Ter Neuzensche Courant
Maandag 19 Februari 1940
No.10.031
TWEEDE BLAD
GEMEBNTERAAD VAN
TERNEUZEN,
f 10°-
VAN
Vergadering van Donderdag 25 Jan. 1940,
des namiddags 2 uur.
Voorzitter de heer Mr. P. H. W. F. Telle-
gen, bungemeester.
Tegenwoordig de leden L. J. Geelhoedt, D.
E. de Kraker, C. A. Verlinde, A. J. W. B.
van Rietschoten, J. L. de Cock, J. Riemens,
H J. Colsen, L. J. van Driel, J. N. 't Gilde,
M. de Vos, J. den Hamer, P. J. van Strien,
G. Klaassen en J. F. K. A. P. Filius.
Afwezig de heer N. J. C. Lambrechtsen van
Ribthem.
02. Slot.)
12. Wijziging ambtenarenreglement.
Burgemeester en Wethouders schrijven aan
den raad:
Bij de behandeling van de gemeente-begroo-
ting hebben wij Uw College toegezegd een
wijziging van het Ambtenarenreglement te
zullen voorstellen, waardoor op de ambte-
naren beneden den leeftijd van 21 jaar een
jeugdaftrek wordt toegepast.
Naar aanleiding hiervan stellen wij U voor
het navolgende besluit te nemen:
De raad der gemeente Terneuzen;
besluit:
aan artikel 23 van het ambtenarenreglement
wordt een 5e lid toegevoegd, luidende:
„Het salaris van een ambtenaar jonger dan
21 jaar wordt voor elk jaar of gedeelte van 'n
jaar beneden dien leeftijd verminderd met
Met ingang van den eersten dag der maana,
waarop den 21-jarigen leeftijd wordt bereikt
treedt de ambtenaar in het genot van de aan
zijn ambt verbonden aanvangswedde
Met algemeene stemmen wordt aldus be-
sloten.
1.
een
13. Vaststellen verordening arbeidsoontrac-
t an ten.
Burgemeester en Wethouders berichten.
In het verslag van het verhandelde in de
afdeeling van den raad tot onderzoek van de
gemeentebegrooting 1940 hebben wij de toe-
zegging gedaan zie volgno. 350) een volgen-
de vergadering met een voorstel te komen
tot vaststelling van een arbeidsovereenkom-
stertverordening.
Naar aanleiding hiervan en ter voldoemng
aan artikel 134 lid 2 van de ambtenarenwet
doen wij U hierbij een ontwerp-verordening
terzake toekomen.
VERORDENING, bevattende bepalingen
betreffende de gevallen waarin en de
voorwaarden waaronder indiensttre-
ding op arbeidsovereenkomst naar
burgerlijk recht kan plaats hebben
door of vanwege de gemeente Ter
neuzen (arbeidsovereenkomstenver-
ordening).
Par. 1. Algemeene bepalingen.
Artikel 1.
1. Door of vanwege de gemeente Terneu
zen kan in dienstneming op arbeidsovereen
komst naar burgerlijk recht plaats hebben:
1°. van personen voor de uitvoering van
een bepaald werk;
2°. van personen ter vervanging van afwe
zig personeel;
3C. van personen behoorende tot een zoom
van arbeidskrachten die noodzakelijk is voor
de aanpassing van een dienst of bedrijf aan
de schommelingen in de hoeveelheid te ver-
ridhten werk;
4°. van personen op proef voor niet lan-
ger dan een jaar desmoods met nog een jaar
te verlengen;
5°. Van personen, die geen volledige be-
trekking in rechtstreekschen of zijdelingschen
dienst van de gemeente bekleeden;
6°. van dienstboden, werksters en schoon-
maaksters van gebouwen;
7°. van personen, die niet voldoen aan
bepaalde eischen welke voor de aanstelling
in ambtelijk verband zijn gesteld.
2. Geen indienstneming op arbeidsover
eenkomst naar burgerlijk recht kan plaats
hebben van personen:
1°. ten aanzien van wier betrekking eemg
wettelijk voorschrift een aanstelling in pu-
bliekrechterlijk dienstverband vordert;
2rdie met eenig openbaar gezag zijn
bekleed;
3°. van wie de aard hunner betrekking
overigens een privaatrechterlijke dienstver-
houding uitsluit.
3. De indienstneming in (het eerste lid
bedoeld geschiedt door of vanwege Burge
meester.
