m
H
16
B
nm
m
B
B
B
H
m
in ^sn
i
im
mm
wk
Buitenland
Feuilleton-vertellingen
Schaakrubriek.
n«s»aii i
Landbouwberichten
Belgie op nieuwe wegen.
BRABANTSCHE BRIEVE1V
n p
wm
Wm,
wmi
m
mm
BELGISOH ANNEXIONISME.
Uit Brussel wordt aan het ,,Vaderland"
geschreven over de toekomstplannen die in
Belgie worden gekoesterd.
Na een overzicht van de verschillende par-
tijen en groepen en hun wenschen voor de
toekomst heet het verder:
,,Er wordt onder de Belgen veel gesproken
over de toekomstige grenzen. Het oude en
doodgewaande annexionisme is zelfs weer
opgestaan en Pierre. Nothomb laat een memo
randum rondgaan, waarin hij de hoop uit-
drukt, dat een met Duitschland bevriend Bel
gie met Nederlandsch Ljmburg, Noord-Bra-
bant en Zeeuwsch-Vlaanderen zal vergroot
worden.
Van Duitsche zijde (wij drukken ons pre-
cieser uit: door twee zeer gezaghebbende
Duitsche ambtenaren) is ons gezegd: dat zijn
„Spielereien"wij kennen Nothomb niet en
hebben zijn memorandum niet ontvangen.
Toch schijnt de actie voor een revisie der
grenzen tusschen Nederland en Belgie niet
heelemaal zonder beteekenis te zijn. Het
schijnt ons geboden, dat diegenen, die meenen
eenige politiek te moeten voeren in ons land,
daar eenige aandacht aan wijden".
Het Belgische annexionisme laat zich dus,
merkt De Z. op, weer gelden. Men wenscht
een groot-Belgie niet alleen ten koste van
Frankrijk door vereeniging met Noord-Frank-
rijkrijk tot aan de Somme, maar ook ten
koste van ons land.
En de kansen daarop worden zeker niet
geringer, nu in ons land zekere groepen een
groot-Nederland propageeren ten koste van
Belgie. Daardoor wordt als vanzelf onze
weerstand verzwakt.
Want wie zelf zijn handen uitstrekt, naar
wat zijn buurman toebehoort, mist het zede-
lijk recht zich te verzetten, wanneer die buur
man zich te zijnen koste tracht te verrijken.
Wij weten niet wat de toekomst brengt.
Dat weet alleen God.
Maar wij blijven hopen, ook op grond van
officieele verklaringen, van de bezettende
macht, dat wij straks weer zullen krijgen een
Nederland, vrij en onafhankelijk, niet beroofd
van 66n van zijne provincien, niet bezwaard
met het bezit van wat rechtens aan een ander
land toebehoort.
HONOERDEN DUITSCHE VLIEGTUIGEN
BOVEN ENGELAND.
Donderdagnacht heeft voor Londen en vele
andere steden van het Britsche eiland weer
krachtige uitgebreide aanvallen van het Duit
sche luchtwapen meegebracht. Verscheidene
honderden vliegtuigen waren opgestegen en
vielen fabrieksinstallaties, dokken en vlieg-
velden met succes aan. Het zwaartepunt lag
weer te Londen, waar talrijke nieuwe branden
werden veroorzaakt. Te Birmingham, Man
chester, Liverpool en Grantham werden voor
den oorlog belangrijke doelen met bommen
bestookt en deels in brand geworpen. Een
nachtvliegveld werd met zware bommen der-
mate vernield dat het vliegen stil gezet moest
worden.
WRAK GEVONDEN VAN GEHEIMZINNIG
FREGAT.
Ondanks den oorlog gaat de bouw van de
nieuwe haven van Kaapstad snel voort, aldus
een bericht van de .United Press" uit Kaap
stad. Het eerste deel, dat 3.7 millioen pond
heeft gekost, is gereed. Bij de noodzakelijke
baggerwerkzaamheden hebben kanonskogels
er werden er meer dan 1000 van den zee-
bodem opgehaald den baggermachines heel
wat „indigesties" veroorzaakt. Voorts moes-
ten twee wrakken worden verwijderd. Het
eene was dat van een ibaggervaartuig van de
bouwmaatschappij zelf, dat tengevolge van
een oud anker dat werd opgehaald, was lek
geslagen en gezonken. Maar het tweede wrak
was dat van een fregat met dertig kanonnen,
dat in ongeveer 25 voet water lag voor het
einde van de pier. De herkomst van dit fre
gat is zeer geheimzinning en ondanks alle
moeite, die men er voor heeft gedaan, is men
er nog niet in geslaagd het schip, dat nog
goed bewaard is gebleven, te identificeeren.
