
woorden gezegd, dat het doel is, om in oor
logstijd de grondslagen voor een toekomstigen
organischen economischen en geldelijken
nieuwbouw op het Europeesche vasteland te
leggen. Ook het jaarverslag van de Rijks-
bank wjjst er op, dat in de Duitsch-Italiaan-
sche clearingovereenkomst van Augustus
1940 reeds overeengekomen werd, dat alle
vorderingen en verplichtingen uit het buiten-
land tusschen Italie eenerzijds, het Derde
Rijk, Nederland, Belgie en Noorwegen ander-
zijds in marken zullen worden gecleard. Daar-
mede openbaart zich de taak, die de mark als
betaalmiddel in de toekomstige Europeesche
levensruimte zal moeten verwullen. De Neder
landsche gulden is tot elk bedrag en tegen
den vasten koers van 100 is R.M. 132,70 in-
wisselbaar en, ook het omgekeerde is het ge
val. 'Ook met vele andere staten is tusschen
de mark en het betreffende betaalmiddel een
vaste koersverhouding gelegd, zoodat op deze
wijze ook tusschen den gulden en de betaal-
middelen dezer landen een vaste waardever-
houding is geschapen.
De komende Europeesche levensruimte
moet over een economisch-financieel centrum
beschikken, als hoedanig Berlijn in aanmer-
king komt.
De snelle economische ontplooiing van het
Derde Rijk zal aan ieder duidelijk zijn, die
zijn oordeel vormt zonder haatgevoelens of
vooringenomenheid. De overzeesche organi
satie der volkshuishoudingen zal daarbij niet
in het minst worden verwaarloosd.
De vorige wereldoorlogen brachten gewel-
dige veranderingen op economisch gebied. Te
veel onzer landgenooten, zijn blijkbaar ver-
geten, dat voor de Napoleontische oorlogen
Amsterdam het financieele centrum van
Europa was; dat na deze oorlogen Londen de
plaats van Amsterdam innam, en dat bij den
vorigen wereldoorlog New-York Londen ging
overschaduwen.
De voordeelen die zich bij het herstel van
den vrede voor de volken van het Europeesche
vasteland na de voltooi'ing van de Europee
sche levensruimte snel zouden doen gevoelen
blijven thans gedeeltelQk achterwege.
Slechts moeizaam baant thans de continen
tal handel zich te midden van de door den
oorlog opgelegde noodzakelijkheden zijn baan,
en toch ontwikkeld zich. hoewel voor veler
oogen nog onzichtbaar, het leven in de groot-
ruimte van het Europeesche vasteland. De
handelsstroomen in het groote gebied zoeken
naar hun bedding en in deze baanbreking
naar den nieuwen tijd ontstaan stuwingen, die
binnen eenige jaren tot een vergeten verleden
zullen behooren.
In dit verband zij gewezen op de gestadige
toeneming van de markensaldi van de Neder
landsche volkshuishouding, die in de Neder
landsche Bank centraal worden beheerd en
die een samengebalde koopkracht vormen,
welke in het Derde Rijk nog naar de terreinen
tast, waarop zij zich kan ontplooien.
Naarmate de mark door accoorden, als
hierboven vermeld, in een toenemend aantal
landen voor aankoopen kan gebezigd worden,
krijgt zij meer en meer het karakter van een
eerste klasse devies, dat als dekking voor
andere betaalmiddelen kan worden gebezigd.
Verschil tusschen mark en Engelseh pond
Het verschil tusschen de tegenwoordige
mark en het vroegere Engelsche pond, dat
onder het stelsel van de goudwisselstandaard
jarenlang ten onrechte als eerste klas devie-
zendekking werd gebezigd, springt in het
oog. Het vroegere Engelsche pond was zoo-
genaamd door goud gedekt, doch dit goud
was in hoofdzaak van andere landen geleend.
