plaatse is om het dier af te halen, ontgaat
den eigenaar een bepaalde waarde, omdat, als
het dier direct van het vel ontdaan kon wor-
den, dit vel zijn waarde behield.
Daarom is het voorstel van den heer De
Kraker zeer juist, in die gevallen waarin een
beest niet direct gevild kan worden. Naar
sprekers meening zou de Gekro dan wel dege
lijk verplicht zijn, de waarde van de huid te
vergoeden. Immers, de schuld van den land-
bouwer aan wie het gestorven dier behoort,
is het niet dat dit cadaver niet direct wordt
weggehaald. En dit ontheft naar zijn oordeel
de gemeente, deze bepaling in te voeren, om
dat den boer een bepaalde inkomst ontgaat
als hij de huid niet direct af kan stroopen.
De heer VAN OADSAND merkt op, dat dat
ook niet veel is.
De heer LAMBRECHTSEN VAN RITTHEM
merkt op, dat er in elk geval een verwaar-
loozing van eigendommen van anderen ont-
staat. De Gekro zal, dndien deze bepaling niet
bestaat, wel epletten, hoever zij gaan kan.
Want als wij op dit voorstel ingaan, beletten
wij den man, het beest te villen.
De VOORZITTER wijst er op, dat men dan
vervalt in de klacht van den heer Colsen,
want dan krijgt men den stank.
De heer LAMBRECHTSEN VAN RITTHEM
blijft er bij, dat, hoe men de zaak ook bekijkt,
de boer de dupe is.
De heer VAN CADSAND merkt op, dat men
van een huid ook zooveel niet krijgt.
De heer LAMBRECHTSEN VAN RITTHEM
herhaalt, dat de heer Colsen begonnen is te
zeggen, dat de huid zijn waarde behoudt, als
deze direct gevild wordt. Thans zou men be
letten, dit te doen, waardoor den eigenaar van
het dier in elk geval een bepaalde waarde
ontgaat.
De heer DEN HAMER geeft te kennen, dat
de punten 12 en 16 nauw verband met elkaar
hebben. Er is op gewezen, dat de huid van
een dier een bepaalde waarde heeft. Hoe zou
evenwel de bepaling van de waarde van de
huid moeten geschieden? Moet er daarvoor
een zekere waarde vastgesteld worden, en door
wie. Kenners van deze zaak, als de heer Col
sen weten ook dat er een groot verschil in
waarde van de huiden is, en dat het ook ver
schil maakt, in welke omstandigheden een
dier gestorven is. Een vast bedrag voor de
huid vaststellen is dus niet mogelijk. Schat-
ters aanstellen kost den boer meer dan het
zou kunnen opbrengen.
De raad heeft nu zoo juist al f 250 toege-
geven door die 1 afhaalloon te doen verval-
len, spreker zou dan ook niet verder willen
gaan dan dat de Gekro een zekere waarde voor
de huiden vergoedt.
De heer VERLINDE zou deze kwestie eens
willen uitstellen en eens ruiken als de Gekro-
auto voorbij komt.
De VOORZ3TTER wijst er op, dat er ook
verschil in waarde is als men een huid heeft
van een groot, klein of middelsoort dier.
De heer DE KRAiKER meent, dat men het
tarief zou kunnen aanhouden van de Amster-
damsche Huiaenclub.
De heer COLSEN voert hier tegen aan, dat
men niet weet hoe zwaar een huid is als die
aan het dier vastzit.
De heer DE KRAKER meent, dat men de
huid te Overschie zou kunnen wegen.
De heer DEN HAMER voert aan, dat men
de waarde van een huid ook niet te hoog moet
aanslaan. Men kan niet eisohen dat de Gekro
er geld bij toe moet geven.
De VOQRZilTTER vraagt wat er gebeurt,
indien de eigenaar van een dier verzekerd is.
De heer CODSEN antwoordt, dat de huid
eigendom van de verzekering maatschappij is.
De heer VERDINDE: Die zal er toch niet
om vragen?
De heer CODSEN antwoordt, dat dit wel
het geval is.
De heer 't GILDE meent, dat men er dan
niet lang over praten moet, want dan heeft
de eigenaar van een gestorven dier er niets
<me^ te maken, doch de verzekering maat
schappij.
De heer CODSEN merkt op, dat koeien
bijna niet verzekerd zijn.
De heer DMMBRECHTSEN VAN RITTHEM
meent, dat een boer zich toch door verzeke
ring tegen verlies kan dekken.
De heer DE KRAKER is van oordeel, dat
men dan den boer zou dwingen om zijn bees-
ten te verzekeren.
De heer't GILDE merkt op, dat dit niet zoo
is. De boer is in de gelegenheid, zijn dieren
te verzekeren, doch hij mag het risico ook zelf
dragen.
