ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD.VOOR ZEEUWSCHtVLAANOEREN
De man die lachte
NVigroine
No. 10.203
WOENSDAG 16 APRIL 1941
81® Jaargang
Distributie Melk en Cacao.
Binnenland
Feuilleton
V'^S'I3E"
De Burgemeester van TERNEUZEN
maakt bekend, dat boven hetgeen reeds
bij de algemeene uitreiking van Melk- en
Cacaokaarten werd verstrekt, alsnog zal
worden uitgegeven MSHf!
a. aan kinderen geboren in Februari en
Maart 1927 een Melkkaart en een
Cacaokaart
b. aan kinderen geboren in Februari en
Maart 1937 twee Melkkaarten.
Deze uitreiking heeft plaats
tea Distributiekantore Vlooswijkstraat 34
op Donderdag 17 April en Vrijdag
18 April a.s. van 8,30 uur tot 12 uur;
te SLUISKIL op Donderdag 17 April
a.s. en te DRIEWEGEN op Zaterdag
19 April a.s.
Hierbij dienen de distributiestamkaarten
der betreffende kinderen te worden over-
gelegd.
Terneuzen, 16 April 1941.
De Burgemeester voornoemd,
P. TELLEGEN.
AjBQNNHMENTSFRIJS: Binnen Temeuzen 1,42 per 3 maanden Buiten Temeuzen
fr. per post f 1,T3 per 3 maanden Bij vooruitbetaling fr. per post f 6,60 per jaar
Voor Belgle en Amerika /2,20, overige landen /2,65 per 3 maanden fr. per post
Abonnementen voor bet buitenland alleen bij voorultbetaling.
Uitgeefster: N.V. Firma P. J. VAN DE SANDE GIRO 38150 TELEFOON No. 2073.
ADVERTENTIEN: Van 1 tot 4 regels 0,82% Voor elken regel meer f 0,20%.
KLEIN E ADVERTENTIENper 5 regels 52 cent bij vooruitbetaling.
Grootere letters en clichd's worden naar plaatsruimte berekend.
Handelsadvertentien bij regelabonnement tegen verminderd tarief, betwelk op aanvraag
verkrijgbaar is. Intending van advertentien liefst een dag voor de uitgave.
DIT BLAD VERSCHI.JNT IEDEREN MAANDAG-, WOENSDAG- EN VRIJDAGAVOND.
GILDEN.
Nu hier te lande niet slecbts een doelbe-
wust streven naar gildevorming is waar te
nemen, maar ook reeds op verschillende ge-
bieden die vorming is of wordt voorbereid,
mogen wij, schrijft de H. Crt. herinneren aan
het we-zen en de beteekenis van de oorspron-
kelijke gilden, welke hierbij tot op zekere
hoogte tot voorbeeld strekken. Ook in den
nileuweren tijd komt de naam gilde wel voor,
met name in de RJC. mididenstandsbeweging,
maar al is er verwantschap, zoo dekt toch
deze naam niet of slechts zeer ben deele het
oorspronkelijke begrip.
De gilden in hun eigenlijke beteekenis heb-
ben zich in de middeleeuwen ontwikkeld tot
zeer krachtige vereenigingen van kooplieden
en van handwerkers, die weldra het economi-
sehe leven geheel of goeddeels beheerschten.