Sinds de stabilisatie van het pond in 1925
heeft de gouverneur van de Bank of England,
Montagu Norman, met alle middelen gepoogd
de Europeesche en ook de overzeesche landen
en de deelen van het Britsche imperium tot
het aanhouden van aanzienlijke saldi te Lon
den te bewegen. Dit is hem ook in hoofd
zaak gelukt. Hadden de circulatiebanken
der wereld toenmaals een juist begrip 'gehad
van den werkelijken toestand en hun saldi
opgevorderd, dan ware de goudvoorraad van
de Bank of England weggesmolten als sneeuw
voor de zon en zou het feit aan den dag zijn
getreden, dat het pond in het geheel niet
door goud was gedekt, en dat de boniteit van
het pond een fictie was.
Het blinde geloof in een Britsche economi
sche kracht, dat ook toen nog neerschte, was
gegrondvest op eeuwen van arbeid en strijd
van het Britsche volk. Op dien arbeid was
ook in het verleden de stabiliteit van het
Engelsche gegrondvest, omdat arbeid alleen
de grondslag van productie en welvaart is en
de koopkracht van een betaalmiddel afhanke-
lijk is van de door arbeid voortgebrachte hoe-
veelheid goederen en diensten.
Deze grondslag ontbrak en de smadelijke
devaluatie van 1931 was noodig om de ge-
grondheid van de waarschuwingen van vele
Britsche deskundigen te bewijzen. Aan de
Nederlandsche Bank echter kostte het geloof
in de onaantastbare waardevastheid van het
Engelsche pond sterling en aan het woord
van den gouverneur der Bank of England
tientallen millioen guldens.
De arbeid het eenige juiste economische
fundament.
De arbeid, die door de Britsche generaties
dezer eeuw was verrwaarloosd, is door het
Derde Rijk en zijn Fiihrer als het eenige
juiste economische fundament der volksge-
meensohap aanvaard. Op den arbeid is de
waafde van de mark gegrondvest. Degenen,
die dezen oorlog noodeloos willen verlengen,
wdllen dezen grondslag aamtasten, dooh juist
op dit gebied wordt met een ontembare vol-
harding gewerkt aan het organiseeren van
den menschelijken arbeid tot zijn toppunt
aohter het steeds vooruit schuivende front
der legers der Asmogendheden.
Markensaldi volwaardige deviezen.
De oorlog tast de reserves aan, doch de
organisatie van de groote Europeesche levens
ruimte vrij van economische belemmeringen
schept de grondslagen voor een zoo snel her
stel by den vrede, dat zelfs deze oorlog de
hechtheid der grondslagen der groot-Duitsche
volkshuishouding niet kan aantasten. Op deze
arbeidsorganisatie van het vasteland en op
het verbreede economische draagvlak der
vrije levensruimte van Europa, is de waarde
vastheid der mark; op deze en haar Europee
sche gelding is haar karakter als dekkings-
devies gegrondvest, derhalve zijn de marken
saldi, welke de Nederlandsche Bank onder-
houdt, als volwaardige deviezen te beschou
wen.
Het spreekt vanzelf, dat de opeenhooping
der markensaldi, welke op 't oogenblik plaats
heeft, de schijnbare circulatie van betaalmid
delen vergroot.
Deze saldi zijn trouwens een verschijnsel
van voorbijgaanden aard. Zij vormen een
overgangsvorm in de wordende groote levens
ruimte van Europa en functioneeren als een
crediet aan het Derde Rijk. Doch ook de weer-
stand van het oude tegen het nieuwe open
baart zich in deze aangroeiing der marken
saldi. Het Nederlandsche volk, of althans een
deel daarvan, vermeidt zich ter beurze in aan
koopen van Amerikaansche effecten, waar
van de tegenwaarde in Amerika is geblok-
keerd en welke dus een volkomen onbepaalde
waafde bezitten.
Deze zelfde kapitaalkrachtige kringen, die
zich aan een dergelijke blinde speculatie over-
geven, zijn slechts ten deele geneigd kapitaal-
beleggingen in het Derde Rijk ter hand te
nemen, welke kapitaalibeleggingen, zoo hier-
mede eenmaal een aanvang is gemaakt, het
markentegoed van de Nederlandsche Bank
zouden doen verdwijnen als sneeuw voor de
zon. Een zware verantwoording rust in dit
opzicht op de commissionnairs en op de pers,
die het puibliek voorlichtingen geven. Het is
te vreezen, dat thans wederom als zoo vaak
in het verleden, de verliezen, welke op de
meest speculatieve Amerikaansche effecten
kunnen worden geledem, de kleinste spaar-
ders van het land zullen treffen.
