Ter Neuzensche Courant Maandag 19 Februari 1940 No.10.031 TWEEDE BLAD GEMEBNTERAAD VAN TERNEUZEN, f 10°- VAN Vergadering van Donderdag 25 Jan. 1940, des namiddags 2 uur. Voorzitter de heer Mr. P. H. W. F. Telle- gen, bungemeester. Tegenwoordig de leden L. J. Geelhoedt, D. E. de Kraker, C. A. Verlinde, A. J. W. B. van Rietschoten, J. L. de Cock, J. Riemens, H J. Colsen, L. J. van Driel, J. N. 't Gilde, M. de Vos, J. den Hamer, P. J. van Strien, G. Klaassen en J. F. K. A. P. Filius. Afwezig de heer N. J. C. Lambrechtsen van Ribthem. 02. Slot.) 12. Wijziging ambtenarenreglement. Burgemeester en Wethouders schrijven aan den raad: Bij de behandeling van de gemeente-begroo- ting hebben wij Uw College toegezegd een wijziging van het Ambtenarenreglement te zullen voorstellen, waardoor op de ambte- naren beneden den leeftijd van 21 jaar een jeugdaftrek wordt toegepast. Naar aanleiding hiervan stellen wij U voor het navolgende besluit te nemen: De raad der gemeente Terneuzen; besluit: aan artikel 23 van het ambtenarenreglement wordt een 5e lid toegevoegd, luidende: „Het salaris van een ambtenaar jonger dan 21 jaar wordt voor elk jaar of gedeelte van 'n jaar beneden dien leeftijd verminderd met Met ingang van den eersten dag der maana, waarop den 21-jarigen leeftijd wordt bereikt treedt de ambtenaar in het genot van de aan zijn ambt verbonden aanvangswedde Met algemeene stemmen wordt aldus be- sloten. 1. een 13. Vaststellen verordening arbeidsoontrac- t an ten. Burgemeester en Wethouders berichten. In het verslag van het verhandelde in de afdeeling van den raad tot onderzoek van de gemeentebegrooting 1940 hebben wij de toe- zegging gedaan zie volgno. 350) een volgen- de vergadering met een voorstel te komen tot vaststelling van een arbeidsovereenkom- stertverordening. Naar aanleiding hiervan en ter voldoemng aan artikel 134 lid 2 van de ambtenarenwet doen wij U hierbij een ontwerp-verordening terzake toekomen. VERORDENING, bevattende bepalingen betreffende de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder indiensttre- ding op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht kan plaats hebben door of vanwege de gemeente Ter neuzen (arbeidsovereenkomstenver- ordening). Par. 1. Algemeene bepalingen. Artikel 1. 1. Door of vanwege de gemeente Terneu zen kan in dienstneming op arbeidsovereen komst naar burgerlijk recht plaats hebben: 1°. van personen voor de uitvoering van een bepaald werk; 2°. van personen ter vervanging van afwe zig personeel; 3C. van personen behoorende tot een zoom van arbeidskrachten die noodzakelijk is voor de aanpassing van een dienst of bedrijf aan de schommelingen in de hoeveelheid te ver- ridhten werk; 4°. van personen op proef voor niet lan- ger dan een jaar desmoods met nog een jaar te verlengen; 5°. Van personen, die geen volledige be- trekking in rechtstreekschen of zijdelingschen dienst van de gemeente bekleeden; 6°. van dienstboden, werksters en schoon- maaksters van gebouwen; 7°. van personen, die niet voldoen aan bepaalde eischen welke voor de aanstelling in ambtelijk verband zijn gesteld. 2. Geen indienstneming op arbeidsover eenkomst naar burgerlijk recht kan plaats hebben van personen: 1°. ten aanzien van wier betrekking eemg wettelijk voorschrift een aanstelling in pu- bliekrechterlijk dienstverband vordert; 2rdie met eenig openbaar gezag zijn bekleed; 3°. van wie de aard hunner betrekking overigens een privaatrechterlijke dienstver- houding uitsluit. 3. De indienstneming in (het eerste lid bedoeld geschiedt door of vanwege Burge meester. Artikel 2. 