De heer CODSEN meent, dat als de huid er
af mag en geen stank verspreid mag worden,
de dieren den put in kunnen gaan. Hij voor-
ziet, dat er van de 10 wel 6 dien weg op zul-
len gaan.
De heer GEEDHOHDT: Dat deugt niet, dat
is strafbaar.
De heer CODSEN: Maar als er nu niemand
omtrent is.
De heer VERDINDE constateert, dat als
een dier met den auto van de Gekro wordt
vervoerd, en het stinkt, dan deugt eigenlijk
die auto niet. Want een auto die hermetisch
sluit, kan ook geen stank verspreiden.
De heer DE VOS is van meening, dat door
deze heele zaak, die opgelegd is uit hygieni-
sche overwegingen, de toestand eigenlijk erger
geworden is, dan die ooit geweest is. Het is
toch eigenlijk niet juist, dat men de mensohen
laat betalen of hun de huid niet laat houden,
omdat de auto niet dicht is. Daar baat men
bovendien de volksgezondheid niet mee.
De heer VERDINDE stelt voor, aan den In-
specteur van de Volksgezondheid te antwoor-
den, dat de oorzaak van al die dingen is, dat
de wagen niet hermetisch gesloten is, en dat
de Gekro moet zorgen voor een auto die
dicht is.
De heer CODSEN acht dit zeer juist gezien
van den heer Verlinde.
De heer VAN DRIED is van meening, dat
het mogelijk is een sluiting te maken als bij
de gasovens.
De heer VAN CADSAND moet een kleine
opmerking maken. De verzekeringmaatschap-
pijen bepalen, dat gestorven dieren absoluut
niet van de huid ontdaan mogen worden.
De heer VERDINDE is van oordeel dat men
logisch moet redeneeren. De raad heeft deze
zaak geaccepteerd, omdat het moest. Nu
blijkt, dat die auto van de Gekro een stank
verspreidt, ligt het naar zijn meening op den
weg van den Inspecteur van de Volksgezond
heid om er voor te zorgen dat de auto dicht is.
De VOORZITTER acht dit onderwerp vol-
doende besproken. Hij brengt het voorstel
van Burgemeester en Wethouders in stem
ming.
Het wordt verworpen met 10 tegen 3 stem-
men.
Voor stemmen de heeren De Bruijn, Geel
hoedt en Van Cadsand; tegen stemmen de
heeren Colsen, Van Driel, 't Gilde, De Vos,
Den Hamer, Dees, Verlinde, Dambrechtsen
van Ritthem, Riemens en De Kraker.
De VOORZITTER keert ter vergadering
terug.
17. Onderzoek geloofsbrieven van de nieuw
gekozen leden van den raad.
Ingekomen zijn de geloofsbrieven van de
bij de stemming op 21 Juni 1939 gekozen leden
van den raad:
D. J. van Driel, M. de Vos, J. N. 't Qilde,
D. J. Geelhoedt, C. A. Verlinde, N. J. C. Dam
brechtsen van Ritthem, D. E. de Kraker, J.
Riemens, J. F. K. A. P. Filius, A. J. W. B.
van Rietschoten, J. D. de Cock, J. den Hamer,
P. J. van Strien, H. J. Colsen en G. Klaassen.
De VOORZITTER verzoekt de heeren Dam
brechtsen van Ritthem, Van Driel en den
wnd. Secretaris een commissie tot onderzoek
dier geloofsbrieven te vormen.
Hij schorst de vergadering.
Na heropening deelt de commissie, bij
monde van den heer Van Driel, mede, dat de
geloofsbrieven tijdig zijn ingezonden en voor-
zien waren van de bij de wet vereischte be-
scheiden, weshalve zij voorstelt toe te laten
tot leden van den raad de heeren:
D. J. van Driel, M. de Vos, J. N. 't Gilde,
D. J. Geelhoedt, C. A. Verlinde, N. J. C. Dam
brechtsen van Ritthem, D. E. de Kraker, J.
Riemens, J. F. K. A. P. Filius, A. J. W. B. van
Rietschoten, J. D. de Cock, J. den Hamer, P.
J. van Strien, H. J. Colsen en G. Klaassen.
Met algemeene stemmen wordt aldus be-
sloten.
18. Qmvraag.
a. De heer RIEMENS vraagt of het niet
mogelijk is, den weg van het Juliana van Stol-
bergplantsoen te doen aansluiten aan den
Molendijk.
De heer't GIUDE meent, dat hiervoor wijzi-
ging van het uitbreidingsplan noodig zal zijn.
De VOORZITTER antwoordt, dat Burge
meester en Wethouders zich hierover zullen
beraden.
b. De heer RIEMENS vraagt om de situa-
tie aan de Deeuwenlaan te verbeteren, de
loods van den handelaar in landbouwwerk-
tudgen staat daar naar zijn meening in den
weg.