Artikel 2.
1. De arbeidsovereenkomst wordt schrif
telijk aangegaan. Zij wordt in tweevoud
opgemaakt en door beide partijen onder-
teskfiE'd'
2. Een mondelinge arbeidsovereenkomst
kan eehter worden aangegaan, indien de
dienstbetrekking niet langer dan een maand
zal duren.
Artikel 3.
De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan:
a. voor een bepaalden tijd;
b. voor onbepaalden tijd.
Artikel 4.
Ten aanzien van gehuwde vrouwen en min-
derjarigen, met wie een arbeidsovereenkomst
naar burgerlijk recht wordt gesloten, zijn
de artikelen 1637f, 1637g en 163711 van het
burgerlijk wetboek van toepassing.
Par. 2. Van het loon.
Artikel 5.
J. Het loon van den arbeider wordt bij de
arbeidsovereenkomst bepaald:
a. volgens de loonregeling, geldende voor
overeenkomstig personeel in ambtelijken
dienst;
b. op een bedrag, gelijk aan of bovem het
minimum van de loonschaal van overeen
komstig personeel in ambtelijken dienst,
welk bedrag ook na eventueele verhoo-
gingen, het maximum van de desbetref-
fende loonschaal niet mag overschrijden;
c. volgens de loonregeling vastgesteld voor
de groep waarvan de arbeider deel uit-
maakt;
d. op een bedrag, voor elk geval en voor
elke te verrichten dienst afzonderlijk vast
te stellen.
2. Burgemeester en Wethouders bepalen,
volgens welke van de in het vorige lid onder
a tot en met d genoemde regelingen de loon-
bepaling zal plaats hebben.
Artikel 6.
Geen loon is verschuldigd over den tijd,
gedurende welke de arbeider in strijd met zijn
verplichtingen opzettelrjk nalaat zijn werk-
zaamheden te verrichten.
Artikel 7.
1. De uitbetaling van het loon zal ge-
schieden als volgt:
a. indien het loon bij de week of een kor-
tere trjdsruimte is vastgesteld telkens na
een week;
b. indien het loon bij de maand is vast
gesteld telkens na een maand.
2. De artikelen 1638f en 1638g van het
burgerlijk wetboek zijn van toepassing.
Artikel 8.
De arbeider die als militair ingevolge
uit de wet of een verbintenis voort-
vloeiende verplichting in werkelijken dienst
is, wordt gacht in zijn burgerlijke betrekking
met verlof te zijn.
Hij behoudt over den tijd van dezen dienst
het genot van het aan zijn betrekking ver
bonden loon, voor zoover hij krachtens de
artikelen 9 tot en met 12 daarop aanspraak
kan maken.
2. In alle andere gevallen wordt hem het
loon over den tijd van verblijf in werkelij'ken
dienst niet uitbetaald.
Artikel 9.
1. De arbeider, die voor herhalingsoefe-
ningen in werkelijken dienst is, behoudt over
den tijd van dezen dienst het voile genot van
het aan zijn betrekking verbonden loon.
2. Voor de toepassing van het le lid wordt
met herhalingsoefeningen gelijkgesteld de
werkelijke dienst vervuld krachtens:
a. artikel 5, 5e lid onder a van de wet voor
het reservepersoneel van de landmacht
1905 (zooals die sedert is gewijzigd)
voorzoover ziekte betreft;
artikel 34 le lid onder a van de dienst-
plichtwet of artikel 5 onder 3e sub a van
de wet voor de Kon. Marinereserve 1924
S 369 indien het niet tijdig bereiken van
de vereischte graad van geoefendheid het
gevolg is van ziekte;
artikel 34, le lid onder c van de dienst-
plichtwet, artikel 5, 5e lid onder b van
de wet voor het reservepersoneel voor de
landmanht 1905 (zooals die sedert is ge
wijzigd) of artikel 5 onder 3 sub c van de
wet voor de Kon. Marinereserve 1924,
S no. 369 voor zoover betreft den tijd
doorgebracht tot het ondergaan van het
daarbedoeld onderzoek, indien dat onder
zoek geen krijgstuchtelijke straf of ver-
oordeelend vonnis ten gevolge heeft;
artikel 34, le lid onder e en f van de
dienstplichtwet, artikel 5, 5e lid c en d,
achtste en negende lid van de wet voor
het reservepersoneel van de Landmacht
1905 (zooals die sedert is gewijzigd) of
artikel 5, onder 3e subs, e en f van de
wet voor de Koninklijke Marinereserve
1924 S, no. 369;
artikel 34, 2e lid van de Dienstplichtwet,
artikel 5, 7e lid van de wet voor het
reservepersoneel voor de Landmacht 1905
(zooals die sedert is gewijzigd) of artikel
5, onder 4e van de wet voor de Konink
lijke Marinereserve 1924 S, 369, mits de
oproeping in werkelijken dienst niet
plaats heeft voor het ondergaan van
straf en het bedoelde onderzoek geen
krijgstuchtelijke straf of een veroordee-
lend vonnis tengevolge heeft.