Daar door de nog zeer gebrekkige verkeers-
middelen van dien tijd de steden een zelfstan-
diger leven leidden dan later het geval was,
werden de gilden vooral daar en in de omge-
ving tot een belangrijke macht. Zoowel han-
delaren als handwerkers (het fabriekswezen
was nog niet tot ontwikkeling gekomen)
waren er veneenigd in gilden, die het karak-
ter droegen van gesloten corporaties. Een
bepaald ambacht mocht alleen worden uitge-
oefend door wie lid van het desbetreffende
gilde was; om in het gilde te worden opge-
nomen moest men aan bepaalde eischen vol-
doen, een leertijd doormaken en een proef-
stuk leveren (asm een soort practijk-examen
voldoen dus). Zoo werd men van leerling tot
gezel bevorderd en kon men den ,,meester"-
rang behalen, een titulatuur, welke men nog
thans terugvindt in de aanduidingen mr. met-
selaar, mr. timmerman, mr. loodgieter, enz.,
waarmee nu echter alleen te kennen wordt
gegeven, dat de betrokkene zich als patroon
of ondememer heeft gevestigd, zonder dat
hieraan eenige waarborg voor vakkenis en
-bekwaamheid is verbonden, zooals in den
ouden gildentijd wel degelijk het geval was.
Het gevolg van dit gildewezen was, dat het
ambacht (om ons nu hiertoe te bepalen) in
eere werd gehouden en tot grooten bloei ge-
bracht, dank zij ook het voortdurende toe-
aicht door gildebestuur en stedelijke keur-
meesters. De burgerij behoefde niet te vree-
zien, het slachtoffer te zullen worden van
beunhazen, zooals in lateren tijd maar al te
Door
GERARD FAIRLIE.
Uif het Engelsoh door
Jhr. R. H. G. NAHUYS.
40) Vervolg.
De gedachte aan den Octopus herinnerde
mij plotseling aan het gevoel van angst en
den aandrang tot de uiterste voorzichtigheid,
waaraan die door het ongeluk getroifen man
toegegevn had, toen hij die kamer op t por-
taal voorbij moest. Daaruit kon slechts een
ding afgeieid worden; die kamer moest aan
den Octopus behooren. Het was vereischte
Jean eenig denkbeeld van de inrichting van
het huis te geven, alvorens we ons op weg
begaven.
Ik vertelde haar in 't kort alles wat ik er
van wist en besloot met haar tot de uiterste
voorzichtigheid aan te manen.
,,Om Godswil, liefste", fluisterde ik, „wees
voorzichtig met die deur als we deze kamer
verlaten. Neern je angstvallig in acht naar
niet aan te raken; al streek je er maar langs,
dan zou het ergste kunnen gebeuren."
Zij glimlachte mij toe. Alle voorbereidingen
die wij treffen konden, waren getroffen. Er
was geen tijd meer te verliezen. Ik hielp haar
van het ledikant en wees haar hoe zij de
handboei moest vasthouden, opdat deze niet
zou rinkelen en tevens, hoe zij haar als wapen
zou kunnen gebruiken. Dit woord herinner-
veel is voorgekomen. Wie beroep deed op
welken ambachtsman ook, had de zekerheid,
steeds met een beproefd en bekwaam vak-
man te doen te hebben. Anderzijds waarborg-
de het gildewezen den vakman, die in het ver-
band was opgenomen, een alleszins beboorlijk
en eervol bestaan. Uiteraard werd de sadm-
hoorigheid in het gemeenschappelijke vak
tevens sterk bevorderd.
Tot de taak der gilden behoorde het ook,
te waken tegen een onbeperkte concurrentie
eveneens een euvel, waaronder men in
lateren tijd veel te lijden heeft gehad. Het
gilde bepaalde het aantal leerlingen, dat
mocht worden toegelaten, waardoor automa-
tisch ook het aantal meesters werd beperkt.
Het bracht een zekere monopolie-positie voor
de gilden mede en daardoor het allerminst
denkbeeldige gevaar van prijsopdrijving. Van-
daar, dat veelal door de stadsbesturen, die
toezicht op de gilden uitoefenden, de prijzen
werden vastgesteld, waaraan men zich had te
houden. Een schaduwzijde hierbij was echter,
dat de gilden, die tot machtige lichamen in
het stedelijke leven werden, een vaak niet
geringen invloed uitoefenden op de plaatse-
lrjke overheid, waardoor misbruiken zeker
niet waren uitgesloten. Meermalen zijn dan
ook van hoogerhand maatregelen genomen
om den politieken invloed der gilden te weren
en hen naar het eigen, vooral economische
terrein terug te dringen. Op dit terrein heb
ben zij intusscben een aanzienlijke macht ver-
kregen, dank zij ook hun verordenende en
zelfs tot op zekere hoogte uitvoerende be-
voegdheden.
