m H 16 B nm m B B B H m in ^sn i im mm wk Buitenland Feuilleton-vertellingen Schaakrubriek. n«s»aii i Landbouwberichten Belgie op nieuwe wegen. BRABANTSCHE BRIEVE1V n p wm Wm, wmi m mm BELGISOH ANNEXIONISME. Uit Brussel wordt aan het ,,Vaderland" geschreven over de toekomstplannen die in Belgie worden gekoesterd. Na een overzicht van de verschillende par- tijen en groepen en hun wenschen voor de toekomst heet het verder: ,,Er wordt onder de Belgen veel gesproken over de toekomstige grenzen. Het oude en doodgewaande annexionisme is zelfs weer opgestaan en Pierre. Nothomb laat een memo randum rondgaan, waarin hij de hoop uit- drukt, dat een met Duitschland bevriend Bel gie met Nederlandsch Ljmburg, Noord-Bra- bant en Zeeuwsch-Vlaanderen zal vergroot worden. Van Duitsche zijde (wij drukken ons pre- cieser uit: door twee zeer gezaghebbende Duitsche ambtenaren) is ons gezegd: dat zijn „Spielereien"wij kennen Nothomb niet en hebben zijn memorandum niet ontvangen. Toch schijnt de actie voor een revisie der grenzen tusschen Nederland en Belgie niet heelemaal zonder beteekenis te zijn. Het schijnt ons geboden, dat diegenen, die meenen eenige politiek te moeten voeren in ons land, daar eenige aandacht aan wijden". Het Belgische annexionisme laat zich dus, merkt De Z. op, weer gelden. Men wenscht een groot-Belgie niet alleen ten koste van Frankrijk door vereeniging met Noord-Frank- rijkrijk tot aan de Somme, maar ook ten koste van ons land. En de kansen daarop worden zeker niet geringer, nu in ons land zekere groepen een groot-Nederland propageeren ten koste van Belgie. Daardoor wordt als vanzelf onze weerstand verzwakt. Want wie zelf zijn handen uitstrekt, naar wat zijn buurman toebehoort, mist het zede- lijk recht zich te verzetten, wanneer die buur man zich te zijnen koste tracht te verrijken. Wij weten niet wat de toekomst brengt. Dat weet alleen God. Maar wij blijven hopen, ook op grond van officieele verklaringen, van de bezettende macht, dat wij straks weer zullen krijgen een Nederland, vrij en onafhankelijk, niet beroofd van 66n van zijne provincien, niet bezwaard met het bezit van wat rechtens aan een ander land toebehoort. HONOERDEN DUITSCHE VLIEGTUIGEN BOVEN ENGELAND. Donderdagnacht heeft voor Londen en vele andere steden van het Britsche eiland weer krachtige uitgebreide aanvallen van het Duit sche luchtwapen meegebracht. Verscheidene honderden vliegtuigen waren opgestegen en vielen fabrieksinstallaties, dokken en vlieg- velden met succes aan. Het zwaartepunt lag weer te Londen, waar talrijke nieuwe branden werden veroorzaakt. Te Birmingham, Man chester, Liverpool en Grantham werden voor den oorlog belangrijke doelen met bommen bestookt en deels in brand geworpen. Een nachtvliegveld werd met zware bommen der- mate vernield dat het vliegen stil gezet moest worden. WRAK GEVONDEN VAN GEHEIMZINNIG FREGAT. Ondanks den oorlog gaat de bouw van de nieuwe haven van Kaapstad snel voort, aldus een bericht van de .United Press" uit Kaap stad. Het eerste deel, dat 3.7 millioen pond heeft gekost, is gereed. Bij de noodzakelijke baggerwerkzaamheden hebben kanonskogels er werden er meer dan 1000 van den zee- bodem opgehaald den baggermachines heel wat „indigesties" veroorzaakt. Voorts moes- ten twee wrakken worden verwijderd. Het eene was dat van een ibaggervaartuig van de bouwmaatschappij zelf, dat tengevolge van een oud anker dat werd opgehaald, was lek geslagen en gezonken. Maar het tweede wrak was dat van een fregat met dertig kanonnen, dat in ongeveer 25 voet water lag voor het einde van de pier. De herkomst van dit fre gat is zeer geheimzinning en ondanks alle moeite, die men er voor heeft gedaan, is men er nog niet in geslaagd het schip, dat nog goed bewaard is gebleven, te identificeeren. DE ISLAM OP DEN UITKIJK. (Van een V.P.B.