b.
a.
b.
d.
d.
Artikel 10.
1. De arbeider, die in verband met ooriog,
oorlogsgevaar of andere buitengewone om-
standigheden, verplichte werkelijken dienst
vervult, geniet gedurende 30 dagen het voile
aan zijn betrekking verbonden loon en daarna
hetgeen dit meer bedraagt dan zijn militaire
beloonlng.
2. Het le lid is eerst van toepassing, nadat
de militair hetzij1 v66r, hetzij gedurende de
buitengewone omstandigheden een werkelijke
dienst van 11 maanden of, indien hij een eer
ste oefening van korteren tijd te vervullen had
deze oefening heeft volbracht.
3. Het bepaalde in het 2e lid geldt niet:
a. ten aanzien van de buitengewoon dienst-
plichtigen, die eerst in werkelijken dienst
behoeven te komen, na het jaar der lich-
ting, waartoe zij behooren of na hun leef-
tijcf gerekend kunnen worden te behooren;
b. voor de vrijwilligers van de landstorm,
die hetzij een rang bekleeden, hetzij een
bewijs van voorgeoefendheid hebben ver-
worven.
Artikel 11.
De bepalingen vervat in de artikelen 8, 9
en 10 zijn slechts van toepassing tot en met
den dag, waarop de burgerlijke betrekkmg
zou zijn geeindigd, indien de arbeider daaraan
niet door den militairen dienst zou zijn ont-
trokken.
Artikel 12.
Aanspraak op gelijktijdig genot van buiger-
lij'ke en militaire belooning als bedoeld in de
artikelen 8, 9 en 10 bestaat slechts indien de
arbeider tenminste 12 maanden voorafgaande
aan den datum van opkomst in werkelijken
dienst, regelmatig dienst heeft gedaan.
Par. 3. Van de dienst- en werktijden.
Artikel 13.
1. Burgemeester en Wethouders stellen
voor bepaalde arbeiders of groepen van arbei-
ders, regelingen van de diensten en werk
tijden vast. Onverminderd het bepaalde bij
of krachtens wetten, houdende bepalingen tot.
beperking van de arbeidsduur, wordt daarbij
tevens bepaald of en op welke wijze bevolen
dienst of arbeid, die buiten de gewone werk
tijden valt, bijzonder wordt beloond.
2. Bij de regeling van de werktijd wordt
in acht genomen, dat deze in verband met den
aard der werkzaamheden niet overmatig zij
en behoorlijk door rusttijd wordt onderbroken,
alsmede, dat op Zondag alleen bij onvermijde-
lijkheid dienst wordt geeischt.
3. Bij de regeling van den werktijd en bij
haar toepassing wordt voorts ten aanzien van
iedere arbeider zooveel mogelijk gezorgd, dat
hij op Zondag en de voor hem geldende ker-
kelijke feestdagen zijn kerk kan bezoeken en
dat hij in zijn Zondagsrust zoo weinig moge
lijk wordt beperkt. Bij die regeling wordt er
naar gestreefd, dat van den arbeider op al-
thans 26 Zondagen geen dienst wordt ge-
eischt.
4. Hetgeen in dit artikel ten aanzien van
het verrichten van arbeid op Zondag is be
paald, geldt mede voor het verrichten van
arbeid op de Nieuwjaarsdag, de Tweede
Paaschdag, de Hemelvaartsdag, de Tweede
Pinksiterdag en de beide Kerstdagen en voorts
op iederen dag in elk bijzonder geval door
Burgemeester en Wethouders daartoe aan-
gewezen.
Par. 4. Van verlof en vacantie.
Artikel 14.
