ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN De man die lachte No. 10.196 VRIJDAG 28 MAART 1941 81® Jaargang Binnenland Feuilleton TWEEDE BLAD CMMOKaMMI «z»arv MXSXA3& NEUZENSCHE COURANT II.II. KANTOORHQUDERS worden verzocht het aibonnementsgeld over het le kwartaal 1941 van de Ter Neuzensche Courant, v66r 1 April a.s. in te zenderi. Bij terug-ontvangst van eene onbetaalde kwitan- tie zal onmiddellrjk de toezending van het blad worden gestaakt. DE UITGEEFSTER. DE ABONNfi'S VAN HET GEKLLUSTREERD ZONDAGSBLAD die het blad per post ontvangen, worden ver- zocht, hun abonnementsgeld v6<5r 1 April a.s. in te zenden, daar er anders over beschikt w«rdt met verhooging van 15 cent. DE UITGEEFSTER. NAAKTE FEITEN. Naar aanleiding van het aftreden van mr. Trip, als secretaris-generaal van financien en als president van de Nederlandsche Bank, heeft, schrijft de N. R. Ort., mr. Von Brucken Fock in het Nationale Dagblad een foeschou- wing aan onzen financieelen toestand gewijd, welke in vele opzichten de aandacht ver- dient. De schrijver beperkt zich in hoofdzaak tot wat hij de „naakte feiten" noemt en die dit ook overeenkomstig onze inlichtingen zijn. In het kort komen deze hierop neer, dat in rond tien maanden de gefundeerde en vlottende staatsschuld met rond 1200 millioen is ge- stegen of met gemiddeld f 120 millioen per maand, welk bedrag de laatste maanden tot rond 140 millioen zou zijn toegenomen. Over het jaar gerekend, zou dit neerkomen op een surplus van 1500 a f 1700 millioen boven de staatsinkomsten, welke op 1200 millioen worden aangenomen. WSj zul'len ons hier tot enkele cijfers van den heer V. B. F. bepalen. Wat de bezettings- kosten betreft, lijkt het hem niet te boud ge- sproken, deze op f 1200 millioen per jaar te ramen. Dan zijn er nog de „voorschotten aan derden", d.z. de posten, die onze clearing met het buitenland belasten, dock die inmiddels door de Nederlandsche schatkist moeten wor den gefinancierd. Daarvan kan in de eerste plaats worden genoemd het saldo van onzen uitvoer naar Duitschland boven onzen invoer uit dit land. Daarbij moet vooral niet wor den vergeten, zoo wordt opgemerkt, dat het plaatsen van Duitsche orders bij de Neder landsche Industrie ter waarde van 1 milliard over het eerste kwartaal van het loopende jaar hierop neerkomt indien dit zoo zou voortgaan dat het veredelingsloon, het- welk daarin is begrepen zeg gemiddeld 30 pet. over het jaar gerekend 1200 mil lioen zou uitmaken, dat geiheel door de Ne derlandsche schatkist moet worden gefinan cierd. In de tweede plaats noemt schrijver de geldzendingen van onze in Duitschland te werk gestelde arbeiders naar ons land, welke zendingen hij per jaar op 100 millioen aan- neemt; ook dit bedrag moet alweer door de Nederlandsche schatkist worden gefinancierd. In de derde plaats wordt de clearing aan Duitsche zijde nog belast door de rentebeta- lingen op Nederlandsche beleggingen in Duitschland, die thans ten voile worden ge- transfereerd. Hij neemt dit aan op 50 mil lioen per jaar, ook weer door onze schatkist te financieren. Om kort te gaan: tezamen bedragen de posten, welke door de Nederlandsche schat kist moeten worden gefinancierd, volgens de schatting van den heer V. B. F. 3900 mil lioen, waarvan de geschatte 1200 millioen staatsinkomsten moeten worden afgetrokken, zoodat er 2700 millioen overblijft. Hiertegen over staat nu een toeneming van onze staats- schuld op de tegenwoordige basis, en per jaar gerekend, van rond f 2 milliard. Dit verschil verklaart de schrijver door de financiering van de veredelingsorders, die pas een paar maanden aan den gang zijn, en waarmede wellictit 1200 millioen per jaar gerpoeid is. Hoewel hier weer tegenover staat, dat een Door GERARD FAIRLIE. Uit het Engelsch door Jhr. R. H. G. NAHUYS. 