DE ISLAM OP DEN UITKIJK.
(Van een V.P.B.-medewerker.)
De Engelsche politiek in het Nabije Oosten
stond van het begin af onder den invloed van
het fewade gestemte van het afstaan van het
Sandjak van Alexandrette aan Turkije. Bij
het zoeken naar bondgenooten werd Turkije
een stuk van Syrie als lokaas aangeboden. De
Arabische wereld was evenwel door het af
staan van het sandjak voor het hoofd gestoo-
ten. De landen van het Arabische schierelland
die niet door een verdrag aan Engeland ge-
bonden zijn, verklaarden zich herhaaldelijk
neutraal en waren door goud noch goede
woorden tot een andere houding te bewegen.
De hoofdstad van Yemen kreeg het eene di-
plomatische bezoek na het andere. Iman
Yahja verstond echter de kunst, de heeren
met echt Oostersche wellevendheid te ontvan
gen, hen dagen of weken aan het lijntje te
houden en hen tenslotte naar huis te sturen,
even wijs als zij gekomen waren. Ibn Saoed
verzekerde keer op keer, dat hij, als bescher-
mer van de heilige plaatsen van den Islam,
met anders kon doen dan naar alle zijden de
strikste neutraliteit te betrachten. Voor alle
zekerheid evenwel stuurde hij zijn troepen
naar de grenzen van Transjordanie.
Irak moet worden ontzien om
de petroleum.
Bij het deelnemen aan den oorlog door Ita
lie wachtte Irak zich er wel voor, in dezelfde
fout te vervallen als in September 1939 en
verbrak de diplomatieke betrekkingen met
Italie niet, zooals destijds met Duitschland.
De Engelschen van him kant waagden het
niet, Irak onder druk te zetten, met het oog
op de omstandigheid, dat dit land hun al de
brandstof levert voor hun vloot in de Middel-
landsche Zee.
Thans spelen zich de gebeurtenissen, die
over het toekomstige lot van de Arabische
wereld zullen beslissen, af in Egypte. Daar
voert Italie oorlog met Engeland en niet met
Egypte. In dit uur, waarin de beslissing wel-
dra zal vallen, voelt zich de Islamitische we
reld 6en, van de Middellandscfae Zee af tot
aan den Indischen Oceaan. In hun Islamie-
tische eenheid weten de Muzelmansche vol-
ken, dat de kamp van Italie, die zich afspeelt
op Egyptisohen bodem, wellicht de bevrijding
zal beteekenen van den ganschen Islam. Zoo
speelt thans het Egyptische volk een rol, die
het wel nimmer gedacht had, dat het zou toe-
vallen.
Dr. Borms, de Vlaamsche vaandeidrager.
(Van onzen V.P.B.-correspondent.)
Brussel.
Bvenals in Nederland kennen we in Vlaan-
deren de politieke verdeeldheid in een aantal
kleinere en grootere groepjes, dat met den
dag aangroedf; groepen en groepjes, die alle
gericht zijn op het nieuwe, op eenheid, con-
centratie en bundling van krachten. 'Het
resultaat is... een groote wanorde. Toch is
het niet moeilijk, de dingen te vereenvoudigen,
wanneer men in het oog houdt, dat twee
groote elementen die schijnbare wanorde in
zekeren zin toch ordenen.
Dae elementen zijn de volgende: ten eerste:
die groote groepeering welke men vooral in
het Vlaamsche land aan het werk ziet en die
als het belangrijkste punt in haar programma
voert: de nationale gemeenschap Vlaanderen
NederlandFransch Vlaanderen, of wat men
duidelijker en concreter, uitdrukt onder de be-
naming Groot-Nederland of Dietschland. Ten
tweede: de gemengde groep, die aanhangers
heeft zoowel in Vlaanderen, Brussel als In
Wallonie in tegenstelling met de vorige
groep, die uitsluitend in Vlaanderen aanhan
gers heeft en die aanstuurt op een herstel
van Belgie als nationaliteitenstaat, maar be-
vrijd van het democratisch parlementarisme
en zoowel economisch als sociaal gericht op
de hegemonic van Duitschland in Europa.
De eerste groep zou men kunnen symboli-
seeren in de fiiguur van een Dr. Borms: de
tweede in die van Koning Leopold III, al moet
men er dadelijk aan toevoegen dat de Vorst,
als krijgsgevangene, zich van alle politieke
actie onthoudt. t
Politiek agitator van de tweede groep is
Dr. Herman de Man, de voorzitter van de
Belgische Werkliedenpartij.