De VOORZITTER antwoordt, dat deze loods
is gebouwd op grond van den man zelf. Deze
wil daarvan alleen voor duur geld afstand
doen. iSpreker stemt toe, dat het daar een
onaangename situatie is.
c. De heer RIEMENS vraagt, op welke
manier Burgemeester en Wethouders zich
voorstellen, dat de schoolkinderen bij de aan-
staande blijde gebeurtenis feest zullen vieren.
De VOORZITTER antwoordt, dat de school
kinderen op dien tijd waarschijnlijk allemaal
vacantie zullen hebben.
d. De heer RIEXMENS vraagt, hoe het
staat met den luchtbeschermingsdienst.
De VOORZITTER antwoordt, dat deze naar
gelang van de fondsen die beschikbaar zijn,
niets te wenschen overlaat. Volgend jaar zai
een post op de begrooting worden geplaatst
voor aanvulling van materieel.
De heer RIEMENS vraagt of er ook plan-
nen zijn voor het maken van schuilloop-
graven.
De VOORZITTER antwoordt, dat deze nog
niet zijn uitgewerkt. Er is op verschillende
plaatsen reeds een onderzoek ingesteld, doch
oVeral stuit men op een vrij hoogen grond-
waterstand. Deze zaak is nog in onderzoek.
e. De heer RIEMENS deelt mede, dat het
hem zeer spijt, dat door de Waterleiding-
Maatschappij werken worden uitgevoerd in
werkverschaffing, die eigenlijk tot de normale
taak van het vrije bedrijf behooren. Men ver-
neemt daarover geregeld klachten. Het is
naar sprekers oordeel niet meer dan billijk,
dat een dergelijk werk onder de normale be-
drijfsvoorwaarden wordt uitgevoerd.
De VOORZITTER: Wilt u dat ik daarop in
deze vergadering antwoord?
De heer RIEMENS heeft te kennen willen
geven, dat het niet goed geacht kan worden,
dat er op deze manier gewerkt wordt.
De VOORZITTER herhaalt, dat hij daarop
in dezen raad moeilijk kan antwoorden.
De heer RIEMENS vervolgt, dat er daar-
naast verschillende klachten zijn, dat het bij
dat werk niet toegaat zooals het behoort.
Spreker heeft vemomen, dat er door de
directie menschen ontslagen zijn, met het
motief dat ze ongeschikt zijn. Nu heeft werk
verschaffing een socialen kant en dient er
juist toe om menschen die ongeschikt zijn tot
volwaardige arbeiders, of volwaardiger arbei
ders te maken. Indien er dus menschen met
dit motief naar huis gezonden moeten worden,
moet spreker constateeren, dat dit deel der
werkverschaffing niet beantwoordt, aan het
doel dat werkverschaffing beoogt.
De VOORZITTER antwoordt, dat indien be
paalde feiten genoemd worden, deze door
Burgemeester en Wethouders zullen worden
onderzocht. Verder wijst hij er op, dat het
werk wordt uitgevoerd middels een leening
van het Werkfonds, en dat het Werkfonds
voor de uitvoering bepaalde voorwaarden
stelt.
De heer RIEMENS merkt op, dat dit hem
niet duidelijk is. Bij den aanleg is geen kapi-
taal van het Werkfonds verkregen en is dus
de aanleg met particulier kapitaal tot stand
gekomen. Nu sluiten andere gemeenten aan,
waardoor het dus noodig is geworden, het
kapitaal uit te breiden, welk kapitaal van het
Werkfonds gekregen wordt. Naar sprekers
meening komen dan die gemeenten in een
gunstiger positie door de garantiestelling die
zij geven.
De VOORZITTER antwoordt, dat er ten
aanzien van de N.V. niets veranderd is.
De heer RIEMENS ziet de zaak zoo in, dat
de gemeente Terneuzen garant is.
De VOORZITTER antwoordt, dat alle deel-
nemende gemeenten gezamenlijk garant zijn.
De heer DE VOS deelt mede, dat wanneer
hij het wel voor heeft, het vooral op aan-
drang van de gemeenten in het Westelijk deel
gebeurd is, dat deze leening van het Werk
fonds verkregen is. Deze meenden, dat het
goedkooper zou zijn, als dit werk op die wijze
werd uitgevoerd. Dat mag in de eerste
plaats geen reden zijn, want het komt er dan
op neer, dat de arbeider het werk moet hel-
pen betalen.
Ten tweede blijkt, dat de gemeenten, wien
het aangaat, zelf geen werkloozen hebben. En
dan moet Terneuzen bijspringen. En Terneu
zen levert maar. Spreker heeft vernomen,
dat er van deze gemeente een 100 man wer
ken. En als de menschen goed verdienden
was het wat anders, doch er zijn klachten,
zooals dat bij elke werkverschaffing voorge-
komen is. Er zijn hier klachten en ook in
Axel zijn er klachten, en spreker zou Burge
meester en Wethouders in overweging willen
geven die te onderzoeken en als ze juist blij-
ken, geen menschen meer in werkverschaffing
er heen te zenden.