Ongetwijfeld hebben deze politieke invloe-
den en het besloten en monopolistische ka-
rakter van de gilden, die toch zoo uitnemend
werk hebben gedaan, bijgedragen tot him ver-
val en verdwijning. Meer echter nog zijn de
oorzaken te zoeken in de verbetering, toe-
neming en uitbreiding van het verkeer, waar
door de betrekkelijke isolatie van het stede
lijke leven geleidelijk werd opgeheven, en in
de verandering van den bedrijfsvorm als ge
volg vooral van deze verkeersuitbreiding en
-intensdveering en vein de ontwikkeling der
techniek. Het kon niet anders, of de gilden
in hun toenmaligen vorm moesten wel gelei
delijk aan economische beteekenis inboeten.
Toch was het eigenlijk eerst de Fransche
revolutie, waarbij zooveel veranderde, die aan
hun bestaan een einde maakte. In ons land
werden in 1798 alle gilden e.d formeel (in
de Sta<atsregeling van diat jaar) vervallen
verklaard; na het herstel van onze onafhan-
kelijkheid verdwenen zij metterdaad.
De gilden mogen dan hun gebreken hebben
getoond, men zal moeilijk kunnen beweren
of volhouden, dat de periode van individua-
listische vrijheid, welke op hun verdwijning
is gevolgd, met haar vrijheid van bedrijf, van
concurrentie, van winstbejag, van markt en
van prijsvorming, met haar oneconomische
ordeloosheid en haar beunhazerij, een ver
betering was
Integendeel: zij werd vooral in sociaal op-
zicht een groote verslechtering. Erkend
moet worden, dat in lateren tijd door arbeids-
wetgeving en andere maatregelen der over
heid en door een toenemend streven naar, zij
het dan ook partieele, ordening in het econo
mische leven, vooral ook in ons land, veel is
gedaan om den ontstanen, voor zeer uitge-
breide lagen der bevolking ondragelijken toe-
stand te verbeteren. Doch nog steeds moeten
wij missen hetgeen in den bloeitijd der oude
gilden zoo goed en zoo mooi was, de liefde
voor den arbeid en zijn ordening ten bate
van de gemeenschap, de volledige zorg voor
het stoffelijke en geestelijke heil van den
werker (dit laatste begrip genomen in zijn
wijdste beteekenis). Men denke hierbij aan
hetgeen wij hierboven schreven over de sinds
de goede gilde-tijden zoozeer veranderde toe-
standen op economisch gebied, in verkeer,
techniek en bedrijf (b.v. het uitgebreide
fabriekswezen met zijn sterk gedifferentieer-
de en gespecialiseerde werk en zijn arbeid
aan den loopenden band).
Het is dan ook duidelijk, dat thans een
de mij aan mijn ,,dienstwapen", dat ik haar
gegeven had. Ik vroeg haar er naar.
Zij schudde het hoofd.
,,Zij vonden het", zei zij. ,,Zij namen het mij
af."
Dat was dus de reden waarom ik niet aan
den lijve onderzocht was. De Octopus wist
dat het wapen mijn eigendom was en had het
niet de moeite waard geacht op mij te zoe
ken naar iets wat hij reeds gevonden had.
Wij naderden de deur en ginigen haar voor
bij. Ik loosde een zucht van verademing; het
volgende oogenblik stond Jean naast mij op
de gang.
Ten tweeden male zegende ik die dikke
gangloopers. In volmaakte stilte liepen wij
voort tot aan het portaal.