1. In elk kalenderjaar wordt aan den
arbeider, die tenminste 6 maanden in werke
lijken dienst is, een vacantie met behoud van
loon verleend van 14 werkdagen, tenzij de
belangen van den dienst idch daartegen ver-
zetten of tenzij naar het oordeel van het ge
zag, dat de vacantie verleent, voor den arbei
der geldige redenen van verhindering bestaan.
2. De regeling van deze vacantie geschiedt
door het hoofd van den tak van dienst in
overleg met den arbeider.
3. Tien aanzien van bepaalde betrekkingen
of bepaalde arbeiders kan van de in het eerste
lid genoemden duur der vacantie worden
afgeweken;
4. De arbeider in den loop van het kalen
derjaar in dienst getreden heeft voor elke
maand, die hij in dienst is, recht op i/12 ge
deelte van het verlof. Bij deze berekening
geld een gedeelte van een dag voor een vollen
dag.
Bij den duur van het verlof wordt de Zater-
dagvoormiddag voor een vollen dag in reke-
ning gebracht.
Wanneer een arbeider in een kalenderjaar
het verlof geheel of gedeeltelijk buiten zijn
schuld niet heeft kunnen genieten, heeft hij
het eersbvolgend kalenderjaar boven zijn ge-
woon verlof nog recht op hetgeen ten vorige
jare niet werd genoten.
5. Het verlof "kan ineens of bij gedeelten
worden genoten met dien verstande, dat in
den regel een verlofperiode tenminste de helft
van den verloftijd bedraagt en zoo mogelijk
tusschen 1 Mei en 1 October gegeven.
Artikel 15.
1. Aan den arbeider, die wegens door het
hoofd van tak van dienst erkende dringende'
redenen gedurende korten tijd afwezig moet
zijn wordt voor diensttijd buitengewoon ver
lof toegekend met behoud van wedde.
Als dringende redenen gelden onder meer:
a. het voldoen aan een wettelijke verplich
ting, tenzij deze is ontstaan door schuld
of nalatigiieid van den arbeider en voor
zoover het niet in den vrijen tijd kan
geschieden;
b. de navolgende gevallen:
le. ondertrouw en huwelijk van den arbei
der in de gemeente, recht gevende op edn dag
verlof;
2e. huwelijk van ouders of kinderen van
den arbeider, recht gevende op den dag verlof;
3e. huwelijk van een arbeider buiten de
gemeente, recht gevende op een verlof van
tenminste drie dagen;
4e. bevalling der echtgenoote op een
werkdag, recht gevende op dien dag en den
daaropvolgenden dag;
5e. ernstige ziekte van echtgenoot, ouders
of kinderen, onder overlegging van een be
wijs vani den behandelenden geneesheer, dat
dienstverlof noodig is, voor ten hoogste zes
dagen;
6e. overlijden van de(n) echtgenoot(e)
tot en met den dag der begrafenis;
7e. overlijden en bijwoning der begrafenis
van bloed- en aanverwanten in de eerste en
tweede graad en pleegkinderen, telkens een
dag of in verband met het maken van reizen,
ten hoogste drie dagen;
8e. bij 35- of 40-jarig huwelijksjubileum,
voor een dag;
9e. bij kerkelijke bevestiging en bij eerste
communie van den arbeider, diens kinderen
en stiefkinderen, voor een dag;
lOe. het deelnemen aan een examen, het-
welk voor den werkkring van den arbeider
van belang kan worden geacht, voor den
daarvoor benoodigden tijd.
e. het bijwonen van vergaderingen als:
le. de algemeene vergadering of het con-
grens zijner vakvereeniging, waarvoor de
arbeider als afgevaardigde is aangewezen of
welke hij als bestuurder of bondslid dier orga-
nisatie moet bijwonen;
2e. de bondsvergaderingen van zijn vak-
vereenigingen voor ten hoogste vier maal per
iaar, een dag;
3e. de hoofdbestuursvergaderingen van
zijn vakbond als lid van dat hoofdbestuur ten
hoogste vier keer per jaar.
2. Burgemeester en Wethouders kunnen
aan een arbeider op diens verzoek verlof met
inhouding van wedde verleenen.
Aan den arbeider opgeroepen voor herha
lingsoefeningen, als bedoeld in artikel 9
worden de verlofdagen waarop hij in ieder
kalenderjaar recht heeft gegeven in den tijd,
dat hij niet onder de wapenen is.