-medewerker.) De Engelsche politiek in het Nabije Oosten stond van het begin af onder den invloed van het fewade gestemte van het afstaan van het Sandjak van Alexandrette aan Turkije. Bij het zoeken naar bondgenooten werd Turkije een stuk van Syrie als lokaas aangeboden. De Arabische wereld was evenwel door het af staan van het sandjak voor het hoofd gestoo- ten. De landen van het Arabische schierelland die niet door een verdrag aan Engeland ge- bonden zijn, verklaarden zich herhaaldelijk neutraal en waren door goud noch goede woorden tot een andere houding te bewegen. De hoofdstad van Yemen kreeg het eene di- plomatische bezoek na het andere. Iman Yahja verstond echter de kunst, de heeren met echt Oostersche wellevendheid te ontvan gen, hen dagen of weken aan het lijntje te houden en hen tenslotte naar huis te sturen, even wijs als zij gekomen waren. Ibn Saoed verzekerde keer op keer, dat hij, als bescher- mer van de heilige plaatsen van den Islam, met anders kon doen dan naar alle zijden de strikste neutraliteit te betrachten. Voor alle zekerheid evenwel stuurde hij zijn troepen naar de grenzen van Transjordanie. Irak moet worden ontzien om de petroleum. Bij het deelnemen aan den oorlog door Ita lie wachtte Irak zich er wel voor, in dezelfde fout te vervallen als in September 1939 en verbrak de diplomatieke betrekkingen met Italie niet, zooals destijds met Duitschland. De Engelschen van him kant waagden het niet, Irak onder druk te zetten, met het oog op de omstandigheid, dat dit land hun al de brandstof levert voor hun vloot in de Middel- landsche Zee. Thans spelen zich de gebeurtenissen, die over het toekomstige lot van de Arabische wereld zullen beslissen, af in Egypte. Daar voert Italie oorlog met Engeland en niet met Egypte. In dit uur, waarin de beslissing wel- dra zal vallen, voelt zich de Islamitische we reld 6en, van de Middellandscfae Zee af tot aan den Indischen Oceaan. In hun Islamie- tische eenheid weten de Muzelmansche vol- ken, dat de kamp van Italie, die zich afspeelt op Egyptisohen bodem, wellicht de bevrijding zal beteekenen van den ganschen Islam. Zoo speelt thans het Egyptische volk een rol, die het wel nimmer gedacht had, dat het zou toe- vallen. Dr. Borms, de Vlaamsche vaandeidrager. (Van onzen V.P.B.-correspondent.) Brussel. Bvenals in Nederland kennen we in Vlaan- deren de politieke verdeeldheid in een aantal kleinere en grootere groepjes, dat met den dag aangroedf; groepen en groepjes, die alle gericht zijn op het nieuwe, op eenheid, con- centratie en bundling van krachten. 'Het resultaat is... een groote wanorde. Toch is het niet moeilijk, de dingen te vereenvoudigen, wanneer men in het oog houdt, dat twee groote elementen die schijnbare wanorde in zekeren zin toch ordenen. Dae elementen zijn de volgende: ten eerste: die groote groepeering welke men vooral in het Vlaamsche land aan het werk ziet en die als het belangrijkste punt in haar programma voert: de nationale gemeenschap Vlaanderen NederlandFransch Vlaanderen, of wat men duidelijker en concreter, uitdrukt onder de be- naming Groot-Nederland of Dietschland. Ten tweede: de gemengde groep, die aanhangers heeft zoowel in