Ik keek in het rond; alles was volkomen
stid en toch aarzelde ik. Uit de duistemis van
de gang komende, was het halve licht op het
portaal bijna afschrikwekkend. Maar evenals
alle andere, moesten we ook dit gevaar op ons
nemen. Jean met mijn hand een wenk gevende
mij te volgen, stapte ik op het portaal en liep
in de richting van de bovenste traptrede.
Ik keek omlaag, maar kon niets zien. Be-
neden was alles pikzwarte duistemis. Wij be-
gonnen af te dalen, ik met mijn linkerhand op
de leuning, tot steun; Jean met haar rechter-
hand zoodanig uitgestrekt, dat haar vinger-
toppen mijn schouder raakten, opdat zij de
richting waarin zij zich bewegen moest, weten
zou,.
Ik geloof, dat ik in d'at oogenblik een gebed
omhoog zond, dat geen traptrede zou kraken
en ons aldus verraden. Het geluk bleef ons
evenwel trouw; wij bereikten onhoorbaar de
benedenste verdieping. Tot zoover, daarvan
was ik zeker, was onze vlucht tenminste nog
niet ontdekt.
Eenmaal daar aangekomen evenwel, moes
ten we op onze zintuigen vertrouwen.
Ik luisterde gespannen. Niet het geringste
teruggrijpen naar het gildewezen voor uitge
breide terreinen van economisch en cultureel
leven niet kan beteekenen een copieeren van
het oude model. Niet slechts omdat men de
fouten en de gevaren van dat model zooveel
mogelijk dient te vermijden, maar vooral om
dat bij een dusdanige strenge ordening ter-
dege rekening moet worden gehouden met de
zoozeer andere eischen, welke onze tijd stelt.
Deze ordening vereischt een nieuwen vorm
van harmonie tussehen de vrijheid, die noo-
dig is om op stoffelijk gebied maar ook op
dat van kunst, wetenscljap, enz. het hoogste
rendement en een krachtig en gezond leven te
verkrijgen en de strenge gebondenheid, welke
onmisbaar is om den gezamenlijken arbeid
zooveel mogelijk aan de geheele volksgemeen-
schap ten goede te doeri komen
LIJMALEESCH, BEENDERLIJM,
VLEESGH- EN VISGHLIJM, GELATINE
ENZ. DISTRIBUTXEGOEDEREN.
Bij de wijziging van dd Beenderbeschikking
1939 no. 1, opgenomen in de Nederlandsche
Staatscourant van Dinsdag zijn als distribu-
tiegoederen tevens aangewezen lijmvleesch
(met inbegrip van chroomschaafselbeender-
lijm met inbegrip van vjeesch- en vischlijm,
gelatine en beenzwart (beenderkool). De
overige wijzigingen zijn van technischen aard.
ENGELSCH VLIEGTUIG
NEERGESCHOTEN.
Maandagmiddag heeft, naar 't D.N.B. ver-
neemt een Duitseh jachtvjie^tuig aan de kust
een vijandelijk gevechtsvliegtuig van het type
Bristol-Blenheim, dat naar Nederiand wilde
vliegen, neergeschoten.
DE GEMEENSCHAPPELIJKE
VERDEDIGING VAN HET VERRE
OOSTEN BESPROKEN.
Een bericht uit Manilla op de Fhilippijnen,
meldt dat Donderdag aldaar een conferentie
is afgeloopen, welke twee dagen geduurd
heeft, en waarin Engelseh-Amerikaansch-
Nedierlandsche hesprekingen gevoerd zijn
over een z.g. gemeenschappelijke verdediging
in het Verre Oosten, de eerste in haar soort
in den Orient sinds het uitbreken van den
Europeeschen oorlog. Nu de besprekingen
voorbij zijn, is luchtmaarsehalk Sir Robert
Brooke Popham, de opperbevelhebber van de
Britsohe strijdkrachten in het Verre Oosten
en Britsch afgevaardigde op de conferentie
van Manilla, per vliegtuig naar Singapore
vertrokken Tevens zijn minister van Kleffens
en zijn gezelschap, die op weg waren naar
Batavia en hun reis te Manilla hadden on-
«derbroken om aan de conferentie deel te
nemen, per vliegtuig naar Nederlandsch-
Indie doorgereisd.