Dr. Borms, de Vlaamsche vaandeidrager.
Het is nuttig, in te gaan op beide groepee-
ringen en haar nevengroepjes en op haar
vooraanstaande figuren.
Vooropgesteld dient, dat de Duitsche be-
zetting een grooten eerbied heeft voor den
persoon van Koning Leopold.
Generaal von Falkenhausen, neef van den
bezettingsgouverneur uit den wereldoorlog,
heeft, als hoofd van het militair en civiel be-
stuur in 6£n persoon vereenigd tal van Bel
gische vooraanstaande menschen, zoowel
Walen als Vlamingen, in audientie ontvangen
om kennis te nemen van de gedachten, die zij
koesteren ten opzichte van de nieuwe orien
teering.
Den sterksten indruk schijnt op hem ge-
maakc te hebben de eenvoudige en oprechte,
openhartige Dr. Borms, de oud-activist van
19141918, die tien jaar in de gevangenis
heeft doorgebracht en gedurende Mei en Juni
van dit jaar gedeporteerd werd naar een
Fransch concentratiekamp te St. Cyprien.
Dr. Borms is de Vlaamsche vaandeidra
ger", zooals hij zichzelf noemt; niet een leider.
Nog altijd verklaart hij, dat hij bij geen der
vele Vlaamsche groepeeringen is aangesloten,
al beweren sommigen, dat hij lid zou zijn ge-
worden van het Vlaamsch Nationaal Verbond,
en dat hij vrij wil staan boven de partijen.
De ineenstorting van het parlementarisme
is geen ramp.
Dr. Hendrik de Man, voorzitter van de voor-
malige Belgische Werkliedenpartij, opende zijn
activiteit enkele weken na de bezetting van
Belgie met het uitgeven van een manifest,
waarin hij verklaarde dat de Duitsche over-
winning moet worden aanvaard en beschouwd
als het punt van uitgang voor een nieuwen
maatschappelijken vooruitgang. Zijn over-
tuiging is, dat de ineenstorting van het par
lementarisme en kapitaldsme geen ramp is,
maar een verlossing voor de arbeidende klasse
en voor het socialisme. De weg is nu vrij
voor den Europeeschen vrede en de sociale
rechtvaardigheid. De vrede, die niet kon ont-
staan, waarin de geldmachten en de beroeps-
politici heerschten, maar zal kunnen ontstaan
uit een regiem, verstandhouding van souve-
reine naties en wedijverende imperialismen,
zal geboren worden uit een door de wapenen
eensgezind gemaakt Europa, waarin de econo-
mische grenzen genivelleerd zullen zijn.
De sociale rechtvaardigheid is niet kunnen
ontstaan uit een regiem, waarin het gezag
van den staat sterk genoeg is om de voorrech-
ten van de bezittende klassen te ondermijnen
en de werkloosheid te vervangen door de ver-
plichting voor alien, om te werken. Dr. De
Man zegt, dat dit regiem de klassenverschillen
heel wat doelmatiger heeft doen afnemen dan
de zoogenaamde democratien, waarin het
kapitaal de wet bleef stellen.
Het hoogere moreel van het Duitsche leger,
zegt hij, is voor een groot deel te danken aan
de grootere sociale eenheid van de natie en
aan het gezag, dat er uit voortvloeit voor
haar overheden.
De gemeenschapszin zal zegevieren
Voor Dr. De Man is de uitspraak van den
oorlog duidelijk: in de wereld zal de gemeen
schapszin zegevieren over de klassenzelfzucht
en de arbeid zal de eenige bron zijn van waar-
digheid en macht. De sociakstische orde zal
er zich in verwezenlijken, niet als de zaak van
een klasse of partij, maar als het goed van
alien, in het teeken van een nationale solida-
riteit, die weldra vastelandsch, zoo niet uni
verseel zal zijn.
Ulvenhout.
Amico,
Als ik vddrlesten
Zondag om goed elf
uren uit de pastorie
verom kwam, mee
nog 'n vorsche sje-
gaar veur onder-
wege", lijk ons pa-
stoorke me die aan-
gebojen had, dan
trof ik, bij m'n thuis-
komst, alleen Dr£ HI
aan. Den Eeker was
op den Dre z'n fiets
naar „ons thuis",
naar den winkel,
waar ie, bij z'n Moeder, z'n Zondagsch bakske
leut gong gebruiken. Ge wit, hoe 't manneke
als ie 't nuuwe huisihouwen inrichtte, daar
het 'r op had staan, om deus uurke bij ,,ons
thuis" te gaan deurbrengen. Hij had er z'n
spaarboekske van jaren arbeidsloon veur
leeggemokt, deuzen simpelen opbouwer, die
mee z'n hardverdiende penningen, 'n heel
gezin uit 't woonwagelkamp in den burger-
stand brocht.