33) Vervolg. iVoorwaar een aangenaam vooruitzicht. Want al deze overwegingen maakten het vol- komen duidelij'k, dat als we gered werden, zulks door onze eigen pogingen zou moeten geschieden. En wij waren beiden machteloos. Te midden van dezen gedachtengang werd de deur plotseling geopend. Misschien was mijn verstrooide geest te licht voor schokken vat- baar, want ik sprong in mijn stoel op. Het was evenwel niemand anders dan de man die mij eerder bezocht had. Hij droeg, als gewoon- lijk, den grijzen doek over zijn hoofd. Hp bidcht een presenteerblad mee, dat hij op mijn knieen plaatste. Zonder een woord nam hp den sleutel uit zijn zak, en maakte mijn rechterhand weer los. Ik keek naar het blad. Daar waren de sandwiches en ook het glas bier. Ik voelde niet den minsten eetlust, zoo was ik nog in de war van mijn laatste onderhoud met den Octopus, maar na besloten te hebben mij on- bekommerd te toonen, nam ik een van de sandwiches op en beet er in. Terwijl ik mijn hand omhoog bracht, viel mijn oog op den geopenden knipbeugel aan mijn rechterhand. vermeerdering van de belastingopbrengst met 400 milloen zou kunnen worden aangenomen, zou een en ander toch medebrengen, dat de staat ruim 2iy2 milliard per jaar door schuld- opneming zou moeten financieren en de heer V. B. F. komt dan tot de belamgrijke vraag, welken invloed zulk een toeneming van staatsschuld op het volksinkomen en onze volkshuishouding zal hebben en of deze daar- door in gevaar dreigt te worden gebracht. Duideldjk worden de goederen- en geld- oeconomie niet tegenover, doch naast elkaar gesteld. Wat het laatste betreft, zoo lijkt het waarschijnlijik, dat ons volksinkomen, dat over 1938 op rond f 5 milliard kon /orden geschat, over 1941 belangrijk meer zal be dragen. Er zal veel meer koopkracht ter be- scMkking van de bevolking komen door ex tra loonen, salarissen, ondememerswinst enz., maar daarbij moet worden bedacht, dat deze koopkracht zich niet op goederen kan rich- ten, daar deze niet in evenredige mate door productie of invoer in circulatie komen. Dit zou slechts het geval kunnen zijn, indien onze voorsChotten aan Duitschland door goederen- invoer gecompenseerd werden, wat nu een- maal niet het geval is. Wij moeten ons voor al niet blind staren, zoo betoogt schr., op een verhoogden invoer uit Duitschland, gedurende de afgeloopen paar maanden, want het groot- ste gedeelte daarvan betreft den grondstof- feninvoer, die straks in den vorm van fabri- katen weer naar Duitschland terug keert of voor de veermacht bestemd is en dus buiten de Nederlandsche goederencirculatie, althans buiten ihet Nederlandsche investatieevolume, blijft. Ook de naar Nederland overgemaakte loonoverschotten van onze in Duitschland werkende arbeider verhoogen wel de Neder landsche koopkracht, maar daar staan geen goederen tegenover. Integendeel, Nederland financiert zoodoende een gedeelte der Duit sche goederenproductie, waarbij Nederland sche arbeidskracht is ingeschakeld. Wlij gelooven wel, dat dit betoog zeer ver- helderend zal werken, in zooverre daaruit kan blijken, dat ook wij ons aandeel leveren in de oorlogskosten, die, zopals de