I Hij meent, evenals de heer De Ruijter, dat de hiervoor uitgegewen gel den uiteindelijk weer bij de -gemeente terugkomen. De VOORZITTER constateert, dat er een voorstel is om aan hat verzoek te ivoldoen en een subsidie van f 100 te verleenen, nl. dat van den heer De Ruijter. Het voorstel De Ruijter wordt aangenomen met 12 tegen 1 stem. Voor stemmen de heeren 'Hamelink, Van 't Hoff, Oggel, De Ruijter, Seghers, C. van. Bendegem, iP. J. van Bendegem, Van de Bilt, Die^eman, Esselbrugge, Fanoy en'tGilde; tegen stemt de heer De Jonge. 116. Kosten keuringsdienst ingevolge de warenwet. f 550. 117. Overdracht ontvangen rechten inge volge de warenwet. 500. 118. Kosten verzekering, pensionneering enz. ambtenaren en beambten. 14,50. 119. Kosten verzekering tegen brand- en stormschade. f 2,08. 120. Rente van geldleeningen. f 119. 121. Aflossing van geldleeningen. f 225. 124. Jaarwedden van en hulpmiddelen van schoolartsen. f 600. De heer 't GILDE staat in beginsel sym- pathiek tegenover deze zaak en was sterk voor deizen post, toch moet hij gezien den som- beren toon deizer begrooting bezwaar maken nu dit jaar /600 wordt uitgetrokken voor het stiehten van een schoolantsendienst. Spreker wil in dit verband hiermede vragen of Burge meester en Wethouders in samenwerking met andere gemeenten pogingen tot het inrichten van een schoolartsendienst willen aanwenden. De VOORZITTER antwoordt, dat de bedoe- ling is, dit uitsluitend plaatselijk te regelen. De heer 't GILDE vraagt zich af, of, in- dien het gezamenlijk gebeurt, zulks nlet voor- deeliger zou izijn. Thans wordt de school artsendienst over de drie artsen verdeeld. Hij veronderstelt, dat, indien dit meer centraal geregeld werd, dit voordeeliger zou uitkomen, indien het in samenwerking met andere ge meenten zou gaan. Het is voor die andere gemeenten toch ook een soc'iaal belang. [De VOORZITTER antwoordt, dat Burge meester en Wethouders hieromtrent geen con tact met andere gemeenten gehad habben. De heer 't GIDDE kan geen vrijheid vinden zijn stem aan dit voorstel te geven. De heer VAN 't HOFF deelt mede, dat het hem spijt, dat hij in dezen Burgemeester en Wethouders moet aanvallen. Zij stellen thans j 600 voor, voor dit doel uit te trekken, doch spreker merkt op, dat er nog 400 in schuilt. De VOORZITTER merkt op, dat Burge meester en Wethouders dat nlet voorstellen. De heer OGGEL geeft te kennen dat dat er buiten staat. De heer VAN 't HOFF wijst er op, dat, aangenomen dat na drie manden die 400 voor den dag komt, dan kost die post de ge meente f 1000. Spreker heeft de vrijmoedig- heid niet, daaraan zijn stem te geven. Spreker is heelemaal niet voor d'ien schoolartsendienst, geizien dat er thans een bedrag voor op de begrooting staat, doch men het al zooveel jaren zonder gedaan heeft, zou spreker willen voorstellen, dat dit wordt uitgesteld voor een jaar. Met 1940 kan er dan een post voor vrij komen. Indien er thans f 1000 voor gevoteerd zou worden, waar is dan het einde Als het financieel eenigszins toegelaten kon worden, zou spreker er zich tegen verzetten, doch, ge zien den financieelen toestand kan spreker er zijn stem werkelijk nieit aan geven. i De heer FANCY wil beginnen met op te merken dat Burgeimeester en Wethouders thans de vrijmoedigheid gevonden hebben, met een voorstel tot het instellen van een school artsendienst te komen en het hiertoe noodige bedrag in de begrooting te verwerken. 