Dre IH had zijnen wekelijkschen brief naar
Amsterdam geschreven, was nog bezig mee
z'n boekhouding. OfbezigDe boe-
ken en pampieren lagen over de tafel ge-
spreid, maar 't baaske zat mistroostig, diep
in gedachten, mee z'n pen in 't tafelblad te
pieken; 66nen vuist onder 't hoofd.
Als ik binnenkwam smeet ie de pen neer
en vroeg me: „wag 't zoo?"
Ik knikte. „Jja...... jonk. Ge.. ge mot
er maar rekening mee gaan houwen
dattedat ge oewen Eekerveripult
Hij wil Breeder worden, ik heb al naar den
Oudenbosch geschreven.
Den Dre wierd bleek. Keek me lang aan
Knikte dan langzaam den kop en zee einde
lijk: „ja
'k Dee m'n schoenen af, schoof in m'n
huisklompen, knoopte m'n vest los, mokte
me gemakkelijk. Trui kost elken oogenblik
verodi zijn uit de hoogmis, en dan nemen we
r 'n goei uurke van!
,,Ja...!" zee den Dr6 weer. ,,'k Had 't nie
anders meer gedocht, opa."
,,Neee, jonk."
,,Maar 'nen strop is 't, veur me. Afijn!"
zuchtte-n-ie en hij gooide, onplazierig ge-
stemd, de boeken dioht, mikte den pampier-
boel op eenen hoop, gong dan in 't deurgat
staan, turend over den erf. Minuten lank
mokkend zwijgen.
Trui was al druk doende mee den Eeker
zijnen uitzet; mee 'n zenuwachtig klurke op
d'r wangen zag ze den stapel ondergoed steeds
hooger worden en iederen keer als er weer
6en of twee stuks gereed waren, of bemach-
tigd in de winkels, dan kwam alles weer uit
de kast te veurschijn en Trui telde, telde:
zes van ditte, zes van datte, zes van zus en
zes van zoo", mee 'n plazier van 'n zurgzame
huisvrouw, die 't gelukkigst is, als ze zurgen
k&n!
Veur alle zekerheid gong 'k nog 'ns naar
de pastorie, den Eeker was nou al 'n week
of vier onderhanden van ons pastoorke, 'k
docht, ik gaai 'ns even m'nen haak uitgooien
daar.
Hij zat in z'n groote werkkamer, donker en
kil van den Herfst. 't Was al wijd in den
middag. Deur zijn beregende ramen, opzij de
pastorie, duisterden m'n akkers onder de
dikke lochten, waarin 'nen zwarten zwerm
struische kaauwen traagwiekend rond te
slieren hong.
Den zwerm kost teugfen de windvlagen
soms nie op.
't Schriele, zwarte pastoorsfiguurke zat
gedoken in zijnen grooten rolbureau, daar in
den versten hoek, bij 'n hoog raam en zonder
op te kijken van Z'n schrijfwerk, riep ie: „kom
binnen, kom er in, Dr6 en vat 'nen stoel, 'n
sjegaar en de lucifers staan op d'ouwe plek.
,,Ge verprutst oew oogen, meneer pastoor".
,,Rookte gij maar", zee-t-ie, ,,nog evenkes".
'k Gong achter z'nen rug bij 't raam zitten,
aan de rooktafel. Als ik opgestoken had, viel
me op, dat ie 'nen dikken wollen das omge-
draaid had. De enden hongen op z'n gebogen
rugske. Z'n Honnetje, huisklakske, stond
achter in den nek. Niks was te hooren, dan
t regengeklek op de ramen, 't kratsen van
z'n pen en wijd weg, 't geruisch in de poppels
op 't kerkhoveke.
Mie kwam binnen. Zonder kloppen. Van-
eigens! Wie is hier de baas? Ozoo! Maar
ge kunt nooit kwaad worden op deuzen prots-
maker, want net als nou, nou brocht ze
twee bakken strafgeurenden koffie binnen en
'nen trommel koeken, of de bonnekesplaag
nog wijer van deuzen vredigen huis vandaan
was, dan den oorlog eigens.
,,Dat luste zekers wel snaauwde ze.