heer V. B. F. zoo duidelijk laat uitkomen, slechts met goederen en diensten kunnen worden betaald, en wel met zoodanige goederen en diensten, die, zooals onlangs ook in de Deutsche Volks- wirtschaft werd opgemerkt, in het heden ter beschikking staan. Deze meerdere behoefte aan goederen en arbeidsprestaties, welke de oorlog vereischt, kan nooit alleen gedekt worden door een uitbreiding van de produc tie bij gelijk blijvend particulier verbruik. Er zal in vergaande mate van zoodanig verbruik moeten worden afgezien, zoo stelde prof. Hettlage het onlangs in de Volkswirt, en tevens zal dit het geval moeten zijn met be- trekking tot de vorming van zakelijk ver- mogen. Dit is de goederen-oeconomische kant van de zaak, welke niet naar de toekomst kan worden verschoven. Dit is slechts mogelijk, wat de geldzijde betreft, in den vorm namelijk van staatsschuld, want het is duidelijk, zoo als de heer V. B. F. aantoont, dat slechts een deel van hetgeen er voor den oorlog noodig is en voor zoover wij dat hebben op te brengen, door loopende inkomsten van den staat kan worden gedekt. Een deel van die staatsschuld zal, gelijk .boven werd opgemerkt, weliswaar haar tegen- waarde vinden in een vordering op Duitsch land uit hoofde van het clearingverkeer, maar voorloopig valt dit buiten het z.g. Nederland sche investatie-volume. Wat voor Duitsch land geldt, geldt ook voor ons land. Slechts in beperkte mate zal, gelijk prof. Hettlage op- merkte, de voor civiel verbruik werkende in- dustrie den achteruitgang van het zakelijk vermogen door slijtage enz. kunnen ver- vangen, wegens een tekort aan beschikbare goederen, die voor de oorlogsoeconomie noodig zijn. Zoo immers zullen wij ook aanpassin- gen van het nominale kapitaal aan het wer- kelijk in een ondememing rouleerende kapi taal moeten zien, gelijk de Frankfurter Zei- tung naar aanleiding van het plan van dr. Funk opmerkte, namelijk, dat in gevallen, waarin de opbrengst eener kapitaalsemissie niet in een bedrijf kan worden gelnvesteerd, deze middelen weer in schatkistpapier kunnen worden belegd. Aldus zien wij, hoe de staat thans langs versc'hillende wegen beslag legt op vrij komende middelen, deze als leenkapi- taal aantrekt om daarmede zijn eigen behoef- De man had den sleutel in het slot laten ste- ken. Ik mag zonder verwaandheid zeggen, dat ik erin slaagde mijn oogen er van af te wen- den en den man niets te laten bemerken. Maar het hart klopte mij in de keel Ik dacht bliksemsnel na. Het was geoor- loofd te veronderstellen, dat als de sleutel op de eene handboei paste, dit ook bij de ander het geval zou zijn, vooral, omdat zij uiterlijk ge- heel op elkaar geleken. Hoe zou ik mij van dien sleutel kunnen meester maken? Ik betrok den man in een gesprek en pij- nigde mijn hersens. „Is dit mijn laatste maaltijd?" vroeg ik. ,,'Niet geheel", lachte de man hatelijk. „Ik geloof dat de Ohef voornemens is u nog een tijd'je het leven te laten. Maar bedoelt ge van- avond, dan ja". Het ging niet, den sleutel met een van de mijne te verwisselen. Tien tegen e6n zou die verwisseling ontdekt worden en zelfs al had ik hem in mijn bezit, dan zou ik hem niet kunnen aanwenden, zoo lang mijn beide han- den omsloten werden. ,,Moet ik den nacht in dezen toestand door- brenigen?" „Natuurlijk. Verwachttet ge een bed, en te mogen vertrekken als het u gelegen kwam? Ge zijt veel te veel optimist." Hij lachte weer. Hij scheen zijn antwoor- den nogal grappig te vinden. Als ik bewenken