Vlaanderen, Brussel als In Wallonie in tegenstelling met de vorige groep, die uitsluitend in Vlaanderen aanhan gers heeft en die aanstuurt op een herstel van Belgie als nationaliteitenstaat, maar be- vrijd van het democratisch parlementarisme en zoowel economisch als sociaal gericht op de hegemonic van Duitschland in Europa. De eerste groep zou men kunnen symboli- seeren in de fiiguur van een Dr. Borms: de tweede in die van Koning Leopold III, al moet men er dadelijk aan toevoegen dat de Vorst, als krijgsgevangene, zich van alle politieke actie onthoudt. t Politiek agitator van de tweede groep is Dr. Herman de Man, de voorzitter van de Belgische Werkliedenpartij. Dr. Borms, de Vlaamsche vaandeidrager. Het is nuttig, in te gaan op beide groepee- ringen en haar nevengroepjes en op haar vooraanstaande figuren. Vooropgesteld dient, dat de Duitsche be- zetting een grooten eerbied heeft voor den persoon van Koning Leopold. Generaal von Falkenhausen, neef van den bezettingsgouverneur uit den wereldoorlog, heeft, als hoofd van het militair en civiel be- stuur in 6£n persoon vereenigd tal van Bel gische vooraanstaande menschen, zoowel Walen als Vlamingen, in audientie ontvangen om kennis te nemen van de gedachten, die zij koesteren ten opzichte van de nieuwe orien teering. Den sterksten indruk schijnt op hem ge- maakc te hebben de eenvoudige en oprechte, openhartige Dr. Borms, de oud-activist van 19141918, die tien jaar in de gevangenis heeft doorgebracht en gedurende Mei en Juni van dit jaar gedeporteerd werd naar een Fransch concentratiekamp te St. Cyprien. Dr. Borms is de Vlaamsche vaandeidra ger", zooals hij zichzelf noemt; niet een leider. Nog altijd verklaart hij, dat hij bij geen der vele Vlaamsche groepeeringen is aangesloten, al beweren sommigen, dat hij lid zou zijn ge- worden van het Vlaamsch Nationaal Verbond, en dat hij vrij wil staan boven de partijen. De ineenstorting van het parlementarisme is geen ramp. Dr. Hendrik de Man, voorzitter van de voor- malige Belgische Werkliedenpartij, opende zijn activiteit enkele weken na de bezetting van Belgie met het uitgeven van een manifest, waarin hij verklaarde dat de Duitsche over- winning moet worden aanvaard en beschouwd als het punt van uitgang voor een nieuwen maatschappelijken vooruitgang. Zijn over- tuiging is, dat de ineenstorting van het par lementarisme en kapitaldsme geen ramp is, maar een verlossing voor de arbeidende klasse en voor het socialisme. De weg is nu vrij voor den Europeeschen vrede en de sociale rechtvaardigheid. De vrede, die niet kon ont- staan, waarin de geldmachten en de beroeps- politici heerschten, maar zal kunnen ontstaan uit een regiem, verstandhouding van souve- reine naties en wedijverende imperialismen, zal geboren worden uit een door de wapenen eensgezind gemaakt Europa, waarin de econo- mische grenzen genivelleerd zullen zijn. De sociale rechtvaardigheid is niet kunnen ontstaan uit een regiem, waarin het gezag van den staat sterk genoeg is om de voorrech- ten van de bezittende klassen te ondermijnen en de werkloosheid te vervangen door de ver- plichting voor alien, om te werken. Dr. De Man zegt, dat dit regiem de klassenverschillen heel wat doelmatiger heeft doen afnemen dan de zoogenaamde democratien, waarin het kapitaal de wet bleef stellen. Het hoogere moreel van het Duitsche leger, zegt hij, is voor een groot deel te danken aan de grootere sociale eenheid van de natie en aan het gezag, dat er uit voortvloeit voor haar overheden. De