Artikel 16.
Behoudens in dringende gevallen, moet
buitengewoon verlof" tenminste vier en twin-
tig uur tevoren worden aangevraagd bij het
gezag, dat verlof moet verleenen. Indien hij,
die niet vooraf een aanvrage daartoe heeft
gedaan, ten genoege van bedoeld gezag aan-
toont, dat hij daartoe geen gelegenheid heeft
gehad en dat er voor zijn afwezigheid ge-
gronde redenen bestonden, wordt deze be-
schouwd als buitengewoon verlof met behoud
van loon.
Artikel 17.
Het krachtens artikel 15 verleende verlof
wordt niet in mindering gebracht op de
vacantie, behoudens in het geval, bedoeld in
het 2e lid van dat artikel.
Par. 5. Van de aanspraken in geval
van ziekte.
Artikel 18.
De arbeider, die wegens ziekte of ongeval
verhinderd is zijn arbeid te verrichten, ont-
vangt gedurende 26 weken zijn voile loon.
De gedurende dien tijd verleende uitkeerin-
gen krachtens de ziekte of ongevallenwet
worden in de gemeentekas gestort. j
Par. 6. Van de overige rechten en
verplichtingen.
Artikel 19.
De arbeider is gehouden de plichten uit
zijn betrekking voortivloeiende nauwgezet en
ijveng te vervullen en zich te gedragen, zoo
als een goed arbeider betaamt.
Artikel 20.
Indien de arbeider door ziekte of anderzins
verhinderd is zijn dienst te verrichten, is hij
verplicht daarvan, onder opgave van redenen,
zoo tijdig mogelijk mededeeling te doen, ten-
einde vertraging of hinder in den dienst zoo
veel doenlijk te voorkomen.
Artikel 21.
De arbeider is verplicht zoo noodig, andere
werkzaamheden te verrichten dan die welke
hij gewoonlijk verricht.
Artikel 22.
1. De arbeider is verplicht tot geheim-
houding van hetgeen hem in zijn betrekking
is ter kennis gekomen.
2. De in het vorige lid bedoelde verplich
ting bestaat niet tegenover hen, aan wie de
arbeider middellijk of on'middellijk onderge-
schikt is, noch zoover hij door een boven hem
gestelde van de verplichting tot geheimhou-
ding is ontheven.
Artikel 23.
Het is den arbeider verboden tenzij met
vergunning van Burgemeester en Wethou
ders:
a. rechtstreeks of zijdelings deel te nemen
aan werken of leveringen ten behoeve
van de gemeente
b. geschenken, belooningen, giften of be-
lofteni van derden te verzoeken, te vor-
deren of aan te nemen in verband met de
uitoefemng van zijn betrekking.
Artikel 24.
en onderscheidingsteekenen te dragen, indien
en voorzoover dit voor hem is voorgeschreven.
Artikel 25.
1. De arbeider kan worden verplicht tot
geheele of gedeeltelijke vengoeding van de
door den dienst geleden schade, voor zoover
deze aan hem is te wijten.
2. Het bedrag van de schadevergoeding
wordt niet vastgesteld, dan nadat de arbeider
in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk
of mondeling te verantwoorden. Hij kan zich
daarbij door een raadsman doen bijstaan.
Artikel 26.
1. Aan den arbeider kan door Burge
meester en Wethouders of het hoofd van tak
van dienst de toegang tot de diensttlokalen,
dienstgebouwen of het werk, dan wel het
verblijf aldaar, worden ontzegd.
2. Hij is verplicht zich te gedragen naar
de maatregelen van orde, ten aanzien van net
verblijf aldaar vastgesteld.
3. Hij is verplicht zich aldaar te onder-
werpen aan een door Burgemeester en Wet
houders of het hoofd van een tak van dienst
gelast onderzoek aan zijn lichaam of aan zijn
kleeding of van zij'n aldaar aanwezige goe-
deren.
Degene, op wiens last het onderzoek plaats
heeft, neemt de noodige maatregelen, teneinde
daarbij niet redelijke en niet behoorlijke
bejegening te voorkomen.
Par. 7. Van de straffen.
Artikel 27.