„Geren Mieke, dat ruukt goed! Maar op
antwoord had ze nie gewacht. Ze stond al
naast meneer pastoor, drukte 'm wat opzij,
zeggende: ,,ga-d-'s weg, gij, mee dieen erm".
Ze schoof z'n pampieren weg en zette dan de
tas koffie neer, mee de woorden: „de koeken
staan achter oe". En veur ze de kamer uit-
gong, teugen mij nog: ,,en gij, ge morst gin
assie, horre."
,,Neeetoen trok ze de deur toe:
ste kelsver k en.
't Pastoorke schreef wrjers. Zee alleen:
„lot 'm nie koud worden, Dr6" en ik hoorde
aan z'n toontje, dat ie stillekes leut had om
't ,,stekelsverken".
,,'Ga-d-oewen gank, 'k heb den tijd meneer
pastoor". Hij schreef.
De kaauwen vlogen over den boschkam, uit
't zicht. De locht brak. En heel even gloeide
'nen koperen zonnebussel over 't kleddernatte
landschap.
Kloosterachtig gongde de huisbel deur de
pastorie. 'n Oogenblikske later wierd er ge-
klopt.
,,Kom binnen, Driek", riep meneer pastoor.
Toen kwam mee 'n oogknipske naar mij,
Driek Stoffers, d'n kuster binnen, z'n pet in
den zak friemelend. Mee 'n schuin oog keek
ie naar m'nen koffie en m'n sigaar.
„Ja? Driek?" vroeg meneer pastoor,,
terwijl ie z'nen brief droogvloeide.
,,Ik weet nie of ge 't al gemorken hebt,
maareV
,,Is er weer iets mee de klok?"
,,Ja. Hij is van den slag."
,,Alweer
,,Ja. Da-d-is- nog al 's."
,,Pak 'nen koek".
,,Asteblief."
,Ge wit 't zeker? Driek?"
,,Oejeejoe! Pscht! Hoei sloegom ssst sjes
oeren nelf kssskeeren. Wemmen... pfff.
boe ba bij ons thuis amaal oemoem meege-
teld!" zoo tobde den Driek mee z'nen mond
vol koekkruimels.
,,Zeg da nog 'ns jonk?" vroeg ons pas
toorke lachend: ,,'k heb meer kruimels dan
woorden in m'n ooren gekregen!"
,,Hij sloeg om zes uren elf keeren", zee
Paard tegen Pion.
In dit soort eindspelen wint de speler, die
het paard heeft, zelden. Immers, een paard
kan met behulp van den koning niet mat
zetten: dit kan zelfs met twee paarden niet.
Maar wanneer de tegenpartij nog in het bezit
van een pion is, kan hem dit juist noodlottig
worden. Zie als voorbeeld de volgende stand:
Wit: Koning cl, paard d3.
Zwart: Koning a2, pion a3.
Wit begint en wint.
1. Kclc2 Ka2—al
2. Pd3ci! a3a2
Zwart is gedwongen dit te doen wegens pat
3. Pelb3f en mat.
Begint Zwart dan is het spel remise, daar
de koning ontsnapt langs b3.
Laten wij nu even zien hoe de situatie is
wanneer wij in de beginstand den witten
koning op c2 zetten inplaats van op cl.
1. Pd3b4j Ka2al
2. Kc2cl a2a3
Weer moet Zwart de pion opspelen. Daarom
zou het fout geweest zijn, wanneer Wit als
volgt gespeeld had: 1. Pelf? Kal, 2. Fb3f
Ka2, 3. Pd4 Kal, 4. Kcl en nu natuurlijk 4.
Ka2! Remise, want Zwart kan er voor zor-
gen, dat de oorspronkelijke stand niet meer
terugkeert.
3. Pb4o2t en mat.
Begint Zwart in deze stand, dan verliest hjj
eveneens (en wel in twee zetten).
In de volgende stand blijkt de hulpeloosheid
van het paard.
Wit: Koning h2, paard b2.
Zwart: Koning g8, pion a4.
Zwart aan zet wint, want hij kan gewoon
zijn pion opspelen. Wit heeft een zet te veel
noodig om het veld al te dekken. Stond de
zwarte koning op c5 in plaats van op g8, dan
kan Wit zich redden:
1.
2. Pb2dl3f
3. Pdi3—cl
4. Pela2
Nu is een bekende
(iPhilidor 1803).
a4a3
Kc5c4
Kc4c3
Kc4b3
remise-stand ontstaan
den Driek toen: ,,wij hebben bij ons thuis alle-
maal meegeteld."