gemeenschapszin zal zegevieren Voor Dr. De Man is de uitspraak van den oorlog duidelijk: in de wereld zal de gemeen schapszin zegevieren over de klassenzelfzucht en de arbeid zal de eenige bron zijn van waar- digheid en macht. De sociakstische orde zal er zich in verwezenlijken, niet als de zaak van een klasse of partij, maar als het goed van alien, in het teeken van een nationale solida- riteit, die weldra vastelandsch, zoo niet uni verseel zal zijn. Ulvenhout. Amico, Als ik vddrlesten Zondag om goed elf uren uit de pastorie verom kwam, mee nog 'n vorsche sje- gaar veur onder- wege", lijk ons pa- stoorke me die aan- gebojen had, dan trof ik, bij m'n thuis- komst, alleen Dr£ HI aan. Den Eeker was op den Dre z'n fiets naar „ons thuis", naar den winkel, waar ie, bij z'n Moeder, z'n Zondagsch bakske leut gong gebruiken. Ge wit, hoe 't manneke als ie 't nuuwe huisihouwen inrichtte, daar het 'r op had staan, om deus uurke bij ,,ons thuis" te gaan deurbrengen. Hij had er z'n spaarboekske van jaren arbeidsloon veur leeggemokt, deuzen simpelen opbouwer, die mee z'n hardverdiende penningen, 'n heel gezin uit 't woonwagelkamp in den burger- stand brocht. Dre IH had zijnen wekelijkschen brief naar Amsterdam geschreven, was nog bezig mee z'n boekhouding. OfbezigDe boe- ken en pampieren lagen over de tafel ge- spreid, maar 't baaske zat mistroostig, diep in gedachten, mee z'n pen in 't tafelblad te pieken; 66nen vuist onder 't hoofd. Als ik binnenkwam smeet ie de pen neer en vroeg me: „wag 't zoo?" Ik knikte. „Jja...... jonk. Ge.. ge mot er maar rekening mee gaan houwen dattedat ge oewen Eekerveripult Hij wil Breeder worden, ik heb al naar den Oudenbosch geschreven. Den Dre wierd bleek. Keek me lang aan Knikte dan langzaam den kop en zee einde lijk: „ja 'k Dee m'n schoenen af, schoof in m'n huisklompen, knoopte m'n vest los, mokte me gemakkelijk. Trui kost elken oogenblik verodi zijn uit de hoogmis, en dan nemen we r 'n goei uurke van! ,,Ja...!" zee den Dr6 weer. ,,'k Had 't nie anders meer gedocht, opa." ,,Neee, jonk." ,,Maar 'nen strop is 't, veur me. Afijn!" zuchtte-n-ie en hij gooide, onplazierig ge- stemd, de boeken dioht, mikte den pampier- boel op eenen hoop, gong dan in 't deurgat staan, turend over den erf. Minuten lank mokkend zwijgen. Trui was al druk doende mee den Eeker zijnen uitzet; mee 'n zenuwachtig klurke op d'r wangen zag ze den stapel ondergoed steeds hooger worden en iederen keer als er weer 6en of twee stuks gereed waren, of bemach- tigd in de winkels, dan kwam alles weer uit de kast te veurschijn en Trui telde, telde: zes van ditte, zes van datte, zes van zus en zes van zoo", mee 'n plazier van 'n zurgzame huisvrouw, die 't gelukkigst is, als ze zurgen k&n! Veur alle zekerheid gong 'k nog 'ns naar de pastorie, den Eeker was nou al 'n week of vier onderhanden van ons pastoorke, 'k docht, ik gaai 'ns even m'nen haak uitgooien daar. Hij zat in z'n groote werkkamer, donker en kil van den Herfst. 't Was al wijd in den middag. Deur zijn beregende ramen, opzij de pastorie, duisterden m'n akkers onder de dikke lochten, waarin 'nen zwarten zwerm struische kaauwen traagwiekend rond te slieren hong. Den zwerm kost teugfen de windvlagen soms nie op. 't Schriele, zwarte pastoorsfiguurke zat gedoken in zijnen grooten rolbureau, daar in den versten hoek, bij 'n hoog raam en zonder op te kijken van Z'n schrijfwerk, riep ie: „kom binnen, kom er in, Dr6 en vat 'nen stoel, 'n sjegaar en de lucifers staan op d'ouwe plek. ,,Ge verprutst oew oogen, meneer pastoor". ,,Rookte gij maar", zee-t-ie, ,,nog evenkes". 