kon dat hij mij zijn rug toekeerde, kon ik misschien mijn andere hand bevrijden en hem overrompelen. Wat hielp dat mij ,,Ik ben gewoon te slapen met mijn ramen geheel open, voor de frissehe lucht. Kunt ge dat venster voor mij openen?" De man wierp een blik naar de luiken. „Het is open", zei hij na een oogenblik, maar toch naderde hij het om zich te over- tuigen. ten aan goederen en diensten te dekken. Niet tegenover, maar naast elkaar en dus gecombineerd dienen goederen- en geldoeco- nomie te worden gezien om het spoor niet bijster te raken. Tot zekere hoogte vormen, in den boven ontwikkelden gedachtengang van den heer V. B. F„ de schatkist-portefeuil- les, althans voor een deel, het spiegelbeeld van de onderportefeuilles bij Nederlandsche be- drijven, die direct of indirect voor Duitsch land werken. De moeilijkheid, waarop prof. Hettlage wijst, namelijk dat de productie moeilijk kan worden vergroot, zal zich ook bij zulke Nederlandsche bedrrjven kunnen voor- doen. Het is het z.g. bottleneck"-probleem: men weet wel, hoe de orders er in komen, maar niet, hoe zij kunnen worden uitgevoerd en daaruit valt dan weer af te leiden, dat risico's, verbonden aan de orderportefeuille, grooter zijn dan die, welke voor de banken aan het schatkistpapier zijn verbonden. Betalings-technisch kan, zooals mr. V. B. F. eveneens duidelijk aantoont, de oorlogs- financiering niet vastloopen en het eenige probleem, dat overblijft, is, hoe de vrijkomen- de koopkracht moet worden opgevangen; deze correspondeert namelijk noodzakelijk onge- veer met de cridietbehoeften van den staat. Daarom moet interne vlucht uit het geld in niet gerantsoeneerde goederen enz. worden voorkomen. In dit verband werden er ten onzent reeds maatregelen genomen, o.a. met betrekking tot den verkoop van land, het be lasten van winst op huizen en tenslotte vormt de winstbelasting bij bedrijven een scherp wapen tegen vlucht in aandeelen. Vormen deze maatregelen nu een sluitend geheel, dan zal de schatkist op even gunstige voorwaarden als bijv. in Duitschland de vrij komende middelen tot zich kunnen trekken. Inflatie van den stijgenden schuldenlast, hoe onaangenaam deze op zichzelf ook moge zijn, is niet te duchten, wanneer de koop-mogelijk- heden maar beperkt blrjven en de belasting- techniek zich aanpast bij de credietbehoeften van den staat. De staatsschuld wordt bezit van vermogenden, maar het zijn dezelfde per- sonen, die in de toekomst de meeste belas- tingen zullen moeten betalen, zoodat ook Meruit geen koopkracht behoeft te resultee- ren, die influeerend op het prijspeil kan wer ken. PROF. MR. P. J. M. AALBERSE ZEVENTIG JAAR. Hij heeft een aantal belangrijke sociale wetten tot stand gebracht. Prof. mr. P. J. M. ~4n.lberse, minister van staat en lid van den Raad van State, werd Donderdag 70 jaar. Prof. mr. Aalberse is op 27 Maart 1871 te Leiden geboren. Hij bezocht het gymnasium te Katwijk en studeerde te Leiden letteren en daama rechten. Na zijn promotie in 1897 op een proefschrift De oneerlijke concurrentie, vestigde hij zich als adVocaat in zijn geboor- teplaats, waar hij zich weldra in het open- bare leven bewoog. Hij vervulde verschei- dene publieke functies en was van 1899 tot 1903 lid van den gemeenteraad, de laatste twee jaren als wethouder. Als opvolger van dr. Schaepman deed prof. Aalberse in 1903 zijn intrede in de Tweede Kamer, waarin hij een groote activiteit, voor al op sociaal gebied, heeft ontplooid. Hij nam