1. De arbeidsovereenkomst wordt schrif telijk aangegaan. Zij wordt in tweevoud opgemaakt en door beide partijen onder- teskfiE'd' 2. Een mondelinge arbeidsovereenkomst kan eehter worden aangegaan, indien de dienstbetrekking niet langer dan een maand zal duren. Artikel 3. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan: a. voor een bepaalden tijd; b. voor onbepaalden tijd. Artikel 4. Ten aanzien van gehuwde vrouwen en min- derjarigen, met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht wordt gesloten, zijn de artikelen 1637f, 1637g en 163711 van het burgerlijk wetboek van toepassing. Par. 2. Van het loon. Artikel 5. J. Het loon van den arbeider wordt bij de arbeidsovereenkomst bepaald: a. volgens de loonregeling, geldende voor overeenkomstig personeel in ambtelijken dienst; b. op een bedrag, gelijk aan of bovem het minimum van de loonschaal van overeen komstig personeel in ambtelijken dienst, welk bedrag ook na eventueele verhoo- gingen, het maximum van de desbetref- fende loonschaal niet mag overschrijden; c. volgens de loonregeling vastgesteld voor de groep waarvan de arbeider deel uit- maakt; d. op een bedrag, voor elk geval en voor elke te verrichten dienst afzonderlijk vast te stellen. 2. Burgemeester en Wethouders bepalen, volgens welke van de in het vorige lid onder a tot en met d genoemde regelingen de loon- bepaling zal plaats hebben. Artikel 6. Geen loon is verschuldigd over den tijd, gedurende welke de arbeider in strijd met zijn verplichtingen opzettelrjk nalaat zijn werk- zaamheden te verrichten. Artikel 7. 1. De uitbetaling van het loon zal ge- schieden als volgt: a. indien het loon bij de week of een kor- tere trjdsruimte is vastgesteld telkens na een week; b. indien het loon bij de maand is vast gesteld telkens na een maand. 2. De artikelen 1638f en 1638g van het burgerlijk wetboek zijn van toepassing. Artikel 8. De arbeider die als militair ingevolge uit de wet of een verbintenis voort- vloeiende verplichting in werkelijken dienst is, wordt gacht in zijn burgerlijke betrekking met verlof te zijn. Hij behoudt over den tijd van dezen dienst het genot van het aan zijn betrekking ver bonden loon, voor zoover hij krachtens de artikelen 9 tot en met 12 daarop aanspraak kan maken. 2. In alle andere gevallen wordt hem het loon over den tijd van verblijf in werkelij'ken dienst niet uitbetaald. Artikel 9. 1. De arbeider, die voor herhalingsoefe- ningen in werkelijken dienst is, behoudt over den tijd van dezen dienst het voile genot van het aan zijn betrekking verbonden loon. 2. Voor de toepassing van het le lid wordt met herhalingsoefeningen gelijkgesteld de werkelijke dienst vervuld krachtens: a. artikel 5, 5e lid onder a van de wet voor het reservepersoneel van de landmacht 1905 (zooals die sedert is gewijzigd) voorzoover ziekte betreft; artikel 34 le lid onder a van de dienst- plichtwet of artikel 5 onder 3e sub a van de wet voor de Kon. Marinereserve 1924 S 369 indien het niet tijdig bereiken van de vereischte graad van geoefendheid het gevolg is van ziekte; artikel 34, le lid onder c van de dienst- plichtwet, artikel 5, 5e lid onder b van de wet voor het reservepersoneel voor de landmanht 1905 (zooals die sedert is ge wijzigd) of artikel 5 onder 3 sub c van de wet voor de Kon. Marinereserve 1924, S no. 369 voor zoover betreft den tijd doorgebracht tot het ondergaan van het daarbedoeld onderzoek, indien dat onder zoek geen krijgstuchtelijke straf of ver- oordeelend vonnis ten gevolge heeft; artikel 34, le lid onder e en f van de dienstplichtwet, artikel 5, 5e lid c en d, achtste en negende lid van de wet voor het reservepersoneel van de Landmacht 1905 (zooals die sedert is gewijzigd) of