De arbeider, die de hem opgelegde ver
plichting niet nakomt of zich overigens aan
plichtsverzuim schuldig maakt, kan door
(Burgemeester en Wethouders worden ge-
straft met een der volgende straffen:
schriftelijke berisping;
beperking van het recht op een jaarlijk
sche vacantie tot een maximum va.n 6
dagen per jaar;
onmiddellijke opzegging van de arbeids
overeenkomst
verwijdering uit den dienst, gedurende
een zekeren tijld, al of niet met behoud
van loon.
De straffen worden opgelegd door Burge
meester en Wethouders.
Artikel 28.
De straffen kunnen worden opgelegd onder
de opschortende voorwaarde, dat ze eerst
worden toegepast, indien binnen een bepaal
den tijd in "het besluit te vermelden, de
gestrafte zich opnieuw aan handelingen of
gedraginigen schuldig maakt als waarvoor
de bestraffinig geschiedde.
Artikel 29.
De straf wordt niet opgelegd, dan nadat
de gestrafte in de gelegenheid is gesteld zich
ter keuze van Burgemeester en Wethouders
mondeling of schriftelijk binnen 4 maal 24
uur te verantwoorden. Bij zijn verantwoor-
ding mag hij van de hulp van anderen gebruik
maken.
Artikel 30.
Het besluit tot oplegging van straf wordt
den arbeider, eventueel het hoofd van den
tak van dienst gehoord, opgelegd, zoo moge-
lijik binnen 30 dagen nadat de overtreding ter
kennis is gekomen van Burgemeester en Wet
houders.
Van elke uitspraak omtrent straf doen
Burgemeester en Wethouders binnen 2 maal
24 uur mededeeling aan den betrokken
arbeider.
Par. 8. Van de beeindiging der
dienstbetrekking.
Artikel 31.
1. Indien de arbeidsovereenkomst voor
een bepaalden tijd is aangegaan eindigt zij
van rechtswege, wanneer deze tijd is ver-
streken.
2. Voorafgaande opzegging is in dit geval
onnoodig.
Artikel 32.
1. Indien de arbeidsovereenkomst voor
onbepaalden tijd is aangegaan, kan zij wor
den beeindigd door opzegging. Daarbij be-
hoort een opzeggingstermijn in acht te wor
den genomen, die gelij'k is aan den tijd, die
gewoonlijk tusschen twee opvolgende uit-
betalingen van het loon verstrijkt.
2. Ten aanzien van hen, die tenminste
twee jaren onafgebroken in dienst zijn ge-
weest, wordt de termijn, bedoeld in het eerste
lid, gesteld op het dubbele daarvan.
3. Bij schriftelijk aangegane arbeidsover
eenkomst kan van het bepaalde in het eerste
lid worden afgeweken, mits de termijn van
opzegging voor den werkgever niet korter
worde gesteld dan voor den arbeider.
Artikel 33.
Ten aanzien van de beeindiging van de
dienstbetrekking zijn voorts van toepassing
de artikelen 1639j, 1639m, 1639o, 1639p en
1639q van het burgerlijk wetboek, met dien
verstande, dat de sdhadeloosstelling, bedoeld
bij artikel 1639o Voomoemd, bij een dienst
betrekking, voor onbepaalden tijd aangegaan
gelijk is aan het bedrag van het in geld vast
gesteld loon voor den duur van den opzeg
gingstermijn en bij een dienstbetrekking voor
onbepaalden tijd aangegaan, gelijk is aan het
bedrag van het in geld vastgesteld loon voor
den tijd, dat de dienstbetrekking volgens
artikel 31 had behooren voort te duren.
Artikel 34.
1. Aan den arbeider zal bij het beemdigen
van de dienstbetrekking op diens verlangen
een getuigschrift worden uitgereikt.
2. Het getuigschrift bevat een juiste op
gave omtrent den aard van de verrichte
arbeid en den duur van de dienstbetrekking
alsmede, doch alleen op bijzonder verzoek
van den arbeider, omtrent de wijze, waarop
hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan en de
wijze, waarop de dienstbetrekking is ge
eindigd.
Artikel 35.
De arbeider is verplicht de dienstkleeddng.
1. Het loon van den arbeider wordt niet
langer uitbetaald dan tot en met den dag van
zijn overlijden.