Het nauwkeurig karakter van de bespre
kingen tussehen de drie delegaties blrjft een
voorwerp van gissingen, daar alle afgevaar-
digden weigerden zich over de behandelde
onderwerpen uit te laten. De hooge commis-
saris der Ver. Staten, Francis Sayre, die door
joumalisten werd aangeklampt toen hij zich
gereed maakte naar het buitenverblijf Baguio
nabij Manilla te vertrekken, verklaarde, dat
de Engelsch-Amerikaansch-Nederlandsche be
sprekingen uitsluitend gediend hadden om
algemeene inlichtingen" uit te wisselen. Hij
weigerde over de bijzonderheden uit te wei-
den.
Met betrekking tot de conferentie van
Manilla verluidt, naar Domei meldt, dat tij-
j dens de daar gevoerde besprekingen het pro-
gram voor een gemeenschappelijke verdedi
ging van het Verre Oosten tussehen de V. S.
en Engeland vaste vormen heeft aangenomen,
al is er officieel over het resultaat der be
sprekingen niets bekend gemaakt. Men mag
aannemen, dat ook de positie van Neder-
landsch-Indie binnen het bestek van dit mili-
taire en economische front is opgehelderd en
dat de handelsbesprekingen tussehen Japan
en Nederlandsch-Indie te berde gebracht zijn.
„De Japansehe regeering slaat na de con
ferentie van Manilla de ontwikkeling der ge-
geluid drong tot mijn ooren door.- Vervolgens
beproefde ik de duistemis met mijn oogen te
doorboren en zoo mogelijk de plaats van de
vensters te ontdekken.'.Dit zou van aanzien
lijke hulp zijn, aangezien ik daaruit zou kun
nen opmaken wat da voerzijde van het huis
was en zoodoende weten waar de muur lag,
waarin de voordeur waarschrjnlijk aange-
bracht zou zijn.
Maar al mjjn pogingen faalden. Of er waren
geen vensters, of er hingen zware gordijnen
voor. Daar wij ons nu in de hal moesten be-
vinden, liet ik de eerste veronderstelling voor
wat zij was en helde over tot de tweede.
Er bleef slechts ddn ding over, maar het
vooruitzicht lachte mij volstrekt niet toe. Ik
kon blijkbaar niets anders doen dan een on-
derzoek langs de muren.iimstellen, om te zoe
ken waar de deur zich bevond. Maar dit
denkbeeld stond mij tegen, omdat ik in het
pikdonker gemakkelijk tegen een meubelstuk
zou kunnen stooten, het omver werpen en zoo
doende alarm maken. Maar, zooals ik zei, het
was mijn eenige keuze.
Ik kon Jean niet met mij meetrekken. Het
gevaar was voor ddn persoon reeds groot ge-
noeg en het was niet raadzaaim het te ver-
dubbelen. Ik draaide mij dus om, fluisterde
haar in, aan den voet van de trap te bljjven
staan en te wachten tot ik haar kwam halen.
Zij kneep mij in den schouder, ten teeken dat
zij begrepen had.
Ik bewoog mij naar reohts, met de groot-
ste behoedzaamheid, de handen voor mij uit
gestrekt en de passen die ik nam, tellende.
Nadat ik tot vijf geteld had, raakten mijn vin-
gertoppen den muur. Ik wendde mij naar
links, en schoof langs den muur. Na twee
passen gedaan te hebben stiet ik op iets
zachts.