artikel 5, onder 3e subs, e en f van de wet voor de Koninklijke Marinereserve 1924 S, no. 369; artikel 34, 2e lid van de Dienstplichtwet, artikel 5, 7e lid van de wet voor het reservepersoneel voor de Landmacht 1905 (zooals die sedert is gewijzigd) of artikel 5, onder 4e van de wet voor de Konink lijke Marinereserve 1924 S, 369, mits de oproeping in werkelijken dienst niet plaats heeft voor het ondergaan van straf en het bedoelde onderzoek geen krijgstuchtelijke straf of een veroordee- lend vonnis tengevolge heeft. b. a. b. d. d. Artikel 10. 1. De arbeider, die in verband met ooriog, oorlogsgevaar of andere buitengewone om- standigheden, verplichte werkelijken dienst vervult, geniet gedurende 30 dagen het voile aan zijn betrekking verbonden loon en daarna hetgeen dit meer bedraagt dan zijn militaire beloonlng. 2. Het le lid is eerst van toepassing, nadat de militair hetzij1 v66r, hetzij gedurende de buitengewone omstandigheden een werkelijke dienst van 11 maanden of, indien hij een eer ste oefening van korteren tijd te vervullen had deze oefening heeft volbracht. 3. Het bepaalde in het 2e lid geldt niet: a. ten aanzien van de buitengewoon dienst- plichtigen, die eerst in werkelijken dienst behoeven te komen, na het jaar der lich- ting, waartoe zij behooren of na hun leef- tijcf gerekend kunnen worden te behooren; b. voor de vrijwilligers van de landstorm, die hetzij een rang bekleeden, hetzij een bewijs van voorgeoefendheid hebben ver- worven. Artikel 11. De bepalingen vervat in de artikelen 8, 9 en 10 zijn slechts van toepassing tot en met den dag, waarop de burgerlijke betrekkmg zou zijn geeindigd, indien de arbeider daaraan niet door den militairen dienst zou zijn ont- trokken. Artikel 12. Aanspraak op gelijktijdig genot van buiger- lij'ke en militaire belooning als bedoeld in de artikelen 8, 9 en 10 bestaat slechts indien de arbeider tenminste 12 maanden voorafgaande aan den datum van opkomst in werkelijken dienst, regelmatig dienst heeft gedaan. Par. 3. Van de dienst- en werktijden. Artikel 13. 1. Burgemeester en Wethouders stellen voor bepaalde arbeiders of groepen van arbei- ders, regelingen van de diensten en werk tijden vast. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens wetten, houdende bepalingen tot. beperking van de arbeidsduur, wordt daarbij tevens bepaald of en op welke wijze bevolen dienst of arbeid, die buiten de gewone werk tijden valt, bijzonder wordt beloond. 2. Bij de regeling van de werktijd wordt in acht genomen, dat deze in verband met den aard der werkzaamheden niet overmatig zij en behoorlijk door rusttijd wordt onderbroken, alsmede, dat op Zondag alleen bij onvermijde- lijkheid dienst wordt geeischt. 3. Bij de regeling van den werktijd en bij haar toepassing wordt voorts ten aanzien van iedere arbeider zooveel mogelijk gezorgd, dat hij op Zondag en de voor hem geldende ker- kelijke feestdagen zijn kerk kan bezoeken en dat hij in zijn Zondagsrust zoo weinig moge lijk wordt beperkt. Bij die regeling wordt er naar gestreefd, dat van den arbeider op al- thans 26 Zondagen geen dienst wordt ge- eischt. 4. Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op Zondag is be paald, geldt mede voor het verrichten van arbeid op de Nieuwjaarsdag, de Tweede Paaschdag, de Hemelvaartsdag, de Tweede Pinksiterdag en de beide Kerstdagen en voorts op iederen dag in elk bijzonder geval door Burgemeester en Wethouders daartoe aan- gewezen. Par. 4. Van verlof en vacantie. Artikel 14. 