'Het is bekend, dat spreker er steeds een groot voor- etander v;an geweest is, hij is dit ook thans nog, in tegenstelling tot de 2 voorgaande heeren, die van meening zijn dat de financien het niet toalaten, hoewel hij toegeeft, dat de toestand daarvan niet aan den ster'ken kant is. iSpreker meent dan ook de vrijmoedigheid te mogen heblben, die f 600 te voteeren. Bij de behandeling der begrooting is tot uiting gekomen de kwestie der ziektegevallen van het Burgerlijk Armibestuur. Indien er een schoolartsendienst is, meent spreker dat er gervalien zullen zijn, die hun terugslag zullen doen gevoelen in de medische hulp aan min- vermogende menschen. Dit zal niet in het eerste jaar zijn, doch op den duur zal de uit- werking van den schoolartsendienst zich doen gewoelen ten opzichte van de gevallen voor het Burgerlijk Armbestuur. Alvorens de verordening te bespreken wil spreker een voorstel doen. Indien er geen meerderh^id gevonden mocht worden in den raad om 600 voor dit doel te voteeren, dan meent spreker, dat, hij juist om het principe vast te houden, een voorstel dcen om de kin der en het eerste jaar, dat zij op school komen aan een onderzoe'k te onderwerpen. Hij weet, dat men dan niet-komt, waar men zijn wil, - doch waar er jaarlijks ongeveer 120 kinderen op school komen, worden dezen dan toch on- derlzocht, en daarmede treft men 120 gezin- nen en spreker meent, dat, indien een kind een bacillendrager zou zijn, of op andere wijze afwijkingen had, de artsen onwiliekeurig ook de andere kinderen uit een dergelijk gezin zouden onderzoeken. Verder wil hij nog eenige wijizigingen in de verordening voor stellen. De VOORZITTER meent, dat men beter zal doen, den raad eerst te laten uitspreken of deze het voorgestelde bedrag al dan niet wenscht te voteeren. De heer FANCY wil nog over een punt het woord voeren, voor de bespreking van het al of niet /600 hiervoor voteeren ter sprake komt. Spreker heeft ge'informeerd in de grootere gem cent en hoe de dienst daar func- tionneert en wil, voor de verordening aan de orde komt, uitgepreken, dat het wenschelijk zal zijn dat een kind, wiens ouders-het niet willen doen onderzoeken, een verklaring over- legt van den huisdokter, alvorens op de school te komen en van de school af te gaan. Een jaarlijks onderizoek komt niet voor in groo tere gemeenten, doch wel in de kleinere, waar de arts er a.h.w. een liefhebberij van maakt. Laat deze regeling f 600 aan kosten meebren- gen naar sprekers oordeel is het dat waard. De heer ESSELBRUGGE moet verklaren. dat hij in dezen met zijn collega, den heer Van 't Hoff niet meegaat. In een vorige ver- gadering heeft hij hieromtrent ook het woord gevoerd, hij is niet van meening veranderd. Hij meent dat een onderzoek der schoolkinde- ren nuttig, ja zelfs noodzakelijk is, en is ver der van oordeel, dat, indien hiertoe thans niet besloten wordt, de zaak voor jaren van de baan is. Het voorgestelde beidrag valt spre ker tegen, hij dacht dat de heeren doktoren het gpedkooper zouden willen doen. De heer C. VAN BENDEGEM hoeft hier- over gelukkig weinig te zeggen, hij sluit zich aan bij de vendedigers van dezen post. De heer 't GILDE geeft te kennen, dat er nog wel 400 zou kunnen bijkomen, gezien het feit dat de eisch gesteld is, dat ieder der doc- toren 400 zou krijgen voor de armenpraktijk De heer FANCY: Laten wij asjeblieft de zaak zuiver houden. De heer 't GILDE wijst er op. dat in het afdeelingsverslag staat: ,,Deze deelde mede, dat dit niet direct zoo pertinent in de confe- rentie naar voren was gebracht, maar dat zij naast dat bedrag van 600 een eisch stellen van ieder 400 voor de armenpractijk, die ook meer en meer uitlbreidt". De VOORZITTER antwoordt, dat hierover gesproken is, doch er is geen eisch gesteld. De heer DE RUIJTER merkt op, dat een der doktoren er op staat, dat ieder der doktoren voor de uitoefening der armenpractijk 400 zal ontvangen. De VOORZITTER deelt mede, dat de artsen een conferenfie hebben gehad met Burge meester en Wethouders omtrent de instelling van den schoolartsendienst. Bij het verlaten der conferentie maakte een van hen er op opimerkzaam, dat