Deze aanraking joeg mij een schrik op het
iijf, hoewel ik terstond begreep, dat hetgeen
ik aangeraakt had, niets anders kon zijn dan
beurtenissen aandachtig gade", aldus ver
klaarde Koh Isjii, de waamemend woordvoer-
der van het bureau van. inlichtingen aan de
buitenlandsche joumalisten. Gevraagd naar
het feit, dat van Kleffens, de minister van
buitenlandsche zaken van de Nederlandsche
emigranten-regeering te Londen, aan de con
ferentie van Manilla heeft deelgenomen, ver
klaarde de woordvoerder, dat diens deel-
neming „zeer opvallend" is. Hij voegde hier
aan het volgende toe: ,,zij schijnen erg zenuw-
achtig te zijn, hoewel wij geen territoriale
verlangens in het gebied van de Zuidzee heb
ben. Onze belangstelling aldaar heeft alleen
betrekking op economische factoren".
Verder wenschte de woordvoerder zich
hierover niet uit te laten. Hij zeide slechts:
,,wij moeten uitkrjken, wat onze buren doen".
MEEUWENEIEREN.
De heer N. Beije te Ginneken schrijft aan
de N. R. Crt.:
Dezer dagen vond ik in uw blad een artikel
,,Onbeschermde vogels". Daarin werd ook van
de meeuwen gesproken. In Denemarken
heette het daar, worden de eieren dezer
vogels verzameld en wel jaarlijks pl.m. 2 mil-
lioen stuks. Het artikel wekt den indruk,
alsof dat eierrapen in ons land achterwege
gelaten wordt. Daarom een kleine rectificatie.
Op Schouwen liggen in de 3 boezems van het
Stoomgemaal eenige kleine eilandjes, waar
duizenden meeuwen nestelen. Duizenden
meeuwen leggen tienduizenden eieren. Daar
in wordt dan ook druk gehandeld, vooral gaan
ze naar Rotterdam. De Schouwenaars zijn
dus net zoo knap als de Denen.
DE GAGES VAN NEDERLANDSCHE ZEE-
LIEDEN IN ENGELSCHEN DIENST.
De commissaris voor zee- en binnenscheep-
vaart deelt het volgende mede:
De Engelsehe regeering heeft den laatsten
tijd door middel van het Nederlandsche
Seheepvaartcomitd te Londen de Nederland
sche zeelieden gedreigd met intrekking van
den steun aan hun familieleden, indien zij
weigeren verder in dienst van Engeland te
varen.
Hierbij kan worden opgemerkt, dat de be-
taling van steun aan familieleden van zee
lieden in het bezette Nederlandsche gebied
door de Duitsche overheid geregeld en onge-
stoord geschiedde. Tot dusver werden dan
ook de gages van alles zeelieden aan de hier
gevestigde familieleden door de reederijen
uitbetaald.
In de toekomst wordt nu echter vanzelf-
sprekend deze uitbetaling aan familieleden
gestaakt, indien vaststaat, dat de Nederland
sche zeeman in Engelschen dienst is of dat
zijn schip in het belang van Engeland vaart.
TOETREDING VAN WERKLOQZEN TOT
HET N. V. V.
In aansluiting op het bericht betreffende
de toetreding van werkloozen tot het N.V.V,
wordt medegedeeld, dat deze toetreding al
leen kan plaats hebben, indien zij niet in
strijd is met de statuten der aangesloten
organen of met bepalingen, vastgelegd in de
collectieve arbeidsovereenkomsten.
WINTERHULP NEDERLAND.
De komende lijstencollecte.
Nog eenige dagen scheiden ons van de
komende lijstencollecte ten bate van het werk
van Winterhulp Nederiand. Van 15 tot en
20 April (in sommige gemeenten is deze
periode iets grooter) zullen door het geheele
land de ijverige collectanten van Winterhulp
zich weder aan de woningen van alle Neder-
landers vervoegen met een dringende bede om
een offer voor de leniging van de nooden van
een breede massa van behoeftige landgenoo-
ten.