De VOORZITTER meent, dat die klachten
dan toch eerst onderzocht moeten worden.
De heer DE VOS vervolgt, dat het er op
neer komt, dat hier volkomen normaal werk
in werkverschaffing uitgevoerd wordt, omdat
men meent dat het goedkooper verkregen
kan worden door te beknibbelen op de loonen.
Het zijn dus feitelijk in dezen de arbeiders die
het werk betalen.
De heer VERDINDE had het, voor de uit
voering van dit werk in West Zeeuwsch-
Vlaanderen begonnen was, gewenscht geacht
dat de raad hierover ook eens gehoord was.
Onze vertegenwoordiger bij de Waterleiding-
Maatschappij kan daarover alleen niet oor-
deelen. Spreker is van opinie, dat de raad zich
had behooren uit te spreken bij het uitgeven
van een dergelijk kapitaal, als bij de kwestie
van de doortrekking naar het Westelijk deel
betrokken is. Dit werk loopt over het Werk
fonds, en men heeft dit geld kunnen krijgen
onder de conditie, dat het in werkverschaf
fing moest gebeuren, anders werd het te duur.
Spreker acht deze redeneerig onlogisch. In
dien een werkman in het vrije bedrijf 18 ver-
dient, en voor hetzelfde werk wordt in werk
verschaffing 13 betaald, dan verdient men
iedere week f 5 aan dien man. Indien het dan
niet anders gekund had, dan had men deze
zaak kunnen laten struikelen. Als een werk
man in werkverschaffing /13 verdient, dan
kan hij beter in den steun loopen, want dan
kan hij nog niets uitgeven en profiteeren de
gemeentenaren daarvan ook niet, terwijl, als
hij f 18 tot f 19 verdient, er nog een paar cent
de gemeente binnen komen. Spreker vraagt
verder, of de gemeente aan deze zaak nog
meer moet betalen dan wanneer aan de arbei
ders steun uitgekeerd wordt, want als dat het
geval is, zou hij willen voorstellen, geen men
schen uit te zenden. Spreker is er tegen, dat
de gemeente Terneuzen, die het grootste con
tingent arbeiders uitzendt, omdat er in andere
gemeenten een tekort aan arbeiders is, daar
voor ook nog zou moeten betalen. Hij acht
dien heelen opzet verkeerd. Hij zal er thans
niets meer over zeggen, doch hij zou het mis
voor hebben, indien men er niets meer van
zou hooren. Indien het de gemeente meer
kost dan steunuitkeering, is hij er tegen.
De heer OODSEN kan zich daarbij aan
sluiten. Dat is uit den booze.
iDe heer DE VOS constateert, dat men hier
te doen heeft met volkomen normaal werk,
dat normaal zou moeten worden uitgevoerd.
Bovendien wordt aan de menschen een ver-
schillend loon uitbetaald, nl. 23 en 28 cent
per uur. Dit acht spreker een verkeerde ver-
houding. De menschen moesten betaald wor
den naar de prestaties, zooals ook bij normaal
werk behoort.
De heer RIEMENS zou er voor zijn een
commissie te benoemen om deze zaak te on
derzoeken, en blijkt dan dat het de gemeente
meer kost dan uitkeering van steun, den toe-
voer van menschen stop te zetten.
De VOORZITTER antwoordt, dat deze zaak
reeds in het college is behandeld. Het is op-
gevallen, dat de kosten hoog zijn, en er is
opdracht gegeven na te gaan, hoeveel die kos
ten zijn. Spreker stelt dus voor, Burgemees
ter en Wethouders de gelegenheid te geven
dit te onderzoeken en daarvan verslag uit te
brengen aan den raad.
De heer DE VOS vraagt of het juist is, dat
gesteunden uit het Burgerlijk Armbestuur niet
bij de werkverschaffing geplaatst zijn, omdat
het te veel kost.
De heer VERLINDE vindt het onbillijk, dat
de gemeente nog zou moeten bijdragen voor
het aanleggen van een waterleiding in het
Westelijk deel, temeer waar door deze aan-
sluiting de positie van Terneuzen, Axel, Sas
van Gent en Hulst slechter wordt.
De VOORZITTER merkt op, dat het risico
niet grooter wordt.
De heer DE VOS meent, dat de gemeenten
er toch voor hun deel in participeeren.
De heer VERLINDE: De gemeenten die
meedoen.
De VOORZITTER merkt op, dat er in het
Oostelijk deel heel wat meer gemeenten zijn,
die aangesloten zijn. Zoowat heel Oostelijk
Zeeuwsch-Vlaanderen is aangesloten.