Afijn, kort en goed, ik ben mee ons pas
toorke den toren opgekraffeld, om 't slagw</rk
om te zetten. Den Driek heeft hoogtevrees,
ziede, Jan van Schaffel66r-neigingen, om 't
mooi te zeggen.
Ons pastoorke is eigens klokkenmaker in
zijnen vrijen tijd en ik ken 't uurwerk ook
wel zoo'n bietje, mag ik zeggen, want 't in-
wendige van ons kerkklok komt veul overeen
mee 't uurwerk van m'n str&£rtklok en die
ken ik van binnen en van buiten.
Uit 'n rommelkast op z'n kamer, 'n kast
waar ik altij jaloersch op ben, maar ja, Mie
kan veul prots hebben, op stuk van zaken is
t pastoorke vrjjgezel en kan gin Trui 'm
zoo'n geriefelijke rommelzooi achter 'n kast-
deur verbiejen! ik zeg, uit 'n rommelkast
nam ie 'nen ouwen toog vol winkelhaken en
verfvlekken, trok dien over zijnen ,,goeien"
sweekschen soutane, zeggende: ,,da's werm
inpersant, man." Dan scherlde-n-ie uit die
eigenste kast 'nen schroevendraaier op, 'n
tang, sleutels en 'nen zaklant&6rn, stak al 't
ijzeren gereedschap achter in zijnen slipzak
en gaf mij de zaklamp in handen. Ik lee m'n
sigaar weg, trok m'n petje wat vaster en zoo
gongen we langs de sacristie de kerk in,
klommen 't koor op. Daar, achter den urgel,
is 'n lage, zwart-eiken deur, naar den eigen-
lijke torentrap. Ik ,,knipoogde" mee m'nen
lantaam, meneer pastoor schoof 'nen grooten.
roestigen sleutel in 't slot en mee als de deur
openkraakte, viel 'nen kouwen wind op onzen
nek.
,,Drd", zee-t-ie: ,,gade gij vdur, ge klimt
maar naar 't daglicht. Lankzaamaan, nie
pratep, we zijn zoo jonk niemeer veur al die
trejen. Hou den lant&ern achter oe, as ge
wilt, dan kan ik ook zien waar ik blijf. Boven
praten we dan wel over den Eeker, daarover
gaat 't toch?"
„Gerajen, ja!"
,<En n6uHij draaide de deur toe en dee
op slot. „Ziezoo". Toen 'n lollig knip-
oogske: ,,Mieziede!"
Den Herfst gierde om den toren. Heime-
lijk kraakte 't in de droge, eiken balken en
spanten, waarbinnen de trejen, de trejen altij
maar draaiden, omhoog, omhoog, deur den
krakenden duister, die lijk 'n levend wange-
drocht was, de trejen en de balken z'n skelet.
Bij elken windstoot knerste en klaagde 't
daarbinnen, ge luisterde daarnaar in stille
spanning, 'n Ouwe lucht van stof en kalk
piekte in m'n keel, maakte den mond droog.
Maar dan ineens, dan waaide den wind vrij
om m'nen kop dan rook ik den regen die
waasde over de landerijen over Ulvenhout,
daar wijd benejen.
Meneer pastoor kwam naast me staan, even
ruuken aan den zilten Herfst, die om den
toren hong. We zwegen. Dejen ons te goed
aan de reine lucht, die rijkelijk kwam toege-
waaid deur't galmgat. Dejen ons te goed aan
de euwige schoonheid, die elk panorama is.
n Mag hier altij geren zijn", zee-t-ie toen,
weer op asem. ,,'k Was hier verlejen maand
nog, die klok hapert veul teugeaworrig, oew
koren stond geel, de maisvelden daar golfden
lijk zeegroene meren, de torerveugels wiek-
ten om m'nen kop en machtige witte wolk-
gevaarten, blinkend van den zonneglans, dre-
ven over jouw land, Dr6", hij kneep in
m'nen erf: ,,Dr6, ik heb hier 'nen heelen mid
dag gestaan en wel honderd keeren gezeed:
wat heb ik toch 'n schoone parochie gekre
gen".
,.EnneMie?"
En leutig zee-t-ie: 'k had de deur op 't
koor weer op slot zitten, net as nou! Maar
op 't lest gong ze ddar op den weg staan,
omhoog turen. Maarhihihidat
zat 'r nie glad, want ze keek sjuust in de
zonMan, 't was zoo'nen plazierigen,
schoonen middag.
,,Mie!" riep ik.
,,Nouja, Dre, 't is 'n goeie ziel."