'k Gong achter z'nen rug bij 't raam zitten, aan de rooktafel. Als ik opgestoken had, viel me op, dat ie 'nen dikken wollen das omge- draaid had. De enden hongen op z'n gebogen rugske. Z'n Honnetje, huisklakske, stond achter in den nek. Niks was te hooren, dan t regengeklek op de ramen, 't kratsen van z'n pen en wijd weg, 't geruisch in de poppels op 't kerkhoveke. Mie kwam binnen. Zonder kloppen. Van- eigens! Wie is hier de baas? Ozoo! Maar ge kunt nooit kwaad worden op deuzen prots- maker, want net als nou, nou brocht ze twee bakken strafgeurenden koffie binnen en 'nen trommel koeken, of de bonnekesplaag nog wijer van deuzen vredigen huis vandaan was, dan den oorlog eigens. ,,Dat luste zekers wel snaauwde ze. „Geren Mieke, dat ruukt goed! Maar op antwoord had ze nie gewacht. Ze stond al naast meneer pastoor, drukte 'm wat opzij, zeggende: ,,ga-d-'s weg, gij, mee dieen erm". Ze schoof z'n pampieren weg en zette dan de tas koffie neer, mee de woorden: „de koeken staan achter oe". En veur ze de kamer uit- gong, teugen mij nog: ,,en gij, ge morst gin assie, horre." ,,Neeetoen trok ze de deur toe: ste kelsver k en. 't Pastoorke schreef wrjers. Zee alleen: „lot 'm nie koud worden, Dr6" en ik hoorde aan z'n toontje, dat ie stillekes leut had om 't ,,stekelsverken". ,,'Ga-d-oewen gank, 'k heb den tijd meneer pastoor". Hij schreef. De kaauwen vlogen over den boschkam, uit 't zicht. De locht brak. En heel even gloeide 'nen koperen zonnebussel over 't kleddernatte landschap. Kloosterachtig gongde de huisbel deur de pastorie. 'n Oogenblikske later wierd er ge- klopt. ,,Kom binnen, Driek", riep meneer pastoor. Toen kwam mee 'n oogknipske naar mij, Driek Stoffers, d'n kuster binnen, z'n pet in den zak friemelend. Mee 'n schuin oog keek ie naar m'nen koffie en m'n sigaar. „Ja? Driek?" vroeg meneer pastoor,, terwijl ie z'nen brief droogvloeide. ,,Ik weet nie of ge 't al gemorken hebt, maareV ,,Is er weer iets mee de klok?" ,,Ja. Hij is van den slag." ,,Alweer ,,Ja. Da-d-is- nog al 's." ,,Pak 'nen koek". ,,Asteblief." ,Ge wit 't zeker? Driek?" ,,Oejeejoe! Pscht! Hoei sloegom ssst sjes oeren nelf kssskeeren. Wemmen... pfff. boe ba bij ons thuis amaal oemoem meege- teld!" zoo tobde den Driek mee z'nen mond vol koekkruimels. ,,Zeg da nog 'ns jonk?" vroeg ons pas toorke lachend: ,,'k heb meer kruimels dan woorden in m'n ooren gekregen!" ,,Hij sloeg om zes uren elf keeren", zee Paard tegen Pion. In dit soort eindspelen wint de speler, die het paard heeft, zelden. Immers, een paard kan met behulp van den koning niet mat zetten: dit kan zelfs met twee paarden niet. Maar wanneer de tegenpartij nog in het bezit van een pion is, kan hem dit juist noodlottig worden. Zie als voorbeeld de volgende stand: Wit: Koning cl, paard d3. Zwart: Koning a2, pion a3. Wit begint en wint. 1. Kclc2 Ka2—al 2. Pd3ci! a3a2 Zwart is gedwongen dit te doen wegens pat 3. Pelb3f en mat. Begint Zwart dan is het spel remise, daar de koning ontsnapt langs b3. Laten wij nu even zien hoe de situatie is wanneer wij in de beginstand den witten koning op c2 zetten inplaats van op cl. 1. Pd3b4j Ka2al 2. Kc2cl a2a3 Weer moet Zwart de pion opspelen. Daarom zou het fout geweest zijn, wanneer Wit als volgt gespeeld had: 1. Pelf? Kal, 2. Fb3f Ka2, 3. Pd4 Kal, 4. Kcl en nu natuurlijk 4. Ka2! Remise, want Zwart kan er voor zor- gen, dat de oorspronkelijke stand niet meer terugkeert. 