De heer LAMBRECHTSEN VAN RITTHEM
merkt op, dat indertijd in uitzicht gesteld is,
dat als een zeker percentage der inwoners
aangesloten is, de kans groot is, dat de prijs
van het water verlaagd zou worden. In den
laatsten tijd zijn verschillende gemeenten aan
gesloten. Is het niet mogelijk, dat verlaging
van den waterprijs tegemoet gezien kan wor
den.
De VOORZITTER antwoordt, dat de maat
schappij nog aan het groeien is. Door de uit-
breiding naar het Westelijk deel worden groote
kosten gemaakt, die niet in verhouding staan
tot de baten. De toestand zal daarvoor eerst
geconsolideerd moeten zijn, en dan kan nage-
gaan en besloten worden of tot verlaging van
den waterprijs kan worden overgegaan. Men
kan dit pas zeggen als het volledige werk
g'ereed gekomen is. En indien dit gaat in het
tempo waarin het in Oostelijk Zeeuwsch-
Vlaanderen gebeurd is, kan dit vlug zijn. Er
zijn thans in het Oostelijk deel nog slechts 4
gemeenten die niet aangesloten zijn.
De heer LAMBRECHTSEN VAN RITTHEM
constateert, dat dus een verlaging van den
waterprijs afhankelijk is van het al of niet
aansluiten van Westelijk Zeeuwsch-Vlaande
ren aan de waterleiding. Indertijd is het door
den directeur der waterleiding op de confe
rence die gehouden is, wel degelijk toegezegd
ien daarbij is van aansluiting van het Westelijk
deel niet gesproken.
De VOORZITTER antwoordt, dat men niet
moet vergeten, dat van het begin der oprich-
ting af in tjet Westelijk deel hebben meege-
daan de gemeenten Aardenburg, Breskens en
Oostburg. Men moet thans niet zeggen, dat
eerst Oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen een ver
laging van de prijzen moet krijgen, en dat het
Westen dan maar moet wachten.
De heer LAMBREOHTSEN VAN RITTHEM
meent, dat men op deze manier nooit een ver
laging van den waterprijs zal krijgen.
De VOORZITTER: Als de maatschappij
geconsolideerd is.
f. De heer 't GILDE zou graag van het
college vernemen hoe ver het gevorderd is
met de maatregelen voor het pachten van de
dijken.
De VOORZITTER dacht, dat dit pas in
October zou gebeuren.
De heer 't GILDE bedoelt, of maatregelen
zijn genomen om er al of niet toe over te
gaan.
De VOORZITTER antwoordt, dat dit be
sloten is. Zoodra de pachttermijn verloopen
is, zal de gemeente trachten deze dijken te
pachten.
g. De heer DEES vraagt, of niet uitgezien
kan worden om het woonwagenkamp naar een
andere plaats over te brengen. Spreker heeft
al eens gedacht aan het terrein in de omgeving
van ijsbaan tusschen de West- en Middensluis.
Thans zitten de menschen daar tot last van
de bewoners.
De toestand is soms onhoudbaar. Spreker
geeft Burgemeester en Wethouders dit punt
dringend in overweging.
De VOORZITTER antwoordt, dat deze
kwestie in Burgemeester en Wethouders reeds
meer besproken is. Het is evenwel een uiterst
moeilijke kwestie.
De heer DEES meent, dat het goed zou
zijn als ze op een plaats kwamen waar ze
meer onder toezicht stonden. Het is er thans
een niemandsland.
De heer LAMBREOHTSEN VAN RITTHEM
vraagt zich af of ze niet op de vuilnisbelt
geplaatst kunnen worden, nu er een gedeelte
van de leiding reeds dicht is.
De heer VERLINDE: Dat zou ik niet doen,
dan zijn ze te dicht bij ons natuurschoon.
De heer COLSEN geeft toe, dat de men
schen last kunnen veroorzaken, doch om ze
op de vuilnisbelt te zetten, daar zou hij niet
toe kunnen overgaan. Het zijn tenslotte ook
menschen en er zijn ook veel goede onder, al
is het ook wel eens andersom.
De VOORZITER zegt toe, deze zaak te zul
len* bekijken en te zullen trachten tot een
andere oplossing te komen.
De heer VAN CADSAND vraagt of het nu
toch wel pertinent noodig is, dat de gemeente
zelf de dijken pacht. Spreker heeft de over-
tuiging, dat het toch wel mogelijk moet zijn
met de pachters tot een toveheenkomst te
komen.
De VOORZITTER antwoordt, dat dit meer
getracht is, doch ze zijn daarvoor niet te vin-
den.
De heer 't GILDE denkt, dat, als het vuur
nauwer aan de schenen gelegd wordt, ze
misschien wel argems voor te vinden
zijn. Spreker meent, dat voorkomen moet
worden, dat ze hun beesten langs de
dijken laten weiden, opdat men van al die
groene bloemen verlost wordt. iSpjreker is
van meening, dat de betrokkenen naast de
lusten ook de lasten moeten willen dragen.