Hij wil er gin kwaad van hooren, afijn, van
niemand! Toen sloeg de klok dertien keer.
,,Da's dus half zeuven" lachte-n-ik. Daarmee
begon den arbeid, die nogal rap gereed was.
Allee, er was niks kapot; 'n tandrad is veul
uitgesleten en dat zou vernuuwd motten wor
den. Maar zoo lank ons pastoorke zoo geren
omhoog kraffelt in zijnen toren, zal den klok
kenmaker weinig reparatie van 'm krijgen...!
Een ding: de boel zat goed in den olie.
En als we gereed waren, dan had meneer
pastoor 'n rejale zwarte vetveeg over z'n ge-
zioht en z'n mouwendie bl6nken!
Ik had trouwens ook 'n behoorlijk smeer-
seltje op m'n gezicht! Dat merkte-n-ik da-
lijk als ie langs m'n oor keek en stillekes
lachte...,...! Ik zweeg toen ook maar en hum
zoo wijs, mee z'n veeg.
,,En nou den Eeker", zee-t-ie toen, mee de
gereedschappen in z'n handen, want we gon
gen op den trap zitten, in den donker, uit den
tocht.
Ik vertelde 'm, dat den Eeker z'n pampieren
in orde waren, dat Trui tennostenbrje gereed
was mee z'nen uitzet, dus da 'k er over docht,
om 'ns naar den Ouwenbosch te gaan om daar
den Eteker te laten „bezichtigen".
Pastoorke knikte. Seerjeus schudde 't cro-
cuskopke op den dunnen nek. 't Was nou zoo
donker: z'n vetveeg zag ik niemeer; alleen
maar 't wit van z'n haren, dat nog 't aller-
leste van den dag vong, hier in den donkeren
toren, mee 't gedurig gekraak en gepiep in
't uitgedroogde hout, waarin bersten zoo wijd,
dat g'oewen vinger er in kunt leggen.
,,Dre", zee-t-ie eindelijk: 'k heb 't manneke
nou vier weken bij me 'ghad, haast elken
avond. Ik ken 'm as... as... as dat uurwerk
aadX, 'k Zie dwars deur 't jonk z'n ziel
henen." Dan zweeg ie even. Koos z'n woor
den. ,,Eh... mm..." Weer knikte-n-ie.
,,Dre, breng 'm naar de Broeders en gaauw!"
,,Gaauw
,,'t Jonk zal er gelukkig worden!"
..Bedoelde 't zoo, ja
,,Z6o bedoel ik 't ja. Dre. M'n gevoel zee
me'k weet 't wel zekersochneee,
breng 'm weg. Ge zult er nooit spjjt van
hebben!"
'k Vond dat ie gejaagd was. Zoo ineens.
Wat zat daar achterWat voelde deus
ouwe, wijze herderke, dat menschenzielen leest
als opengeslagen boeken?
We zaten nog even te zwijgen op dieen
donkeren, krakenden trap. Dan sohuurde de
kettingen deur 't uurwerk. De klok bamde
zeuven siagen den toren uit, die alle zeuven
lijk gewichten op m'nen schoeft vielen.
,,In orde", zee ik dan, als 't gedreun uit m'n
ziel was.
„Wablief
„De klok is weer goed. Ze sloeg zeuven
keeren."
„Is 't waar?"
,,Hebt ge d&t nie g'hoord
„Nenenja, geloof ik toch", lachte-
n-ie peinzehd.
Naast malkaar gongen we nou den hoogen
torentrap af. 't Wierd donkerder, hoe wijer
we benejen kwamen. Ik lichtte de trejen bij,
hij hield me kinderlijk vast aan m'nen pols.
Als we 'n kwartier later in de keuken kwa
men, om onze handen te wasschen, dan
snaauwde Mie: Docht ik 't nie?! Ge zijt
we6r in den toren gewiest!"
,,Niewaar, Mie", jokte-n-ie kleintjes.
,.NiewaarEnd& dan
Ze wees op de olieveeg over z'n wang.
„Da's van 'nen veugel", schaterde-n-ik:
Toenongeloofelijk bekansttoen
rook Mie aan z'n gezicht en streng als 'nen
veldwachter beweerde ze: ,,da's mesjienolie,
ik ruuR 't!"
Wij zwegen, waschten.
„Is dat 'n weer, veur zoo 'nen ouwen
mensch, om in dieen lammenadige toren te
kruipenAs ge ziek wordt ik kjjk nie
naar oe om, horre!"