een bedrag van f 800 aan den lagen kant was en dat hier wel f 400 bij zou mogen komen. De heer DiE RUIJTER deelt mede, dat hij, zooals het nu, staat, er moeilijk een uitspraak over kan doen. Als het spaak loopt, wordt het S 1000. Hij is er echter huiverig van, dit in openbare vergadering te bespreken. De heer DIELEMA N acht het heel een- vouidig. Laat de heeren doktoren dien eisch stellen. De raad is er ook nog. De VOORZITTER herhaalt, dat die eisch zoo niet gesteld is. De heer 't GILDE begrijpt het niet, in de itukken staat toch dat die eisch gesteld is. De VOORZITTER wijst er op, dat het niet zoo is. De heer 't GILDE antwoordt, dat het er toch zoo staat. De VCORiZITTER geeft te kennen, dat het er dan verkeerd staat. Spreker had het an- ders niet kunnen mededeelen in de sectie- vergaJdering. De heer P. J. VAN BENDEGEM zal zich aansluiten bij de woorden van den heer Van 't 'Hoff. Als de begrooting er beter voor- stond, zou ook hij er voor voelen, nu het niet zoo is, zal hij er zijn stem niet aan geven. De heer FANCY wenscht het volgende voorstel te doen. Als eventueel het voorstel Burgemeester en Wethouders niet zou worden aangenomen, stelt spreker voor, met ingang van 1939 de kinderen, die voor eerst de school bezoeken, te doen onderzoeken en het bedrag dat hiervoor noodig is, tot een bedrag van 200 te voteeren. De heer VAN 't HCFF kan zich hierbij neerleggen. De heer FANCY merkt op, dat er dan een principieele uitspraak is. De kinderen, die voor het eerst de school bezoeken, worden dan onderzocht en hiervoor wordt f 200 ge voteerd. Men moet goed begrijpen, dat spre ker dit voorstel niet doet, tenzij dan dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders om f 600 te voteeren, van de baan zou zijn. De VOGRZITTER wijst er op, dat men dan het voorstel van Burgemeester en Wethouders moet wijzigen. Hij is van oordeel, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders van de verste strekking is. De heer OGGEL merkt op, dat er dan toch ook zekerheid zou moeten bestaan, dat het op die wijze moet kunnen. De heer C. VAN BENDEGEM merkt op, dat een en ander hem toch moet verwonderen. Eerst moet er strijd gevoerd worden om een schoolartsendienst te verkrijgen, waar zich vele leden tegen veiklaarden en was er een sterke aandrang op Burgemeester en Wet houders noodig om hen zoover te krijgen. De gedachte, dat een districts-schoolartsendienst beter en goedkooper zal werken, kan spreker niet deelen. Voor 600 heeft de gemeente nu een schoolartsendienst en spreker verheugde zich er al op, dat een bedrag hiervoor op de begrooting is geplaatst. De heer Fanoy doet nu een voorstel voor een regeling, waarvan in de praktijk weinig terecht zal komen. Spreker zag dan ook liever dat men zich aan de be grooting hield en den dienst invoerde. De heer OGGEL meent, dat dit oo'k beter was. Om te beginnen doet de heer Fanoy thans dit voorstel. Dan heeft men echter een onvolledigen dienst, daar bij aanneming van dit voorstel all<een de kinderen gekeund wor den, die op school komen. Indien men in zou gaan op het voorstel van den heer Fanoy bereikt men alleen de kinderen, die op school komen. En dan wil de heer Fanoy dit voor 200 laten doen, terwijl bij het voorstel van Burgemeester en Wethouders de kinderen van alle 5 leerjaren onderzocht worden voor 600, waarmede de dienst volledig zou zijn. Bestaat er dan geen kans, dat er onder de kinderen die de school bezoeken, ook zijn die een gevaar voor de andere kinderen zijn. Het voorstel van den heer Fanoy geeft een onvol ledigen dienst. Spreker ziet het zoo, dat het behoort, dat het onderzoek geschiedt zoo- dra een kind den leerplichtigen leeftijd heeft en dat dit verder ook wordt voortgezet, 1 of 2 maal gedurende den tijd, dat de kinderen de school