Thans heeft de gemeente er geen recht en kan
er, als zij er een bankje wil plaatsen, gezegd
worden dat het daar weg moet. De gemeente
moet de menschen in staat stellen op de dijken
behoorlijk te wandelen en te loopen, en daar
om is het wel degelijk noodig, dat de gemeente
er zeggenschap over krijgt.
g. De heer LAMBREOHTSEN VAN RIT
THEM heeft een verzoek van enkele bewoners
der Scheldekade, om er op toe te zien, dat er
geen Vuilnis in de buitenhaven, langs den'
muur van den Scheldedijk, wordt gestort. Er
liggen daar in de buurt van de aanlegplaats
van de boot doozen en stroo, en dat is in het
geheel niet hygienisch.
De VOORZITTER vraagt of die van de
bewoners van de Scheldekade afkomstig zou-
den zijn.
De heer LAMBRECHTSEN VAN RITTHEM
weet dit niet, maar men denkt wel, dat dit
het geval is.
h. De heer LAMBRECHTSEN VAN RIT
THEM herinnert er aan, dat indertijd een
bespreking is gehouden betreffende de inrich-
ting van schuilkelders. Zou het hoofd van
den luchtbeschermingsdienst kunnen mededee-
len hoe de stand van zaken, met betrekking
hiertoe is, voornamelijk in de omgeving van
de Westkolkstraat, opdat de menschen zullen
weten, dat er in gereedheid gebracht zijn en
gebruikt kunnen worden.
De VOORZITTER antwoordt, dat men hier-
mede nog niet zoo ver gevorderd is. Indertijd
heeft men de kelders, die er zijn, laten op-
nemen en is men wezen kijken of die bruik-
baar zijn. Men is met deze zaak thans nog
bezig. De heer Hack is thans met vacantie
en zoodoende ligt deze kwestie even stil.
Alleen de voorloopige werkzaamheden zijn
verricht om te weten welke kelders er in de
gemeente aanwezig zijn.
De heer LAMBREOHTSEN VAN RITTHEM
constateert, dat, als het eenmaal zoo ver is,
men hieromtrent inlichtingen zal kunnen krij
gen.
i. De heer DE BRUUN vraagt of Burge
meester en Wethouders den eigenaar van het
weiland aan den Molendijk zou willen verzoe-
ken het prikkeldraad aan den anderen kant
van de boomen aan te brengen, dan waaraan
het thans is bevestigd. Nu is het gevaarlijk.
De VOORZITTER antwoordt, dat hij niet
wist, dat er daar prikkeldraad was. Het is
verboden prikkeldraad aan een openbarenweg
te hebben. Hij zegt toe, er achteraaii te zul
len z&ten.
j. De heer DE KRAKER verzoekt, dat er
omgezien zal worden naar den betonweg aan
den Baandijk. Het is den laatsten tijd ge
beurd, dat het water in de huizen liep. De
goten aldaar zijn klein, er geraakt vuil in en
dan loopen ze over. Door Pieters is hem dit
gevraagd.
De heer VAN CADSAND deelt mede, dat
Dinsdag j.l. dit in Burgemeester en Wethou
ders is besproken en dat opdracht gegeven
is aan den bouwmeester om dit te verbeteren.
k. De heer COLSEN herinnert er aan, dat
ongeveer een jaar geleden is besproken am
een doorbraak te maken van de Spoorstraat
naar de Kerkstraat. Hij verzoekt op het ter
rein naast de openbare school een bouwverbod
te leggen,, want als> daar een huis komt te
staan, wordt het veel lastiger. Er kan toch
op dien grond een bouwverbod gelegd worden
Indertijd is er een adres geweest om van
de Nieuwe Kerkstraat naar de Spoorstraat
een doorbraak te maken.
De VOORZnTER vraagt hoe de heer Col
sen dat wil doen. Met een tunnel?
De heer COLSEN meent, dat dit zou kunnen
door een viaduct over het spoor.
De heer VAN DRIEL vraagt of men toch
over die sloot kan komen.
De heer COLSEN meent, dat er toch een
bouwverbod gelegd kan worden.
Als er daar nu een kazeme komt, is het
vol gebouwd.
De VOORZITTER gevoelt er niet veel voor,
doch zal deze zaak in het college ter sprake
brengen.
1. De heer COLSEN wijst er op, dat een
week of 3, 4 geleden de werkliedenbond zijn
20-jarig bestaan herdacht. Toen heeft deze
geen toestemming gekregen om met een paar
vaandels over Sluiskil te marcheeren. Spreker
dacht, dat de burgemeester daarvoor vergun-
ning moest geven, doch deze is door Burge
meester en Wethouders geweigerd. Het is
toch geen werk, dat men met opgerolde vaan
dels marcheeren moet. Vroeger, onder burge
meester Huizinga, werd er wel toestemming
verleend, doch nu is deze geweigerd.
m. De heer VERLINDE vraagt of het de
bedoeling is, dat de plakborden blijven staan.