„Onkruid vergaat nie, Mie", zee meneer
pastoor goeilg: ,,maar dat gij dat kunt ruu
ken
Toen ben 'k m'n sigaar nog efkes gaan
halen van zijn kamer en ben naar huis gegaan.
Den Eeker is weg nou. Veurgoed. We mis-
sen 'm veul. 'k Zal oe nog wel vertellen hoe
't allemaal zoo rap in z'n werk is gegaan.
Dr6 IH is er beroerd van!
Vol.
Veul groeten van Trui, Dre IH en als altij
gin horke minder van oewen
t. a. v.
DRE.
DE EIGENHEIMER VIJFTIG JAAR.
De Nederlanders vieren dezer dagen een
feest, waarbij de feestmaaltijd door de feeste-
ling zelf wordt verzorgd.
Onze Eigenheimer is vijftig jaar oud.
Het zijn zijn niet veel aardappelen die het
tot dezen leeftijd brengen, de meesten zijn
tegen dien tijd reeds ,,aftandsch" en hun
naam is in het vergeetboek geraakt.
Wie weet er nog van de Thorbecke, de
Noordeling, King Edward etc.? En toch wer
den zij ongeveer gelijkertijd geboren met de
Eigenheimers, die nog steeds een eereplants
op de tafel mogen innemen. Het is wijlen de
heer G. Veenhuizen te Sappemeer, wiens
kweekers-talenten ons nu reeds zoovele jaren
aan een goede en voedzame aardappel heeft
geholpen. Door een kruising teelde hij in 1890
het zaad voor den Eigenheimer, die reeds na
enkele jaren met onderscheiding genoemd
werd in verschillende Landbouwverslagen.
Bijzonder op de Zuid-Hollandsche eilanden
nam de Eigenheimer een goede positie tn, en
de Overmaassche- en Brielsche Eigenheimer
hebben een bijzondere klank in den groenten-
winkel.
Doch niet alleen de consument, ook de
kweeker is met den jubilaris tevreden. De
teelt-opbrengsten zijn n.l. bijzonder goed; hoe-
veelheden van meer dan 500 H.L. per hectare
zijn niet zeldzaam.
5. Ke2d2 Kb2Xal
6. Kd2c2 Pat.
Interessant zrjn de twee eindspelen, die ont-
leend zijn aan het boek van Rabinowitsj.
a b c d e f g h
Wit' aan zet maakt remise.
Het paard is nu niet meer hulpeloos.
1. Pa2olf Kb3—b2
2. Pel—d3t Kb2c2
Ook 2. Kcl brengt geen winst. Er volgt
3. Pb4.
3. Pd3b4f
Fout zou zijn 3. Pelf omdat dan 3.
Kbl wint.
3. Kc2b3
4. Pb4d3
Belet het opspelen van de pion.
4. Kb3c3
5. Pd3—cl Kc3—c2
6. Pela2 Kc2b2
7. Pa2b4 Remise
Zwart is niets verder gekomen.
Aardig is nog het volgende:
Wit: Koning fl, paard dl.
Zwart: Koning d4, pion a4.
Wit maakt remise.
1. Kfle2
Natuurlijk niet 1. Pc2.
1. a4a3
2. Pdle3 a3a2
Op 2. 4 Kc3 volgt 3. Kdl en het paard
kan op c3 het veld al dekken.
3. Pe3o2f
Ook kan 3. Kd2, daar Zwart geen dame
mag halen.
3. Kd4c3
4. Pc3—al Kc3b2
■i
a bedef gh
Zwart is aan zet. Wit wint.
1. i Pe5
Eveneens wint Wit, wanneer Zwart begint
met 1. Pc6t. Het spel verloopt dan als
volgt: 2. Kc7 Pb4!, 3. Kb6! Pd5t, 4. Ka5 Pe7,
5. Kb5! en wint.
2. Kb8c8!
Nu zou 2. Kc7? fout zijn wegens 2. Pc5!
(de pion gaat verloren of er volgt PaOt
2. Pd7—b6t
3. Kc8d8 en wint.
Verplaatst men echter in het diagram alle
stukken een veld naar rechts, dan maakt
Zwart remise!
1. Pf5e7t!
Op 1. Pd6f? zou Wit op dezelfde wijze
winnen als in de vorige stand.
2.* Kc8d8
2. Kd7 Pd5!
2. Pe7c6t
3. Ke8d8 Pc6a7!
In de vorige stand kon dit niet omdat daar
geen ruimte voor het paard was.
4. Ke8d7 Khl—g2
5. Kd7d6 enz.
Wanneer het paard aangevallen wordt,
gaat het naar c8. Wit kan onmogelijk win
nen.