b.v. het initiatief om te komen tot wettelijke maaregelen tegen de oneerlijke concurrentie en tot een aantal sociale wetten, vooral be- treffende den Zondagsarbeid en den nacht- arbeid in bakkerijen. In 1916 kwam aan zijn Kamerlidmaatschap een einde door zijn benoeming tot hoogleeraar aan de Technische Hoogeschool te Delft, welk ambt hij tot 1918 heeft vervuld. In dit laatste jaar werd hij in het eerste kabinet Ruys de Beerenbouck minister van arbeid, welk departement toen nieuw was ingesteld. In het tweede kabinet Ruys de Beerenbrouck (19221925) was hij minister van arbeid, handel en nijverheid. Vooral als minister heeft prof. Aalberse veel gedaan voor de verbetering van de sociale toestanden in ons land. Van hem zijn o.m. afkomstig de instelling van den Hoogen Raad van Arbeid, waarvan hij in 1920 voor- zitter werd, de Arbeidswet, de Ouderdoms- wet, de Gezondheidswet, de Warenwet, de Vleeschkeuringswet, een wet op de Drink- Ik trok den sleutel uit het slot, stak hem in dat van den linkerbeugel en draaide hem om. Mijn hart sprong op van vreugde, toen het slot niet knerste. Ik,'maakte mijn hand even wel niet los, maar liet haar in denzelfden stand, alsof er niets veranderd was. Toen bracht ik den sleutel weer snel op zijn plaats terug. Maar ik was op een nieuw denkbeeld ge- komen. Zelfs al slaagde ik er in den man te overmeesteren, hetgeen uiterst twijfelachtig was, aangezien mijn beide voeten nog vast- geklonken waren, moest het geraas van de worsteling stellig gehoord worden en in ieder geval zou zijn langdurige afwezigheid niet onopgemerkt blijven, zoodat ik, om niet weer dadelijk gegrepen te worden, mij onmiddel- lijk uit de voeten zou moeten maken. En dit kwam in 't geheel Met in mijn kraam te pas, want ik hoopte in staat gesteld te worden mij in verbinding te stellen met Jean, misschien haar te bevrijden, en in ieder geval 's nachts het huis te verlaten, zoodat mijn afwezigheid Met opgemerkt zou worden, tot ik den .tijd ge- had zou hebben de autoriteiten te verwitti- gen. En misscMen ook Vic, opdat het huis om- singeld zou kunnen worden alvorens daar onraad vermoed werd. Weinige uren zouden voldoende zijn en als ik ontsnapte zoodra de duisterms gevallen was, te elf uur, bijvoor- beeld, zou men, als het geluk mij diende, mijn afwezigheid wellicht niet voor 's morgens zeven uur bespeuren. ,,Het raam is reeds open", zei de man, teru gkomende Ik moest maken dat Mj zich nog eens om- draaide, ten einde mijn voeten te kunnen ont- sluiten. ,,0, een klein eindje maar. Mogen die lui ken niet wat, verder verwijderd worden en het raam wat meer open?" ,,Zeker, als ge het wenscht." Hij ging weer naar het venster om het ge- waterleidingen, de Werkloosheidsverzeke- ringswet, de Arbeidsgeschillenwet, de Land- bouwongevallenwet en een ingrijpende wijzi- ging van de Invaliditeitswet. Na het aftreden van het ministerie, in 1925, werd prof. Aalberse opnieuw lid van de Tweede Kamer. In 1931 volgde hij mgr. Nolens op als voorzitter van de R. K. fractie en in 1936/1937 bekleedde hij het voorzitter- schap van de Kamer. Intusschen was hij in 1935 benoemd tot minister van staat. In 1937 verliet hij de Kamer na zijn benoeming (op 10 November) tot lid van den Raad van State. Behalve de hierboven genoemde belang rijke ambten heeft prof. Aalberse nog vele functies in het sociale en politieke leven be- kleed. Hij was van 19051918 directeur van het centraal bureau der katholieke sociale actie, van 1925 tot 1928 