Anders zouden ze wel weg gedaan kunnen
worden.
De heer't GILDE meent, dat men daarmede
nog een maand wil wachten.
De VOORiZITTER deelt mede, dat reeds
opdracht is gegeven om ze weg te halen.
n. De heer VAN CADSAND herinnert er
aan, dat, naar aanleiding van de be&prekin-
gen in de laatst gehouden vergadering, nog
besloten moet worden de school te Sluiskil
een naam te geven en is opdracht gegeven
aan het college een naam voor deze school
te zoeken. Naar sprekers oordeel behoort
daarmede het college thans te komen. Deze
kwestie is in het college besproken en dit is
van meening, dat aan de school de oude be-
staande aanduiding moet gegeven worden, en
wel: school D.
De heer OOLSEN kan zich daarmede niet
vereenigen. Dan kon men beter besluiten,
zooals in de geheime vergadering besproken is,
dat, waar het ontwerp is ingezonden onder
motto .Beatrix", de school .Beatrix-school"
te noemen.
De heer VAN OADSAND deelt mede, dat
het hem voorkomt, dat deze heele ellendige
kwestie, waarop de heer Colsen doelt, thans
wel voldoende besproken is. Het college heeft
hierover geraadpleegd en acht het gewenscht,
dat de school den ouden naam krijgt, die de
school te Sluiskil had, n.l.school D.
De heer DE VOS vraagt waar school B
op den duur blijft.
De heer 't GILDE geeft in overweging de
school B te noemen.
De VOORZITTER meent, dat men het
beter kan laten, zooals het is. Spreker is er
niet voor, dat een openbare school op naam
staat.
De heer VERLINDE stemt toe, dat het niet
gebruikelijk is, dat openbare scholen een be-
paalden naam dragen. Spreker veronderstelt,
dat daaraan geen namen gegeven worden.
De VOORZITTER bevestigt, dat dit niet
gebruikelijk is.
De heer LAMBREOHTSEN VAN RITTHEM
geeft in overweging het hiaat aan te vullen.
Dat men in de gemeente een school A, C en
D heeft, is een beetje raar.
De VOORZITTER zegt toe, dat dit verzoek
zal worden doorgezonden naar de administra-
tie. Voor een bepaalden naam voor een open-
bare school, voelt het college niets.
De heer COLSEN is er wel voor, te meer
waar een ieder zegt, dat het de mooiste school
in de omgeving is.
De VOORZITTER is van meening, dat het
iets heel gewoons is.
De heer OOLSEN meent, dat, waar hij zoo
welwillend is geweest er in toe te stemmen
van zijn ontwerp gebruik te maken, het de
plicht van den raad is, de school een naam te
geven. Eh in den naam ..Beatrix", schuilt
toch niets.
De heer DE VOS: Laat ons dan de school
,„B" noemen, dat is dan ook een afkorting
van .Beatrix".
De heer OOLSEN doet het voorstel de
nieuwe openbare school de „Beatrix-school"
te noemen.
Dit voorstel wordt niet gesteund en kan dus
geen onderwerp van beraadslaging uitmaken.
De VOORZITTER schorst de openbare ver
gadering, welke overgaat in een zitting- met
gesloten deuren.
Na heropening richt de VOORZITTER zich
als volgt tot de vergadering:
Nu het de laatste zitting van den raad in
deze periode is, wil ik een woord van afscheid
tot u richten. Enkelen uwer zijn slechts een
enkele maal in de^e vergadering geweest,
anderen een langeren tijd, Ik zal niet tot ieder
uwer persoonlijk het woord richten; hierop
wil ik echter een uitzondering maken voor
wat den heer Van Cadsand betreft.
Ik heb het mij een voorrecht gerekend
nauwer met u kennis te maken gedurende den
tijd, die u als wethouder de gemeente hebt
gediend. We hebben nauwer kunnen samen-
werken waar het betrof de behartiging der
belangen van de gemeente. Voor de wijze,
waarop die belangen door u zijn waargenomen,
betuig ik u mijn hartelijken dank. Meer in
het bijzonder wil ik hier nog wijzen op den
bouw van de school te Sluiskil. Er zijn zeker
niet veel dagen voorbij gegaan, dat u daar
niet geweest bent.
Gij hebt besloten u niet verder beschikbaar
te stellen en gemeend plaats te moeten maken
voor jongeren. Wij moeten dit besluit billijken,
doch betreuren het in u iemand te verliezen,
die de gemeente van binnen en van buiten
kent. Zoowel te Sluiskil als te Terneuzen
zullen wij u missen.
En als we van u afscheid nemen, gaan on-
willekeurig onze gedachten uit naar uw voor-
ganger. Als toen, zoo zal ook nu de ledige
plaats, die u achterlaat, moeilijk zijn te ver-
vullen op een gelijke wijze als gij dit gedaan
liebt.