3. Pb4o2t en mat. Begint Zwart in deze stand, dan verliest hjj eveneens (en wel in twee zetten). In de volgende stand blijkt de hulpeloosheid van het paard. Wit: Koning h2, paard b2. Zwart: Koning g8, pion a4. Zwart aan zet wint, want hij kan gewoon zijn pion opspelen. Wit heeft een zet te veel noodig om het veld al te dekken. Stond de zwarte koning op c5 in plaats van op g8, dan kan Wit zich redden: 1. 2. Pb2dl3f 3. Pdi3—cl 4. Pela2 Nu is een bekende (iPhilidor 1803). a4a3 Kc5c4 Kc4c3 Kc4b3 remise-stand ontstaan den Driek toen: ,,wij hebben bij ons thuis alle- maal meegeteld." Afijn, kort en goed, ik ben mee ons pas toorke den toren opgekraffeld, om 't slagw</rk om te zetten. Den Driek heeft hoogtevrees, ziede, Jan van Schaffel66r-neigingen, om 't mooi te zeggen. Ons pastoorke is eigens klokkenmaker in zijnen vrijen tijd en ik ken 't uurwerk ook wel zoo'n bietje, mag ik zeggen, want 't in- wendige van ons kerkklok komt veul overeen mee 't uurwerk van m'n str&£rtklok en die ken ik van binnen en van buiten. Uit 'n rommelkast op z'n kamer, 'n kast waar ik altij jaloersch op ben, maar ja, Mie kan veul prots hebben, op stuk van zaken is t pastoorke vrjjgezel en kan gin Trui 'm zoo'n geriefelijke rommelzooi achter 'n kast- deur verbiejen! ik zeg, uit 'n rommelkast nam ie 'nen ouwen toog vol winkelhaken en verfvlekken, trok dien over zijnen ,,goeien" sweekschen soutane, zeggende: ,,da's werm inpersant, man." Dan scherlde-n-ie uit die eigenste kast 'nen schroevendraaier op, 'n tang, sleutels en 'nen zaklant&6rn, stak al 't ijzeren gereedschap achter in zijnen slipzak en gaf mij de zaklamp in handen. Ik lee m'n sigaar weg, trok m'n petje wat vaster en zoo gongen we langs de sacristie de kerk in, klommen 't koor op. Daar, achter den urgel, is 'n lage, zwart-eiken deur, naar den eigen- lijke torentrap. Ik ,,knipoogde" mee m'nen lantaam, meneer pastoor schoof 'nen grooten. roestigen sleutel in 't slot en mee als de deur openkraakte, viel 'nen kouwen wind op onzen nek. ,,Drd", zee-t-ie: ,,gade gij vdur, ge klimt maar naar 't daglicht. Lankzaamaan, nie pratep, we zijn zoo jonk niemeer veur al die trejen. Hou den lant&ern achter oe, as ge wilt, dan kan ik ook zien waar ik blijf. Boven praten we dan wel over den Eeker, daarover gaat 't toch?" „Gerajen, ja!" ,<En n6uHij draaide de deur toe en dee op slot. „Ziezoo". Toen 'n lollig knip- oogske: ,,Mieziede!" Den Herfst gierde om den toren. Heime- lijk kraakte 't in de droge, eiken balken en spanten, waarbinnen de trejen, de trejen altij maar draaiden, omhoog, omhoog, deur den krakenden duister, die lijk 'n levend wange- drocht was, de trejen en de balken z'n skelet. Bij elken windstoot knerste en klaagde 't daarbinnen, ge luisterde daarnaar in stille spanning, 'n Ouwe lucht van stof en kalk piekte in m'n keel, maakte den mond droog. Maar dan ineens, dan waaide den wind vrij om m'nen kop dan rook ik den regen die waasde over de landerijen over Ulvenhout, daar wijd benejen. Meneer pastoor kwam naast me staan, even ruuken aan den zilten Herfst, die om den toren hong. We zwegen. Dejen ons te goed aan de reine lucht, die rijkelijk kwam toege- waaid deur't galmgat. Dejen ons te goed aan de euwige schoonheid, die elk panorama is. n Mag hier altij geren zijn", zee-t-ie toen, weer op asem. ,,'k Was hier verlejen maand nog, die klok hapert veul teugeaworrig, oew koren stond geel, de maisvelden daar golfden lijk zeegroene meren, de torerveugels wiek- ten om m'nen kop en machtige witte wolk- gevaarten, blinkend van