Herhaaldelijk is te dezer plaatse reeds uit-
eengezet, hoe ontzaglijk groot deze nooden
zijn en helaas moest ook telkens weer gecon-
stateerd worden, dat de ingezamelde gelden
een gordijn. Ik schoof het langzaam terzijde
en ontdekte tot mijn verademing, dat het
door dit gordijn verborgen venster niet met
een luik gesloten was. Ik keek er door; een
open ruimte was zichtbaar en daarachter de-
zelfde boomengordel dien ik van uit mijn
kamer gezien had. Blijkbaar keek ik nu uit
op de voorzijde, terwijl ik toen de achterzijde
gezien had. Het huis werd dus geheel door
dat bosch omringd, met een open ruimte van
ongeveer vijftig ellen er tussehen.
Ik staarde of ik tussehen de boomen een
opening ontdekken kon, die den toegangsweg
tot het huis kon wormen. En dit was werke-
lijk het geval; iets naar links, maar in de
duistemis, teekende niets zich duideljjk af.
Ons pad lag blijkbaar zoover mogelijk van die
oprijlaan af, al moesten we daarvoor een
cross-country ondememen. Een oogenblik
bleef ik op die plek staan en bestudeerde ik
de ligging van het land, zoover ik het zien
kon, opdat ik mij de richting zou kunnen in-
prenten die wij moesten inslaan, zoodra we
uit het huis geraakt zouden zijn.
Ik keerde mij om. Ik had vijf passen naar
dem muur gedaan en daarna twee passen naar
links. Als ik derhalve het venster mijn rug
toekeerde en even links aanhield, moesten
vijf passen mij terugbrengen naar de plek,
waar mijn Jean mij wachtte.
Ik bewoog mij voorwaarts. Onder het gaan
telde ik mijn schreden. Na de vijfde stak ik
mijn hand vooruit, tastende naar de trapleu-
r.ing. Ik voelde niets en deed nog een stap
naar voren. Mijn hand kwam in aanraking
met wat zij zocht.
,,Jean", fluisterde ik.
Geen antwoord.
Het angstzweet brak mij uit. Ik worstelde
tegen den aandrang haar naam te roepen. Ik
beheerschte mij en sprak alleen haar naam
iets luider uit.
Nog bleef het antwoord uit.
hebben- de naie b ^attiei.
nog bij lange na niet voldoende waren om
alien nood te lenigen, al waren de resultaten
op zichzelf beschouwd niet geheel en al onbe-
vredigend.
„Het kan echter beter en het moet beter"
moge daarom het devies zijn voor de komen
de collecte en wanneer ieder Nederlander de
volgende week zijn plicht doet jegens zijn be
hoeftige medeburgers, dan kan het niet an
ders, of deze inzameling zal een record-succes
boeken.
Maar dan moet ook ieder, die maar iets
kan missen daadwerkelijk medewerken en
zich met liefde een offer willen getroosten.
Elk offer uit plicht geboren en met liefde
gebracht, zal de voltooiang van het mooie
sociale werk van Winterhulp vergemakkelij-
ken en wederom zal dan uit tienduizenden ge-
zinnen een dankbede kunnen opgaan voor het
resultaat van deze blijken van gemeenschaps-
zin.
Want gemeenschapszin moet de grondslag
zijn voor het doen slagen van deze actie en
daarom mag niemand zich aan den daaruit
voortspruitenden plicht tot offeren onttrek-
ken.
Reeds veel leed heeft Winterhulp Neder
iand dank zij veler medewerking kunnen ver-
zachten, maar haar arbeidsterrein bleek zoo
omvangrijk, dat voor het bereiken van het
gestelde doel ook de hulp van die Nederlan-
ders, die tot dusver om welke reden ook zich
nog afzijdig hielden, niet kan worden ont-
beerd.