Wij hopen, dat de rust, die gij gemeend hebt
te moeten zoeken, nog langen tijd door u moge
genoten worden en dat u een aangenamen en
gelukkigen levensavond zult mogen hebben.
In deze laatste vergadering van den ouden
raad, blijkt het feit, dat men voor het laatst
bijeen is, eenigen weemoed te verwekken. De
keeren, dat er in deze vergadering gesproken
is over de belangen der gemeente, is gebleken
dat er verschil van inizicht aanwezig is, doch
ik heb kunnen vaststellen, dat dit nooit aan
leiding is geweest, dat in den toon, die op deze
vergadering werd gehoord, iets lag, dat niet
binnen deze muren thuis behoorde. Wanneer
al eensi, in het vuur van zijn rede, iemand
zich liet gaan en bij het citeeren van zijn
zegslieden termen gebruikte waarvan men
schrok, dan was er toch steeds de overtuiging,
dat deze door het gemeentebelang in den mond
werd gegeven. In de tweede plaats heeft ieder
zijn inzichten op zoo duidelijk mogelijke wijze
naar voren kunnen brengen.
Als in September de raad in zijn nieuwe
samenstelling bijeen komt, dan zal ik eenige
nieuwe gezichten onder u zien, doch ook velen,
die in deze zittingsperiode aanwezig waren,
zullen hier weer terugkeeren. Ik hoop, en
spreek den wensch uit, dat ik met dezen
nieuwen raad op dezelfde aangename wijze
zal mogen samenwerken als dit met u het
geval was.
Ik dank u alien daarvoor zeer en wensch
u Gods besten zegen toe.
De heer VAN CADSAND: Mijnheer de
Voorzitter, ik ben u hoogst dankbaar voor de
woorden, die u tot mij hebt gericht. Juist nu,
na het verstrijken van een tijd van 20 jaar,
dat ik als raadslid de gemeente heb gediend,
was ik van oordeel, dat nu de tijd gekomen
was om, op grond van mijn leeftijd, afstand
te doen van het raadslidmaatschap en dus
niet langer deel uit te maken van den ge-
meenteraad. Ik wil den raad het college
zal ik dit bij een andere gelegenheid doen
l&en woord van dank brengen voor zoover zij
(met mij hebben willen en kunnen meegaan.
(Er is in dezen raad een groot verschil van
[meening. Ik ben indachtig de woorden van
onzen vorigen voorzitter, die destijds eens zei,
dat deze raad was samengesteld uit uiterst
ifechts en uiterst links. Doch, bij alle ver-
ischil van meening, is er in geen geval vijand-
■schap onder ons geweest. Mijnerzijds is dat
piet het geval; dat men elkaar niet steeds
kon volgen, is iets anders. Dat kon ik in alle
gevallen ook niet. Doch, voor zoover wij
elkaar hebben kunnen en willen volgen, blijf
ik u dankbaar voor hetgeen in samenwerking
tot stand is gekomen.
Ik dank ook de heeren, die mij als wethou
der hebben willen aanvaarden. Aan mijn
werkzaamheid als zoodanig zullen gebreken
hebben gekleefd. Ik ben nog steeds indachtig
de woorden van den heer Lambrechtsen van
Ritthem, die, toen hij mij feliciteerde met mijn
benoeming tot wethouder, tot mij zeide: ik
hoop, dat het goed gaat. Ik heb hierop ge-
antwoord: daar twijfel ik geen oogenblik aan!
En toen hij mij, lachende, aankeek, heb ik
ivervolgd: in zooverre jullie niet meer van mij
eischen dan ik leveren of presteeren kan.
Want meer kan een mensch niet geven. In
de vaste overtuiging, dat ik alles heb gegeven,
wat door mij gegeven kon worden, neem ik
van den raad afscheid.
(Teekenen van instemming.)
De heer DE BRUIJN: Mijnheer de Voor
zitter, op uw dankzegging aan de raadsleden,
die in de nieuwe zitting niet terugkeeren, wil
ook ik een kort woord voor mij en den heer
Dees spreken.
In de acht jaar, welke ik in den raad zitting
had, en ook gedurende den tijd, welke mijn
collega hier doorbracht, is het steeds ons
streven geweest om, naar onze beste weten,
de gemeentebelangen te helpen behartigen.
Wij keeren alzoo hier niet terug en waar
wiji ons niet meer wenschten beschikbaar te
stellen, was dit om het verschil in de betref
fende partijien te helpen oplossen.
Dat geen overeenstemming is bereikt, is
dit aldus niet door ons toedoen.
Wij spreken intusschen den wensch uit, dat
ook door den nieuwen raad de belangen der
gemeente ten voile zullen mogen worden be-
hartigd.
De VOORZITTER sluit de vergadering.