hoofdredacteur Van het Centrum en van 1901 tot 1930 van het Katholiek Sociaal Weekblad, lid van de Staatscommissie voor de Grondwetsherzie- ning, rijksbemiddelaar, voorzitter van de centrale commissie voor de statistiek, lid van de centrale commissie voor de drmkwater- voorziening, voorzitter van het centrale col lege voor medisch tuchtrecht en van de Ne derlandsche vereemging tot bevordering van den arbeid voor onvolwaardige arbeidskrach- ten. Op de Internationale arbeidsconferentie te Geneve heeft hij onze regeering vertegen- woordigd. 'Van zijn hand is in verscheidene bladen een groot aantal publicaties verschenen. Prof. mr. Aalberse is commandeur in de orde van den Nederlandschen Leeuw, groot- officier in het Legioen van Eer, ridder in de orde van den H. Gregorius den Groote en commandeur van het grootkruis der orde van de Witte Roos van Finland en van de orde van PoloMa Resitata. PRESIDENT NEDERLANDSCHE BANK. BANK. Het rijkscommissariaat maakt bekend: De rijkscommissaris voor bezet Nederland, rijksminister Seyss Inquart, heeft op grond van zijn verordening nr. 108-1940, par. 1 over bijzondere bestuursrechtelijke maatregelen mr. M. M. Rost yan Tonningen tot president der Nederlandsche Bank benoemd. De beeediging vond Woensdag door den "rijkscommissaris, in tegenwoordigheid van den commissaris-generaal voor financien en economie, minister dr. H. Fischbock, plaats, Tegelijkertijd heeft de rijkscommissaris voor bezet Nederland rijksmimster Seyss Inquart, op grond van zijn verordening nr. 3- 1940 par. 1 over de uitoefening van de regee- ringsbevoegdheden in bezet Nederland in ver band met verordening nr. 108-1940 par. 3 (4e verordening over bijzondere bestuurs- rechterlijke maatregelen) den directeur- secretaris bij de Nederlandsche Bank mr. J. J. Westerman Holsteyn eervol ontslag ver- leend met toekenning van pensioen. In zijn plaats benoemde de rijkscommis saris rijksminister Seyss Inquart den procu- ratiehouder van de Nederlandsche Indische Handelsbank te Amsterbank, den heer J. Robertson, tot directeur-secretaris bij de Nederlandsche Bank; hij droeg hem tevens de functies op van plaatsvervanger van den president in den zin van par. 21 al. 1 der statuten van de Nederlandsche Bank. Van bevoegde zijde wordt hierbij nog opge merkt, dat de benoeming van mr. Rost van Tonningen niet aan zijn politieke gezindheid ontspruit, doch dat de kwaliteiten van mr. Rost van Tonningen op financieel gebied zeer bekend zijn en deze inzonderheid bij zijn benoeming op de bedoelde plaats den door- slag gegeven hebben. Mr. M. M. Rost van Tonningen werd in 1894 geboren uit een officieren-geslacht. Op 15jarigen leeftijd 'bezocht Mj de H.B.S. in Den Haag en ging vervolgens naar Delft om tech nische vakken te studeeren. De mobilisatie van 1914 maakte een einde aan zijn technische studie. De heer Rost van Tonningen trad in militairen dienst. In Augustus 1915 werd hij officier. Na afloop van den wereldoorlog deed hij staatsexamen, was in 6en jaar tijd candi- daat in de rechten en twee jaar later reeds doctorandus. Hij voelde zich aangetrokken tot de politieke financieele wereld en werd secre- taris van het Noord-Amerikaansche scheids- gerecht in Den Haag. Daama vertrok hij als vtraagde te doen. Ik haastte mij zooals ik mij nog nooit gehaast heb, den oog, naar het mij toeseheen, op hetgeen ik deed, het andere op den rug van den man bij het venster gericht. Ik werkte in koortsachtigen angst, want bij het geringste