Wie van de noodzakelijkheid daarvan is
doordrongen, zal met liefde zijn steentje bij-
dragen voor het brengen van vreugde in de
gezinnen van hen, die nog op steun van ande-
ren aangewezen zijn.
En ook dan zal eerst met recht verwezen-
lijkt zijn de leuze: ,,Voor het volk, door het
Volk".
DE LIEFDADIGH EID IN NEDERLAND.
Samenwerking gieboden.
Een verslaggever van het A.N.P. heeft een
onderhoud gehad met den heer Eekhof, chef
van de hoofdafdeeling propaganda voor Win
terhulp Nederiand, over het vraagstuk van de
liefdadigheid in ons land.
Aan de uiteenzettingen van den heer Eek
hof wordt het volgende gemeld:
Door het collecte-verhod en de oprichting
van Winterhulp Nederiand, aldus de heer
Eekhof, is het probleem van de liefdadigheid
in Nederiand opnieuw in het midden van de
belangstelling gekomen.
Bij de oprichting van de Winterhulp had de
leiding zeer zeker het toekomstbeeld van een
codrdinatie op het gebied van de weldadig-
heidsinstellingen voor oogen.
Codrdinatie beteekent samenwerking, doch
gedurende het korte bestaan van Win
terhulp Nederiand is reeds gebleken, dat
samenwerking op dit gebied als zeer proble-
matisch moet worden beschouwd, want dui
delijk heeft me(i kunnen vaststellen, dat ver
schillende groepeeringen in onze samenleving
het sectarisme in het weldadigheidswerk niet
willen loslaten
Dit standpunt is gedurende de wintermaan-
den ten opzichte van Winterhulp Nederiand
zelfs geconsolideerd, zoodat helaas op het
oogenblik vastgesteld moet worden, dat op
het gebied van het weldadig'heidsweze.i een
bewust streven voorhanden is om het niet
tot een nationale samenwerking te laten
Ik werd overweldigd door de verpletterende
zekerheid, dat zij niet langer was op de plek
waar ik haar aehtergelaten had. Mijn hand,
die op de trapleuning rustte, begon te beven,
Ik jroelde dat iets iets dat voor ons van
het grootst mogelijke gewicht was, verkeerd
geloopen was.
,,Lieveliag", riep ik, zoo luid als ik durfde,
,,waar hen je?"
Ondanks mezelf, trilde mijn stem. Mijn
stem klonk mij in de ooren als een heesch ge-
fluister, door een ander geuit. Zij is moeilijk
te beschrijven, maar de gewaarwording die ik
ontving, was dat mijn eigen stem mij afgrij-
zen inboezemde.
Een oogenblik bleef ik wachten en luiste-
ren. Uit de dikke duisternis die mij aaci alle
kanten omringde, kwam van nergens een ant
woord. Ik faoorde niet het geringste geluid,
maar de stilte was onheilspellend. Jean was
daar niet, of zij zou mij geantwoord hebben;
maar iemand anders, iets anders, was daar
wel.
Daaromtrent koesterde ik niet den minsten
twijfel. Ik kon niemand zien; ik kon niemand
hooren. Maar toch wist ik niet alleen te zijn
dat iets, of iemand, wachtte wachtte, even
als ik... op wat?
Mijn keel werd dichtgesnoerd, mijn ver-
hemelte werd plotseling droog; mijn hand
klemde zich aan de trapleuning vast, om mij
steun te verleenen. Mijn neusgaten snoven
een vreemdsoortige, walgelijke lucht op, die
mij plotseling geopenbaard werd. Ik kende
dien reuk; een oogenblik knikten mijn knieen
onder mij, bevangen als ik was door een wal-
ging, zooals mij ooit in mijn leven over-
komen is.
Ik kende dien reuk.
Nu wist ik wat daar wachtte en loerde,
waarschijnlijk geen drie voet van mij af.
Ik kon raden wat er met Jean gebeurd was.
(Wordt vervolgd.