1. In elk kalenderjaar wordt aan den arbeider, die tenminste 6 maanden in werke lijken dienst is, een vacantie met behoud van loon verleend van 14 werkdagen, tenzij de belangen van den dienst idch daartegen ver- zetten of tenzij naar het oordeel van het ge zag, dat de vacantie verleent, voor den arbei der geldige redenen van verhindering bestaan. 2. De regeling van deze vacantie geschiedt door het hoofd van den tak van dienst in overleg met den arbeider. 3. Tien aanzien van bepaalde betrekkingen of bepaalde arbeiders kan van de in het eerste lid genoemden duur der vacantie worden afgeweken; 4. De arbeider in den loop van het kalen derjaar in dienst getreden heeft voor elke maand, die hij in dienst is, recht op i/12 ge deelte van het verlof. Bij deze berekening geld een gedeelte van een dag voor een vollen dag. Bij den duur van het verlof wordt de Zater- dagvoormiddag voor een vollen dag in reke- ning gebracht. Wanneer een arbeider in een kalenderjaar het verlof geheel of gedeeltelijk buiten zijn schuld niet heeft kunnen genieten, heeft hij het eersbvolgend kalenderjaar boven zijn ge- woon verlof nog recht op hetgeen ten vorige jare niet werd genoten. 5. Het verlof "kan ineens of bij gedeelten worden genoten met dien verstande, dat in den regel een verlofperiode tenminste de helft van den verloftijd bedraagt en zoo mogelijk tusschen 1 Mei en 1 October gegeven. Artikel 15. 1. Aan den arbeider, die wegens door het hoofd van tak van dienst erkende dringende' redenen gedurende korten tijd afwezig moet zijn wordt voor diensttijd buitengewoon ver lof toegekend met behoud van wedde. Als dringende redenen gelden onder meer: a. het voldoen aan een wettelijke verplich ting, tenzij deze is ontstaan door schuld of nalatigiieid van den arbeider en voor zoover het niet in den vrijen tijd kan geschieden; b. de navolgende gevallen: le. ondertrouw en huwelijk van den arbei der in de gemeente, recht gevende op edn dag verlof; 2e. huwelijk van ouders of kinderen van den arbeider, recht gevende op den dag verlof; 3e. huwelijk van een arbeider buiten de gemeente, recht gevende op een verlof van tenminste drie dagen; 4e. bevalling der echtgenoote op een werkdag, recht gevende op dien dag en den daaropvolgenden dag; 5e. ernstige ziekte van echtgenoot, ouders of kinderen, onder overlegging van een be wijs vani den behandelenden geneesheer, dat dienstverlof noodig is, voor ten hoogste zes dagen; 6e. overlijden van de(n) echtgenoot(e) tot en met den dag der begrafenis; 7e. overlijden en bijwoning der begrafenis van bloed- en aanverwanten in de eerste en tweede graad en pleegkinderen, telkens een dag of in verband met het maken van reizen, ten hoogste drie dagen; 8e. bij 35- of 40-jarig huwelijksjubileum, voor een dag; 9e. bij kerkelijke bevestiging en bij eerste communie van den arbeider, diens kinderen en stiefkinderen, voor een dag; lOe. het deelnemen aan een examen, het- welk voor den werkkring van den arbeider van belang kan worden geacht, voor den daarvoor benoodigden tijd. e. het bijwonen van vergaderingen als: le. de algemeene vergadering of het con- grens zijner vakvereeniging, waarvoor de arbeider als afgevaardigde is aangewezen of welke hij als bestuurder of bondslid dier orga- nisatie moet bijwonen; 2e. de bondsvergaderingen van zijn vak- vereenigingen voor ten hoogste vier maal per iaar, een dag; 3e. de hoofdbestuursvergaderingen van zijn vakbond als lid van dat hoofdbestuur ten hoogste vier keer per jaar. 2. Burgemeester en Wethouders kunnen aan een arbeider op diens verzoek verlof met inhouding van wedde verleenen. Aan den arbeider opgeroepen voor herha lingsoefeningen, als bedoeld in artikel 9 worden de verlofdagen waarop hij in ieder kalenderjaar recht heeft gegeven in den tijd, dat hij niet onder de wapenen