2. Zoo spoedig mogelijk na het overlijden
van den arbeider wordt aan zijn weduwe een
bedrag uitgekeerd gelijkstaande met 6 weken
loon, dat de arbeider het laatst genoot. Laat
de overledene geen weduwe na, dan geschiedt
de uitkeering ten behoeve van de minderjarige
kinderen van den arbeider. Ontbreken ook
zoodanige kinderen dan geschiedt de uitkee
ring ten behoeve van dien persoon, die de
kosten van de laatste ziekte en de begrafenis
heeft gedragen.
Par. 9: Slotbepalingen.
Artikel 36.
1. De arbeider ontvangt een exemplaar
van dit besluit. Hetzelfde geldt voor de
schriftelijk Vastgestelde en voor hem geldende
regelingen, die hij bij de vervulling van zijn
dienst heeft na te leven, tenzij laatstbedoelde
regelingen op een voor hem gemakkelijk toe-
gankelijke plaats ter inzage liggen.
2. Wanneer zoodanige regelingen niet
schriftelijk zijn vastgesteld worden zij behoor
lijk te zijner kennis gebracht.
Artikel 37.
Dit besluit, dat kan worden aangehaald als
arbeidsovereenkomstenbesluit, treedt in wer-
king met ingang van 1 Februari 1940.
De heer FILIUS deelt mede, dat het hem
genoegen doet, dat Burgemeester en Wethou
ders dit arbeidsovereenkomstenbesluit aan
den raad voorleggen. Spreker heeft het be-
keken en moet zeggen, dat het keurig in
elkaajr zit. Toen de voorzitter in de vorige
zitting hieromtrent spreker beantwoordde,
naar aanleiding van zijn vraag in de afdee-
lingsvergadering, en wat verder in openbare
zitting omtrent het personeel van de arbeids-
beurs besproken werd, om te komen tot een
verbetering van hun positie, had spreker dit
niet verwacht.
Bij hetgeen deze naast de positie die ze
thans hebben, vindt spreker als eenig voor-
deel hetgeen vastgelegd is omtrent de vacan-
tieregeling, zoodat de practische resultaten
van deze regeling niet groot zijn. Spreker
meent te moeten wijzen op het feit, dat het
een zeker bezwaar ontmoet, dat een ambte
naar, die toch een zeker gezag geniet, met 8
dagen ontslagen kan worden. Verder vindt
spreker er niet in een pensioenregeling, dat
kan ook niet. Spreker constateert, dus, dat
men dit voorstel niet mag bezien in het licht
der vragen, zooals die gesteld zijn, namelijk
om te verkrijgen een positieregeling voor de
ambtenaren op de arbeidsbeurs. Spreker zal
tegen deze verordening geen bezwaar maken,
als Burgemeester en Wethouders de betrokke-
nen nog eenigermate tegemoet komen. In
verband hiermede vraagt hij, komt, het col
lege de betrokkenen nog tegemoet in die
richting, of is de zaak met dit voorstel afge-
daan?
De VOORZITTER antwoordt bevestigend.
De heer FILIUS noemt dit een geweldige
teleurstelling. Hij zal ter zake voorstellen in-
dienen en er voor zorg dragen, dat deze tijdig
bij de raadsleden bekend zijn.
De heer DE OOOK heeft ook de voorge-
stelde verordening gelezen, doch mist hierin
een overgangsbepaling, bij aanneming in vas-
ten dienst. 'Het kan ook voorkomen, dat
iemand bij ernstige ziekte van 'n lid van het
secretariepersoneel tijdelijk in diens plaats
gesteld wordt. Een zieke kan niet werken, en
het kan voorkomen, dat zoo iemand zoo goed
voldoet, dat hij jaren blrjft werken in de
plaats van dengene in wiens plaats hij ge
komen is.
De VOORZITTER antwoordt, dat deze om-
standigheid niet in aanmerking komt bij in
dienstneming op arbeidscontract. Dit behoort
later bezien te worden.
De heer DE VOS merkt op, dat hij aanvan-
kelijk in dit ontwerp ook een salarisregeling
gemist heeft. Bij nadere beschouwing bleek
deze er toch in te zitten, en wel in artikel 5.
Wil hetgeen daar bepaald is, zeggen dat
iemand die op arbeidscontract aangesteld is,
toch salaris krijgt, en wel volgens de salaris
regeling zooals die voor de gemeente-ambte-
naren en het personeel van Openbare Werken
is vastgesteld.
De VOORZITTER antwoordt, dat de bezol-
diging plaats vindt volgens de loonregeling,
geldend voor overeenkomstig personeel in
ambtelijken dienst.