geluid dat ik maakte, of anders- zins zijn argwaan wekte, zou mijn kans, die wellicht nooit zou terugkeeren, vervlogen zijn. Mijn vingers scdienen alle duimen te zijn, en in mijn gejaagdheid leek de tijd mij onge- looflijk lang, maar toch geloof ik, dat ik het vlug gedaan kreeg. In ieder geval, toen hij zich weer omdraai- de, mocht hij het bijna gerust doen. Maar Met geheel, mijn beide enkels waren vrij, hoewel naar alien uiterlijken schijn nog steeds door den beugel omsloten, maar ik had den sleutel nog niet in het oorspronkelijke slot kunnen steken. Ik hield hem nog in mijn rechterhand. Dit was waarschijnlijk een van de gruw- zaamste oogenblikken van dien gebeurteMs- vollen avond. Ik zat rechtop en at een sand- wiche althans dat moet hij zich verbeeld hebben. Maar ik was bang dat hij mij te dicht zou naderen; ik zat in doodsangst dat hij zou zien, dat de sleutel in het slot van den rech- terbeugel ontbrak. Toen kreeg ik wat mij een ingeving des hemels voorkwam. ,,Hoor eens", zei ik, ,,komt er vannac'nt nog iemand naar mij kijken?" „Neen". ,;Och, dan zou ik het zeer vriendelijk vin den als ik die peluw op het bed kon krijgen. Dan heb ik ten minste iets om mijn hoofd tegen te laten rusten." Hij bromde iets, maar ging en kwam met de peluw terug. Toen hij mij deze in den rug geschoven had, stak de sleutel weer in het slot, en nam ik een diepen teug uit mijn glas bier. Ik had er bitter behoefte aan. Toen kwam ik op het denkbeeld een poging volontair naar Geneve en werkte op het ar- beidsbureau van den Volkenbond. In 1928 volgde zijn benoeming totsecre- taris van mr. A. R. Zimmerman. Aanvanke- lijk was hij belast met de studie der Oosten- rijksctie staatsfinancien. Vervolgens was Mj werkzaam bij de contnole en reorganisatie der staatsbedrijven en verbinding met de circula- tiebank. Toen mr. Zimmerman in 1926 Weenen ver liet, heeft mr. Rost van Tonningen twee jaar de liquidatie voorbgezet. iln 1928 kwam hij weer naar Nederland en was werkzaam als chef van de studie-afdee- ling bij het bankierShuis Hope Go. te Am sterdam. In 1931 ging hrj als vertegenwoordi- ger van den Volkenbond naar Weenen voor de financieele controle op de Oostenrijksche staatsfinancien. In 1936 werd hij eervol uit deze functie ontslagen. Zijn arbeid voor den Volkenbond en zijn aanraking met het politieke leven in Oosten- rijk, wekten bij den heer Rost van Tonnin gen de nationaal-socialistische wereldbeschou- wing op. Hij sloot zach in Juni 1936 bij de N.S.B. aan en werd bij de stichting van „Het Nationale Dagblad" door Mussert tot hoofd redacteur benoemd. Van 1937 tot Mei 1940 heeft mr. Rost van Tonningen voor de N.S.B. zitting gehad in de Tweede Kamer, waar hij steeds opkwam voor het recht van den arbeider. Uitwassen in de sameMeving vonden in hem een fel bestrijder. Eenige maanden geleden benoemde de Rijkscommissaris hem als commissaris voor de S.D.A.P., met de opdracht de cultureele waarden, die in den loop der jaren door deze organisatie waren gesticht, voor den Neder landschen arbeider te bewaren. OMangs be noemde ir. Mussert den heer Rost van Ton ningen tot hoofd van de afdeeling nationaal- socialistische vorming van het hoofdkwartier der beweging. Dezer dagen werd Mj voorts benoemd als leider van het economische front van de N.S.B., als opvolger van den heer W. O. A. Koster. NEDERLAND VOEDT /I<11 /.ELF! „Of het Nederlandsche volk gedurende dezen oorlog gebrek en honger zal lijden, is, schrijft onze V.P.B.