is. Artikel 16. Behoudens in dringende gevallen, moet buitengewoon verlof" tenminste vier en twin- tig uur tevoren worden aangevraagd bij het gezag, dat verlof moet verleenen. Indien hij, die niet vooraf een aanvrage daartoe heeft gedaan, ten genoege van bedoeld gezag aan- toont, dat hij daartoe geen gelegenheid heeft gehad en dat er voor zijn afwezigheid ge- gronde redenen bestonden, wordt deze be- schouwd als buitengewoon verlof met behoud van loon. Artikel 17. Het krachtens artikel 15 verleende verlof wordt niet in mindering gebracht op de vacantie, behoudens in het geval, bedoeld in het 2e lid van dat artikel. Par. 5. Van de aanspraken in geval van ziekte. Artikel 18. De arbeider, die wegens ziekte of ongeval verhinderd is zijn arbeid te verrichten, ont- vangt gedurende 26 weken zijn voile loon. De gedurende dien tijd verleende uitkeerin- gen krachtens de ziekte of ongevallenwet worden in de gemeentekas gestort. j Par. 6. Van de overige rechten en verplichtingen. Artikel 19. De arbeider is gehouden de plichten uit zijn betrekking voortivloeiende nauwgezet en ijveng te vervullen en zich te gedragen, zoo als een goed arbeider betaamt. Artikel 20. Indien de arbeider door ziekte of anderzins verhinderd is zijn dienst te verrichten, is hij verplicht daarvan, onder opgave van redenen, zoo tijdig mogelijk mededeeling te doen, ten- einde vertraging of hinder in den dienst zoo veel doenlijk te voorkomen. Artikel 21. De arbeider is verplicht zoo noodig, andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht. Artikel 22. 1. De arbeider is verplicht tot geheim- houding van hetgeen hem in zijn betrekking is ter kennis gekomen. 2. De in het vorige lid bedoelde verplich ting bestaat niet tegenover hen, aan wie de arbeider middellijk of on'middellijk onderge- schikt is, noch zoover hij door een boven hem gestelde van de verplichting tot geheimhou- ding is ontheven. Artikel 23. Het is den arbeider verboden tenzij met vergunning van Burgemeester en Wethou ders: a. rechtstreeks of zijdelings deel te nemen aan werken of leveringen ten behoeve van de gemeente b. geschenken, belooningen, giften of be- lofteni van derden te verzoeken, te vor- deren of aan te nemen in verband met de uitoefemng van zijn betrekking. Artikel 24. en onderscheidingsteekenen te dragen, indien en voorzoover dit voor hem is voorgeschreven. Artikel 25. 1. De arbeider kan worden verplicht tot geheele of gedeeltelijke vengoeding van de door den dienst geleden schade, voor zoover deze aan hem is te wijten. 2. Het bedrag van de schadevergoeding wordt niet vastgesteld, dan nadat de arbeider in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden. Hij kan zich daarbij door een raadsman doen bijstaan. Artikel 26. 1. Aan den arbeider kan door Burge meester en Wethouders of het hoofd van tak van dienst de toegang tot de diensttlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd. 2. Hij is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde, ten aanzien van net verblijf aldaar vastgesteld. 3. Hij is verplicht zich aldaar te onder- werpen aan een door Burgemeester en Wet houders of het hoofd van een tak van dienst gelast onderzoek aan zijn lichaam of aan zijn kleeding of van zij'n aldaar aanwezige goe- deren. Degene, op wiens last het onderzoek plaats heeft, neemt de noodige maatregelen, teneinde daarbij niet redelijke en niet behoorlijke bejegening te voorkomen. Par. 7. Van de straffen. Artikel 27. De arbeider, die de hem opgelegde ver plichting niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan door (Burgemeester en Wethouders worden ge- straft met een der volgende straffen: schriftelijke