den zonneglans, dre- ven over jouw land, Dr6", hij kneep in m'nen erf: ,,Dr6, ik heb hier 'nen heelen mid dag gestaan en wel honderd keeren gezeed: wat heb ik toch 'n schoone parochie gekre gen". ,.EnneMie?" En leutig zee-t-ie: 'k had de deur op 't koor weer op slot zitten, net as nou! Maar op 't lest gong ze ddar op den weg staan, omhoog turen. Maarhihihidat zat 'r nie glad, want ze keek sjuust in de zonMan, 't was zoo'nen plazierigen, schoonen middag. ,,Mie!" riep ik. ,,Nouja, Dre, 't is 'n goeie ziel." Hij wil er gin kwaad van hooren, afijn, van niemand! Toen sloeg de klok dertien keer. ,,Da's dus half zeuven" lachte-n-ik. Daarmee begon den arbeid, die nogal rap gereed was. Allee, er was niks kapot; 'n tandrad is veul uitgesleten en dat zou vernuuwd motten wor den. Maar zoo lank ons pastoorke zoo geren omhoog kraffelt in zijnen toren, zal den klok kenmaker weinig reparatie van 'm krijgen...! Een ding: de boel zat goed in den olie. En als we gereed waren, dan had meneer pastoor 'n rejale zwarte vetveeg over z'n ge- zioht en z'n mouwendie bl6nken! Ik had trouwens ook 'n behoorlijk smeer- seltje op m'n gezicht! Dat merkte-n-ik da- lijk als ie langs m'n oor keek en stillekes lachte...,...! Ik zweeg toen ook maar en hum zoo wijs, mee z'n veeg. ,,En nou den Eeker", zee-t-ie toen, mee de gereedschappen in z'n handen, want we gon gen op den trap zitten, in den donker, uit den tocht. Ik vertelde 'm, dat den Eeker z'n pampieren in orde waren, dat Trui tennostenbrje gereed was mee z'nen uitzet, dus da 'k er over docht, om 'ns naar den Ouwenbosch te gaan om daar den Eteker te laten „bezichtigen". Pastoorke knikte. Seerjeus schudde 't cro- cuskopke op den dunnen nek. 't Was nou zoo donker: z'n vetveeg zag ik niemeer; alleen maar 't wit van z'n haren, dat nog 't aller- leste van den dag vong, hier in den donkeren toren, mee 't gedurig gekraak en gepiep in 't uitgedroogde hout, waarin bersten zoo wijd, dat g'oewen vinger er in kunt leggen. ,,Dre", zee-t-ie eindelijk: 'k heb 't manneke nou vier weken bij me 'ghad, haast elken avond. Ik ken 'm as... as... as dat uurwerk aadX, 'k Zie dwars deur 't jonk z'n ziel henen." Dan zweeg ie even. Koos z'n woor den. ,,Eh... mm..." Weer knikte-n-ie. ,,Dre, breng 'm naar de Broeders en gaauw!" ,,Gaauw ,,'t Jonk zal er gelukkig worden!" ..Bedoelde 't zoo, ja ,,Z6o bedoel ik 't ja. Dre. M'n gevoel zee me'k weet 't wel zekersochneee, breng 'm weg. Ge zult er nooit spjjt van hebben!" 'k Vond dat ie gejaagd was. Zoo ineens. Wat zat daar achterWat voelde deus ouwe, wijze herderke, dat menschenzielen leest als opengeslagen boeken? We zaten nog even te zwijgen op dieen donkeren, krakenden trap. Dan sohuurde de kettingen deur 't uurwerk. De klok bamde zeuven siagen den toren uit, die alle zeuven lijk gewichten op m'nen schoeft vielen. ,,In orde", zee ik dan, als 't gedreun uit m'n ziel was. „Wablief „De klok is weer goed. Ze sloeg zeuven keeren." „Is 't waar?" ,,Hebt ge d&t nie g'hoord „Nenenja, geloof ik toch", lachte- n-ie peinzehd. Naast malkaar gongen we nou den hoogen torentrap af. 