Het was dan ook een wijs besluit om de
Amerikaansche effecten tot datgene te be-
stempelen, wat zij werkelijk zijn, n.l. buiten-
landsche fondsen en de noteering voor deze
effecten te verbieden. De oorlog stelt nu een
maal harde noodzakelijkheden. Deze noodza
kelijkheden kunnen grooter leed op latere
tijdstippen vermijden.
De financiering der overheidsuitgaven.
Het kapitaal heeft de plicht zich zoo veel
mogelijk dienstbaar te maken aan de Neder
landsche arbeidsgemeenschap en dus die doel-
einden te bevorderen. waardoor de welvaart
dezer arbeidsgemeenschap kan worden ver-
hoogd. Deze noodzaak klemt te meer, waar
voor den duur van den oorlog, helaas, een be-
langrijk gedeelte van het nieuiwe spaarkapi-
taal moet worden opgeeischt voor de finan
ciering van de buitengewone uitgaven die op
ons grondgetoied arukken. Zoolang deze uit
gaven die op ons grondgebied drukken, het
karakter hebben van een verzekering voor de
toekomstige bestaansmogelijkheid der Ger-
maansche volkeren en dus ook van ons land,
zal althans bij dat deel, van het volk,
dat de Europeesche vernieuwing reeds als een
levende werkelijkheid heeft aanvaard een
offer gaarne worden gebracht. De financie
ring van de overheidsuitgaven overweegt dan
ook op het oogenblik in zoodanige mate, dat
er orienteering van het spaarkapitaal naar de
obligatiemarkt vanzelfsprekend behoort te
zijn.
In Duitschland wordt het staatscrediet in
snel tempo op de basis van een rentevoet van
3V2 pet. geplaatst. 'Het kan niet uitblijven,
dat van Du'tschland uit aankoopen van obli-
gaties zullen plaats vinden, die hier een hoo
gere rente afwerpen, dat mettertijd met on-
afwendbare kracht deze aankoopen de koer-
sen van de Nederlandsche obligaties zullen
opstuwen. Het moet dan ook in de toekomst
mogelijk zrjn in Nederland eveneens op de
basis van 3% pet. te leenen.
Het discontotarief.
Deze en dergelijke verschi/nselen zullen
zich ook op de geldmarkten voordoen. Hier is
echter voor het oogenblik het tegengestelde,
verschijnsel waarneemibaar. De discontotarie-
ven van schatkistpapier lagen 'hier reeds ge-
ruiimen tijd onder de Duitsche tarieven. De af-
stand is voor korten tijd echter nog vergroot
door een veriaging van de d'scontotarieven
over de geheele linie, zoodat wij op het oogen
blik ver onder de Duitsche tarieven liggen. Er
zijn ook andere verschijnselen behalve de ver
iaging der discontotarieven en schatkistpa
pier die op een cntspanning van de geldmarkt
wijzen. In den allerlaatsten tijd, d.wjz. in de
maanlden, die sinds het einde van het boek
jaar zijn verloopen, begirnen de teekenen van
het terugkeerende vertrouwen zich meer op
meer te versterken. De neiging om geld te
hamsteren begint te verflauwen. Het tijdstip
kan tegemoet worden gezien. waarop de be-
sparingen wederom een krachtigen steun zul
len vormen voor de geld- en kapitaalmarkt.
Het zou onjuist zijn een dergelijke ontwik-
kelimig door averhaaste. maatregelen te storen.
'Het Nederlandsche volk dat in deze bewogen
tijden aan zooveel tegenstrijdige be'invloedin-
gen onderhevig is, zal uit zichzelf den even-
wichtstoestand terugvinden en langzamer-
hand de richting onderkennen die de organi-
sche krachten van het leven in de Europee
sche grootruimte beheerschen. Hoe eerder
dat geschiedt, des te eerder zal ook bij een
langdurigen oorlog het Nederlandsche volk de
grondslagen van zijn bestaan hebben ver-
zekerd.