De heer DE VOS vraagt, of ook periodieke
verhoogingen worden toegekend. Dit kan ge-
volgen hebben voor het personeel, dat in
dienst is en minder dan 1200 verdient.
Spreker neemt hierbij aan, dat er overeen
komstig personeel is. Wordt b.v. een ambte
naar ter arbeidsbeurs vergeleken met een
ambtenaar ter secretarie?
De VOORZITTER antwoordt, dat wel perio
dieke verhoogingen worden toegekend aan
het vaste personeel.
De heer DE VOS heeft het in dezen niet
over den directeur en Jansen. Hij wil zeggen,
wat zijn de gevolgen voor Simpelaar, die
thans reeds 6 jaar op de arbeidsbeurs is. Op
de secretarie ontvangen alle ambtenaren een
aanvangsjaaiwedde van f 1200, blijft nu zoo
iemand ook op 1200 staan, of wordt hem
ook eenige periodieke verhooging toegekend?
Spreker vindt overigens het ontwerp goed,
dit kan een particulier bedrijf tot voorheeld
zijn.
De VOORZITTER antwoordt, dat hetgeen
de heer De Vos geivraagd heeft, uit een alge
meene regaling niet kan volgen. Zooals spre
ker den heer Filius reeds heeft gezegd, zijn
in dit opzicht van het college geen voorstel
len te wachten.
Men kan in een algemeene verordening
geen regelen gaan opnemen. Het kenmerken-
de van de arbeidsovereenkomst is juist de
soepelheid die in dezen mogelijk is. Men kan
daarbij beoordeelen of eenige vooruitgang
mogelijk is. Om in art. 5 ook het uitzicht op
periodieke verhoogingen op te nemen, zou
in het kader van de arbeidsovereenkomst niet
passen.
De heer VAN RIETSCHOTEN merkt op,
dat er toch een zekere overeenstemming moet
bestaan, zooals bepaald is onder letter a.
Doch wie vergelijken in dezen de personen?
De VOORZITTER stemt toe, dat de moei-
iijkheid kan zijn, dat er geen gelijkwaardige
ambtenaren zijn.
De heer VAN RIETSCHOTEN meent, dat
Burgemeester en Wethouders kunnen zeggen,
wat het minimum is en dat aanhouden.
De VOORZITTER wijst er op, dat ook een
belooning op grond van lid d mogelijk is.
De heer VAN RIETSCHOTEN gevoelt de
moeilijkheden die hierin zitten, zeer goed. Dit
is ook de oorzaak van de moeilijkheden voor
de heeren De Vos en Filius, het zweeft te
veel. Wellicht ware een modus te vinden of
een zekere leidraad s5.men te stellen, zoodat
de menschen die zich aanmelden, weten waar
zij aan toe zijn.
Spreker heeft te dezen aanzien verschillen-
de voorschriften, zoo moet hij een schrijver
per dag zooveel betalen, als hij zoo oud is,
en zooveel als hij een anderen leeftijd heeft.
De VOORZITTER gelooft niet, dat derge-
lijke voorschriften in deze verordening zou-
den passen.
De heer VAN RIETSCHOTEN kan zich dit
levendig voccstellen. Ook hij ziet ze er liever
niet in.
De heer DE COCK vraagt of de mogelijk-
heid bestaat, te voren vast te leggen, dat in
dien een arbeidscontractant als vervanger
benoemd wordt, diens dienstjaren meetellen.
De VOORZITTER antwoordt, dat men dit
later moet beoordeelen. Iemand die tijdelijk
benoemd wordt, wordt vast als hij goed blijkt
te bevallen.
De heer FILIUS is van oordeel, dat deze
verordening heel goed is, doch zij regelt niet
de zaak zooals spreker die aanhangig heeft
gemaakt.
De heer VAN RIETSCHOTEN vraagt, of
de heer Filius deze verordening wenscht aan
te vullen.
De heer FILIUS antwoordt, dat dit juist
niet het geval is. De verordening zooals die
hier is voorgelegd, is heel goed van oozet,
doch ze loopt buiten om de zaak waar hat om
gaat.
De VOORZITTER geeft te kennen, dat
Burgemeester en Wethouders de beoordeeling
van een en ander liever over laten aan de
chefs van de verschillende diensten.
Met algemeene stemmen wordt het voorstel
van Burgemeester en Wethouders aanvaard.