't Wierd donkerder, hoe wijer we benejen kwamen. Ik lichtte de trejen bij, hij hield me kinderlijk vast aan m'nen pols. Als we 'n kwartier later in de keuken kwa men, om onze handen te wasschen, dan snaauwde Mie: Docht ik 't nie?! Ge zijt we6r in den toren gewiest!" ,,Niewaar, Mie", jokte-n-ie kleintjes. ,.NiewaarEnd& dan Ze wees op de olieveeg over z'n wang. „Da's van 'nen veugel", schaterde-n-ik: Toenongeloofelijk bekansttoen rook Mie aan z'n gezicht en streng als 'nen veldwachter beweerde ze: ,,da's mesjienolie, ik ruuR 't!" Wij zwegen, waschten. „Is dat 'n weer, veur zoo 'nen ouwen mensch, om in dieen lammenadige toren te kruipenAs ge ziek wordt ik kjjk nie naar oe om, horre!" „Onkruid vergaat nie, Mie", zee meneer pastoor goeilg: ,,maar dat gij dat kunt ruu ken Toen ben 'k m'n sigaar nog efkes gaan halen van zijn kamer en ben naar huis gegaan. Den Eeker is weg nou. Veurgoed. We mis- sen 'm veul. 'k Zal oe nog wel vertellen hoe 't allemaal zoo rap in z'n werk is gegaan. Dr6 IH is er beroerd van! Vol. Veul groeten van Trui, Dre IH en als altij gin horke minder van oewen t. a. v. DRE. DE EIGENHEIMER VIJFTIG JAAR. De Nederlanders vieren dezer dagen een feest, waarbij de feestmaaltijd door de feeste- ling zelf wordt verzorgd. Onze Eigenheimer is vijftig jaar oud. Het zijn zijn niet veel aardappelen die het tot dezen leeftijd brengen, de meesten zijn tegen dien tijd reeds ,,aftandsch" en hun naam is in het vergeetboek geraakt. Wie weet er nog van de Thorbecke, de Noordeling, King Edward etc.? En toch wer den zij ongeveer gelijkertijd geboren met de Eigenheimers, die nog steeds een eereplants op de tafel mogen innemen. Het is wijlen de heer G. Veenhuizen te Sappemeer, wiens kweekers-talenten ons nu reeds zoovele jaren aan een goede en voedzame aardappel heeft geholpen. Door een kruising teelde hij in 1890 het zaad voor den Eigenheimer, die reeds na enkele jaren met onderscheiding genoemd werd in verschillende Landbouwverslagen. Bijzonder op de Zuid-Hollandsche eilanden nam de Eigenheimer een goede positie tn, en de Overmaassche- en Brielsche Eigenheimer hebben een bijzondere klank in den groenten- winkel. Doch niet alleen de consument, ook de kweeker is met den jubilaris tevreden. De teelt-opbrengsten zijn n.l. bijzonder goed; hoe- veelheden van meer dan 500 H.L. per hectare zijn niet zeldzaam. 5. Ke2d2 Kb2Xal 6. Kd2c2 Pat. Interessant zrjn de twee eindspelen, die ont- leend zijn aan het boek van Rabinowitsj. a b c d e f g h Wit' aan zet maakt remise. Het paard is nu niet meer hulpeloos. 1. Pa2olf Kb3—b2 2. Pel—d3t Kb2c2 Ook 2. Kcl brengt geen winst. Er volgt 3. Pb4. 3. Pd3b4f Fout zou zijn 3. Pelf omdat dan 3. Kbl wint. 3. Kc2b3 4. Pb4d3 Belet het opspelen van de pion. 4. Kb3c3 5. Pd3—cl Kc3—c2 6. Pela2 Kc2b2 7. Pa2b4 Remise Zwart is niets verder gekomen. Aardig is nog het volgende: Wit: Koning fl, paard dl. Zwart: Koning d4, pion a4. Wit maakt remise. 1. Kfle2 Natuurlijk niet 1. Pc2. 1. a4a3 2. Pdle3 a3a2 Op 2. 4 Kc3 volgt 3. Kdl en het paard kan op c3 het veld al dekken. 3. Pe3o2f Ook kan 3. Kd2, daar Zwart geen dame mag halen. 3. Kd4c3 4. Pc3—al Kc3b2 ■i a bedef gh Zwart is aan zet. Wit wint. 1. i Pe5 Eveneens wint Wit, wanneer Zwart begint met 1. Pc6t. Het spel verloopt dan als volgt: 2. Kc7 Pb4!, 3. Kb6! Pd5t, 4. Ka5 Pe7, 5. Kb5! en wint. 2. Kb8c8! Nu zou 2. Kc7? fout zijn wegens 2. Pc5! (de pion gaat verloren of er volgt PaOt 2. Pd7—b6t 3. Kc8d8 en wint. Verplaatst men echter in het diagram alle stukken een veld naar rechts, dan maakt Zwart remise! 1. Pf5e7t! Op 1. Pd6f? zou Wit op dezelfde wijze winnen als in de vorige stand. 2.* Kc8d8 2. Kd7 Pd5! 2. Pe7c6t 3. Ke8d8 Pc6a7! In de vorige stand kon dit niet omdat daar geen ruimte voor het paard was. 4. Ke8d7 Khl—g2 5. Kd7d6 enz. Wanneer het paard aangevallen wordt, gaat het naar c8. Wit kan onmogelijk win nen.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1940 | | pagina 6