berisping; beperking van het recht op een jaarlijk sche vacantie tot een maximum va.n 6 dagen per jaar; onmiddellijke opzegging van de arbeids overeenkomst verwijdering uit den dienst, gedurende een zekeren tijld, al of niet met behoud van loon. De straffen worden opgelegd door Burge meester en Wethouders. Artikel 28. De straffen kunnen worden opgelegd onder de opschortende voorwaarde, dat ze eerst worden toegepast, indien binnen een bepaal den tijd in "het besluit te vermelden, de gestrafte zich opnieuw aan handelingen of gedraginigen schuldig maakt als waarvoor de bestraffinig geschiedde. Artikel 29. De straf wordt niet opgelegd, dan nadat de gestrafte in de gelegenheid is gesteld zich ter keuze van Burgemeester en Wethouders mondeling of schriftelijk binnen 4 maal 24 uur te verantwoorden. Bij zijn verantwoor- ding mag hij van de hulp van anderen gebruik maken. Artikel 30. Het besluit tot oplegging van straf wordt den arbeider, eventueel het hoofd van den tak van dienst gehoord, opgelegd, zoo moge- lijik binnen 30 dagen nadat de overtreding ter kennis is gekomen van Burgemeester en Wet houders. Van elke uitspraak omtrent straf doen Burgemeester en Wethouders binnen 2 maal 24 uur mededeeling aan den betrokken arbeider. Par. 8. Van de beeindiging der dienstbetrekking. Artikel 31. 1. Indien de arbeidsovereenkomst voor een bepaalden tijd is aangegaan eindigt zij van rechtswege, wanneer deze tijd is ver- streken. 2. Voorafgaande opzegging is in dit geval onnoodig. Artikel 32. 1. Indien de arbeidsovereenkomst voor onbepaalden tijd is aangegaan, kan zij wor den beeindigd door opzegging. Daarbij be- hoort een opzeggingstermijn in acht te wor den genomen, die gelij'k is aan den tijd, die gewoonlijk tusschen twee opvolgende uit- betalingen van het loon verstrijkt. 2. Ten aanzien van hen, die tenminste twee jaren onafgebroken in dienst zijn ge- weest, wordt de termijn, bedoeld in het eerste lid, gesteld op het dubbele daarvan. 3. Bij schriftelijk aangegane arbeidsover eenkomst kan van het bepaalde in het eerste lid worden afgeweken, mits de termijn van opzegging voor den werkgever niet korter worde gesteld dan voor den arbeider. Artikel 33. Ten aanzien van de beeindiging van de dienstbetrekking zijn voorts van toepassing de artikelen 1639j, 1639m, 1639o, 1639p en 1639q van het burgerlijk wetboek, met dien verstande, dat de sdhadeloosstelling, bedoeld bij artikel 1639o Voomoemd, bij een dienst betrekking, voor onbepaalden tijd aangegaan gelijk is aan het bedrag van het in geld vast gesteld loon voor den duur van den opzeg gingstermijn en bij een dienstbetrekking voor onbepaalden tijd aangegaan, gelijk is aan het bedrag van het in geld vastgesteld loon voor den tijd, dat de dienstbetrekking volgens artikel 31 had behooren voort te duren. Artikel 34. 1. Aan den arbeider zal bij het beemdigen van de dienstbetrekking op diens verlangen een getuigschrift worden uitgereikt. 2. Het getuigschrift bevat een juiste op gave omtrent den aard van de verrichte arbeid en den duur van de dienstbetrekking alsmede, doch alleen op bijzonder verzoek van den arbeider, omtrent de wijze, waarop hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan en de wijze, waarop de dienstbetrekking is ge eindigd. Artikel 35. De arbeider is verplicht de dienstkleeddng. 1. Het loon van den arbeider wordt niet langer uitbetaald dan tot en met den dag van zijn overlijden. 