In Das Reich kon men, merkt de N. R. Crt.
op, deze week een caricatuur op het ideaal
van de vrije zee aantreffen, w&arop men een
moedernaakt Europa in een klein roeibootje
zag ronddobberen, van alle kanten dreigend
aangekeken door de batterijen van de steun-
punten, welke de Vereenigde Staten doende
zijn om haar uit te spannen. Van ,,hulp aan
Engeland zonder sluier", van ,,hulp aan En-
geland slechts als een middel tot het doe!,
als een korte afstand op den weg naar de
Amerikaansche wereldheerschappij'" spreekt
ook de Deutsche Zeitung in den Nieaerianden,
die in dit verband o.m. de niet voor eenige
partij optredende The United States News
aanhaalt, schrijvende, dat ,,het Amerikaan
sche oeconomische rijk voor de taak staat
het domineerende en machtigste ter wereld
te worden". Het is een zin uit een artikel
over ,,vier nieuwe wereldmachtskringen",
waaronder verstaan worden de oeconomische
ruimten van Duitschland, Japan, Ruslar.d en
de Vereenigde Staten. De Amerikaansche
Sunday 'News gaat zelfs al zoover, dat zij het
denkbeeld van een unie met het Britsche Rijk,
een verbintenis, waarin The Economist voor
het eigen land immers reeds de positie van
„junior-partner" had aanvaard, van de hand
wrjst: ,,Een unie is goed voor Engeland maar
slecht en gevaarlijk voor de Vereenigde
Staten".
In zulke beschouwingen teekenen zich pers-
pectieven af welke de afmetingen van den
huidigen oorlog nog verre te buiten gaan. Zij
verplaatsen ons in een tijd, waarin de oeco
nomische samenvatting van de wereld reeds
zoover gevorderd is, dat de belangenstrijd
zich in hoofdzaak inderdaad slechts tusschen
enkele groote ruimten afspeelt. Dergelijke
beschouwingen geven ook den zin aan den
tegenwoordigen oorlog: wie nu ook wint of
verliest, het is de crisis, waarin zich de
Europfeesche ruimte vormt, een zoodanige or
ganisatie van de Europeesche staten, dat zij
gezamenlijk in staat zijn om den strijd om
het bestaan niet alleen voor zichzelf als sta
ten, maar in de eerste plaats voor de men-
schen, die zich daarin vermenigvuldigen,
voort te zetten.
Van de noodzakelijkheid daarvan spreek
Albert Pietzsch, de leider van de Oecono
mische Rijkskamer te Berlijn, in een artikel
in het nieuwe weekblad .Europa-ICabel". Hij
betoogt, dat in de kwestie van het handels-
verkeer tusschen de ruimten (dat dit een
kwestie van belang blijft, handhaafde dezer
dagen ook de Volkischer Beobachter) Europa
in hooge mate op den goeden wil van de
overige deelnemers zal zijn aangewezen. Zou
deze goede wil slechts bij een van de deel
nemers ontbreken, dan zou voor alle overige
partners het scheppen van orde, wereldorde
wel te verstaan, moeilijk, zoo niet ortmogelijk
zijn. Tegenover zulk een rustverstoorder zou
slechts eendrachtig samengaan, zoo noodig
om hem volledig te kunnen uitschakelen, kun
nen baten. Daarin vindt Pietsch voldoende
bewijs, dat „de regeling van de buitenland-
sche handelsbetrekkingen van Europa tot
andere werelddeelen geenszins aan de afzon-
derlijke Europeesche partners naar gelieven
kan worden overgelaten, maar dat in deze
voor den welstand van Europa tenslotte zeer
belangrijke kwestie solidair moet worden op-
getreden."
.Andere werelddeelen, rijker dan Europa,
ten deele homogener en geslotener, zijn met
het onze in concurrentie getreden. Wat baat
dan eem afzonderlijke natie nog haar anar-
ohistiSche vrijheid van handelen, wanneer
Europa intusschen als geheel den strijd om
zijn levensstandaard verliest?", schrijft ook
Dr. Rudolf Fischer in een artikel in Signal.