-correspondent, afhanke- lijk van onze boeren. Organisatie op het terrein der voedselvoorziening is prachtig en noodig, maar het zijn in de eerste plaats de Nederlandsche boeren, die door uitbreiding van de productie van broodgraan en aard- appelen voor de voeding van het volk moeuen zorgen". Met deze woorden zette de technische lei der Van den Nederlandschen Productieslag 1941, Ir. W. F. Gerhard, ons het doel van deze actie uiteen, tijdens een onderhoud, dat wij met dezen functionnaris mochten hebben. ,,Wil een volk onafhankelijk en sterk zijn, dan moet het in zijn eigen onderhoud kunnen voorzien; in hoe sterke mate dat het geval is, voelen wij thans, nu onze overzeesche aan- voer door de blokkade afgesneden is. Men betreurt het thans, dat wij niet eerder een gezonde, op zelfvoorziening ingestelde bodem- productie hebben georganiseerd". „Is dit in ons kleine, dichtbeVolkte landje mogelijk ,,Het is in ieder geval mogelijk op eigen bodem in voldoende mate de zoogenaamde hongerwerende producten te telen, d.w.z. broodgraan en aardappelen. In het verleden waren wij ingesteld op een grooten invoer van brood- en voedergraan uit Zuid-Amerika. Nederland heeft per jaar ongeveer 900.000 ton broodgraan noodig, laten wij dit met het oog op de reserve stellen op 1.000.000 ton. In 1938, toen de oogst bijzonder goed was, be- droeg de totale opbrengst 984.716 ton. Met extra krachtsinspanning is het dus zeker mogelijk hier weer aan toe te komen. Overi- gens werd er in 1938 toch 644.000 ton tarwe ingevoerd, doch dit kwam omdat rogge die wel inbegrepen is bij de totale opbrengst hier als broodgraan niet in aanzien stond Dit is overigens een vooroordeel, want onze eigen rogge heeft minstens dezelfde voedings- waarde als tarwe. Vanzelfsprekend is het van het grootste belang, dat de opbrengst per hectare zoo hoog mogelijk wordt opgevoerd. Dit is af- hankelijk van: bemesting, bodembewerking, weersgesteldheid en de kwaliteit van het zaaizaad. De kunstmest is natuurlijk eon te wagen zooveel mogelijk omtrent Jean te weten te komen eer de man mij verliet. Ik beet dus dapper in de tweede sandwiche en vroeg: „Is het mij geoorloofd mijn medegevangene te spreken?" ,,Neen!" verklaarde de man met nadruk. „Dat moogt ge Met!" ,,Is dat Met een weinig hardvochtig Alles bijeen genomen is onze toestand niet zoo bij zonder prettig" ik grijnslachte bij mijzelf ,,en ik zie Met in, dat er veel kwaad uit zou voortvloeien." Wat ge inziet of niet inziet, doet niets ter zake. Ik heb mijn orders." „Zijt ge aangewezen om ook haar op te pasisen?" „Ja". „Waar is zij?" De man lachte. „Och, och, wat zijt ge nieuwsgierig. Welnu,, ik wil u gerust vertel- len dat zij dichterbij is dan ge denkt." „Waar dan?" Maar verder dan dit wilde hij niet gaan. Mijn vraag op den man af deed hem zich slui- ten als een oester en ik kon niets meer uit hem krijgen. Hij wachtte geduldig en zwijgend tot ik met mijn maaltijd gereed was. Toen nam hij het blad weg en sloot mijn rechteihand in den beugel. Het angstzweet brak mij uit dat hij naar den andere zien zou, maar hij koester- de blijkbaar Met de geringste aehterdocht. Hij stak den sleutel in zijn zak, liep met het blad naar de deur, en wachtte even om zijn laatsten pijl af te schieten. MisscMen zult ge de dame zien of spre ken", zei hij op ver van aangenamen toon, „eerder dan ge denkt of wenscht. Goeden avond." Goeden avond", antwoordde ik. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1941 | | pagina 5