2. Zoo spoedig mogelijk na het overlijden van den arbeider wordt aan zijn weduwe een bedrag uitgekeerd gelijkstaande met 6 weken loon, dat de arbeider het laatst genoot. Laat de overledene geen weduwe na, dan geschiedt de uitkeering ten behoeve van de minderjarige kinderen van den arbeider. Ontbreken ook zoodanige kinderen dan geschiedt de uitkee ring ten behoeve van dien persoon, die de kosten van de laatste ziekte en de begrafenis heeft gedragen. Par. 9: Slotbepalingen. Artikel 36. 1. De arbeider ontvangt een exemplaar van dit besluit. Hetzelfde geldt voor de schriftelijk Vastgestelde en voor hem geldende regelingen, die hij bij de vervulling van zijn dienst heeft na te leven, tenzij laatstbedoelde regelingen op een voor hem gemakkelijk toe- gankelijke plaats ter inzage liggen. 2. Wanneer zoodanige regelingen niet schriftelijk zijn vastgesteld worden zij behoor lijk te zijner kennis gebracht. Artikel 37. Dit besluit, dat kan worden aangehaald als arbeidsovereenkomstenbesluit, treedt in wer- king met ingang van 1 Februari 1940. De heer FILIUS deelt mede, dat het hem genoegen doet, dat Burgemeester en Wethou ders dit arbeidsovereenkomstenbesluit aan den raad voorleggen. Spreker heeft het be- keken en moet zeggen, dat het keurig in elkaajr zit. Toen de voorzitter in de vorige zitting hieromtrent spreker beantwoordde, naar aanleiding van zijn vraag in de afdee- lingsvergadering, en wat verder in openbare zitting omtrent het personeel van de arbeids- beurs besproken werd, om te komen tot een verbetering van hun positie, had spreker dit niet verwacht. Bij hetgeen deze naast de positie die ze thans hebben, vindt spreker als eenig voor- deel hetgeen vastgelegd is omtrent de vacan- tieregeling, zoodat de practische resultaten van deze regeling niet groot zijn. Spreker meent te moeten wijzen op het feit, dat het een zeker bezwaar ontmoet, dat een ambte naar, die toch een zeker gezag geniet, met 8 dagen ontslagen kan worden. Verder vindt spreker er niet in een pensioenregeling, dat kan ook niet. Spreker constateert, dus, dat men dit voorstel niet mag bezien in het licht der vragen, zooals die gesteld zijn, namelijk om te verkrijgen een positieregeling voor de ambtenaren op de arbeidsbeurs. Spreker zal tegen deze verordening geen bezwaar maken, als Burgemeester en Wethouders de betrokke- nen nog eenigermate tegemoet komen. In verband hiermede vraagt hij, komt, het col lege de betrokkenen nog tegemoet in die richting, of is de zaak met dit voorstel afge- daan? De VOORZITTER antwoordt bevestigend. De heer FILIUS noemt dit een geweldige teleurstelling. Hij zal ter zake voorstellen in- dienen en er voor zorg dragen, dat deze tijdig bij de raadsleden bekend zijn. De heer DE OOOK heeft ook de voorge- stelde verordening gelezen, doch mist hierin een overgangsbepaling, bij aanneming in vas- ten dienst. 'Het kan ook voorkomen, dat iemand bij ernstige ziekte van 'n lid van het secretariepersoneel tijdelijk in diens plaats gesteld wordt. Een zieke kan niet werken, en het kan voorkomen, dat zoo iemand zoo goed voldoet, dat hij jaren blrjft werken in de plaats van dengene in wiens plaats hij ge komen is. De VOORZITTER antwoordt, dat deze om- standigheid niet in aanmerking komt bij in dienstneming op arbeidscontract. Dit behoort later bezien te worden. De heer DE VOS merkt op, dat hij aanvan- kelijk in dit ontwerp ook een salarisregeling gemist heeft. Bij nadere beschouwing bleek deze er toch in te zitten, en wel in artikel 5. Wil hetgeen daar bepaald is, zeggen dat iemand die op arbeidscontract aangesteld is, toch salaris krijgt, en wel volgens de salaris regeling zooals die voor de gemeente-ambte- naren en het personeel van Openbare Werken is vastgesteld. De VOORZITTER antwoordt, dat de bezol- diging plaats vindt volgens de loonregeling, geldend voor overeenkomstig personeel in ambtelijken