Deze schrijver stelt de vraag, of „de vrij
heid van het continent niet boven de vrijheid
der volkeren gaat, of een volk of een paar
volkeren op kosten van de anderen mogen
profiteeren van de anarchie van het conti
nent of dat om een einde te maken aan de
Europeesche anarchie en terwille van een ge-
meenschappelijke vertegenwoordiging van de
Europeesche belangen naar buiten iedere
staat een zeker offer van zijn onbeperktheid
op zich moet nemen".
Het antwoord lijdt natuurlijk geen twijfel.
Zelfs wanneer de volkenbond zijn theoretische
doeleinden vervuld had en werkelijk de indi-
vidueele rechten der volkeren in bescherming
genomen had, zou hij, aldus Dr. Fischer, on-
toereikend geweest zijn, om voor de gemeen-
schappelijke Europeesche belangen op te
komen. Daarvoor was het noodig, dat ,,een
staat,. die door ligging en grootte met de be
langen van alle Europeesche staten ten nauw-
ste verbonden en sterk genoeg. om, zoo noo
dig alleen, den last van de verdediging van
de gemeenschappelijke belangen te dragen,
ook de georganiseerde leiding op zich neemt."
Engeland had dat land kunnen zijn, aldus
Dr. Fischer, wanneer het niet ,,in zrjn ver-
metelijken rijkdom vastgebeten het overbe-
volkte Europa verhinderd had, de wereld in
overeenstemming met de staten der overige
werelddeelen naar woonplaats en grondstof-
fenverschaffing te organiseeren". Want het
zijn niet alleen de uitwendige omstandigheden,
uitvloeiselen van de ontwikkeling van tech-
niek en verkeer, welke Europa tot vereeni-
ging dwingen, het is ook de biologische
kracht, welke het met name in zijn centrum
ontwikkelt, waardoor het den strijd om het
bestaan tusschen de wereldruimten niet uit
den weg gaat. Engeland zelf was met zijn
voortdurend afnemende productie- en men-
schenmarkt niet meer in staac om zijn wereld-
rijk in de hand te houden; in midden-Europa
zaten de menschen in de groote streken en
de industrie centra opeengeperstHoewel
dus Engeland's positie tot samenwerking met
het kernland van het continent met Duitsch
land, drong, hoewel het voor alle leidende
politici van Londen een nog door hen zelf
beleefde ervaring was, dat deze oorlog in
Europa slechts de voor Engeland onaantast
bare Vereenigde Staten sterk moest maken
ien hoewel men wist, dat de wereldoorlog
Engeland de absolute heerschappij ter zee ge-
kost had. maakte men geen gebruik van de
laatste kans, om zich tot zaakwaarnemer van
Europa te maken."
Daarentegen betoogt Dr. Fischer dan, daar
ide belangen van Duitschland en Europa
elkaar in hooge mate dekken, want Duitsch
land moet, vanwege zijn geografische lig
ging, op een onaangetast blijven van het ge
heele continent staan". .,Het is thans zoo, dat
de volkeren van Europa hun eigen vrijheid
slechts kunnen verdedigen, wanneer zij be-
sloten zijn, de vrijheid van Europa in zijn ge
heel te verdedigen. Europa moet zich onder
dezen dwang als coalitie beschouwen, die het
tgeluk heeft, een sterken. op leven en dood
met haar verbonden advocaat te hebben:
Duitschland".
De volken. die dit aangaat, zullen steeds
weer met de vraag aankomen: hoe zal dit
Europa er dan uitzien, welke plaats zullen
wij er in kunnen innemen? Daarom besluiten
we dit overzicht van recerite uitlatingen met
de definitie, welke Funk, de Rijksminister
van oeconomische zaken, daarvan dezer dagen
te Weenen gegeven heeft. volgens de weer-
gavs in de National-Zeitung:
„Het toekomstig Europa zal in elk geval
geen gebied van den aard van de Vereenigde