dienst. De heer DE VOS vraagt, of ook periodieke verhoogingen worden toegekend. Dit kan ge- volgen hebben voor het personeel, dat in dienst is en minder dan 1200 verdient. Spreker neemt hierbij aan, dat er overeen komstig personeel is. Wordt b.v. een ambte naar ter arbeidsbeurs vergeleken met een ambtenaar ter secretarie? De VOORZITTER antwoordt, dat wel perio dieke verhoogingen worden toegekend aan het vaste personeel. De heer DE VOS heeft het in dezen niet over den directeur en Jansen. Hij wil zeggen, wat zijn de gevolgen voor Simpelaar, die thans reeds 6 jaar op de arbeidsbeurs is. Op de secretarie ontvangen alle ambtenaren een aanvangsjaaiwedde van f 1200, blijft nu zoo iemand ook op 1200 staan, of wordt hem ook eenige periodieke verhooging toegekend? Spreker vindt overigens het ontwerp goed, dit kan een particulier bedrijf tot voorheeld zijn. De VOORZITTER antwoordt, dat hetgeen de heer De Vos geivraagd heeft, uit een alge meene regaling niet kan volgen. Zooals spre ker den heer Filius reeds heeft gezegd, zijn in dit opzicht van het college geen voorstel len te wachten. Men kan in een algemeene verordening geen regelen gaan opnemen. Het kenmerken- de van de arbeidsovereenkomst is juist de soepelheid die in dezen mogelijk is. Men kan daarbij beoordeelen of eenige vooruitgang mogelijk is. Om in art. 5 ook het uitzicht op periodieke verhoogingen op te nemen, zou in het kader van de arbeidsovereenkomst niet passen. De heer VAN RIETSCHOTEN merkt op, dat er toch een zekere overeenstemming moet bestaan, zooals bepaald is onder letter a. Doch wie vergelijken in dezen de personen? De VOORZITTER stemt toe, dat de moei- iijkheid kan zijn, dat er geen gelijkwaardige ambtenaren zijn. De heer VAN RIETSCHOTEN meent, dat Burgemeester en Wethouders kunnen zeggen, wat het minimum is en dat aanhouden. De VOORZITTER wijst er op, dat ook een belooning op grond van lid d mogelijk is. De heer VAN RIETSCHOTEN gevoelt de moeilijkheden die hierin zitten, zeer goed. Dit is ook de oorzaak van de moeilijkheden voor de heeren De Vos en Filius, het zweeft te veel. Wellicht ware een modus te vinden of een zekere leidraad s5.men te stellen, zoodat de menschen die zich aanmelden, weten waar zij aan toe zijn. Spreker heeft te dezen aanzien verschillen- de voorschriften, zoo moet hij een schrijver per dag zooveel betalen, als hij zoo oud is, en zooveel als hij een anderen leeftijd heeft. De VOORZITTER gelooft niet, dat derge- lijke voorschriften in deze verordening zou- den passen. De heer VAN RIETSCHOTEN kan zich dit levendig voccstellen. Ook hij ziet ze er liever niet in. De heer DE COCK vraagt of de mogelijk- heid bestaat, te voren vast te leggen, dat in dien een arbeidscontractant als vervanger benoemd wordt, diens dienstjaren meetellen. De VOORZITTER antwoordt, dat men dit later moet beoordeelen. Iemand die tijdelijk benoemd wordt, wordt vast als hij goed blijkt te bevallen. De heer FILIUS is van oordeel, dat deze verordening heel goed is, doch zij regelt niet de zaak zooals spreker die aanhangig heeft gemaakt. De heer VAN RIETSCHOTEN vraagt, of de heer Filius deze verordening wenscht aan te vullen. De heer FILIUS antwoordt, dat dit juist niet het geval is. De verordening zooals die hier is voorgelegd, is heel goed van oozet, doch ze loopt buiten om de zaak waar hat om gaat. De VOORZITTER geeft te kennen, dat Burgemeester en Wethouders de beoordeeling van een en ander liever over laten aan de chefs van de verschillende diensten. Met algemeene stemmen wordt het voorstel van Burgemeester en Wethouders aanvaard.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1940 | | pagina 5