bezoeken, terwijl bij het verlaten der school, eventueel op verzcek der ouders nog een onderzoek kan plaats hebben. De heer C. VAN BENDEGEM vraagt, hoe- veel kinderen de school bezoeken. De VOiCRZITTER antwoordt, dat dit aan- tal ongeveer 900 is. De heer C. VAN BENDEGEM geeft te ken nen, dat men kan beginnen met f 600 uit te trekken voor een jaarlijks onderzoek. Er is over deze zaak reeds veel gesputterd en uit den daaruit vOortgevloeiden drang is dit voorstel ontstaan. De heer VAN 't HOFF is er, op grond van den financieelen toestiand, tegen. De heer C. VAN BENDEGEM begrijpt wel dat den heer Fanoy deze zaak wil redden door een voorstel te doen om 200 uit te trekken om ongeveer 100 kinderen te laten onderzoe ken. Doch dat voorstel kan groote conse- quenties hebben. De VOORZITTER meent, gehoord de be- spre'kingen het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan de orde te kunnen stellen. De heer DE RUIJTER wenscht zijn stem te motiveeren. Hij heeft er beizwaar tegen, voor te stemmen, daar er naar zijn vaste overtui- ging nog f 400 bij komt. De VOORZITTER geeft te kennen, dat de heer De Ruijter dat kan denken, doch dat er geen vaste gronden noch gegevens voor zijn. Burgemeester en Wethouders hebben ronduit in het openbaar verklaand, dat er geen eischen gesteld zijn. Wat er later gesproken wordt, daaraan kunnen Burgemeester en Wethouders niets doen. De heer VAN 't 'HOFF kan tot zijn spijt Burgemeester en Wethouders niet toegeven. Gezien de begrooting had spreker verwacht, dat er beizuinigd zou worden waar het maar kon. Als het voorstel van den heer Fanoy aangenomen wordt, komt er ook een dienst, al is het dan gebrekkig. Doch daar is reden voor, gezien de toestand der gemeente- financien. iSpreker moet er zich pertinent tegen ver klaren, niet omi die f 600 op zich zelf,. doch omdat het te veel is voor de gemeente. De heer OGGEL merkt op, dat de heer Van 't Hoff wel voor een schoolartsendienst is, als de begrooting er goed voor staat. De heer VAN 't HOFF antwoordt, dat in dien dit voor een jaar wordt uitgesteld, zulks toch ook zooveel verschil niet maakt. De heer OGGEL meent, dat indien men de noodzakelijkheid er van inziet, men er ook voor moet 'zijn, dat het goed gelbeurt. Die kwestie van die 400 is niet van zoo' n belang. De heer HAMELINK is van oordeel, dat men hier fundamenteel fout te werk gaat Het gaat hier om het feit of er al dan niet f 600 gevoteerd zal worden. De f 400, waar van hier telkens sprake is, worden er hier als een stok achter de deur aan vastgekoppeld. Indien men dit besluit neemt, legt de raad zich tAch niet vast voor latere eischen. De heer 't GILDE: Dan moet het zoo niet in de stukken gezet worden. De heer HAMELINK antwoordt, dat dit wat anders is. Doch daarom mag men de zaak zelf toch niet het kind van de rekening laten worden. Spreker is van meening, dat, indien men er iets van wil maken, het voor stel van Burgemeester en Wethouders aange nomen moet worden. En aan het adres van den heer Van 't Hoff merkt hij op, dat deze klaarblijkelijk ook al door dezelfde betzuini- gingswoede is aangegrepen als sommige an dere leden. Dezen weg moet men toch niet op gaan. Het is eigenlijk een principieele kwestie. Is een schoolartsendienst noodig, dan moet die ook goed zijn, is die niet noodig, dan moet men er niet aan beginnen. Doch men moet niet zeggen, dat er geen geld voor is. Het voorstel van Burgemeester en Wethou ders wordt aangenomen met 8 tegen 5 stemmen. Voor stemmen de heeren Hamelink, Oggel, Seghers, C. van Bendegem, Van de Bilt, Diele- man, Esselbrugge en Fanoy; tegen stemmen de heeren De Jonge, Van 't Hoff, De Ruijter, P. J. van Bendegem en't Gilde. Burgemeester en Wethouders stellen thans voor, vast te stellen de navolgende: REGELING van den Schoolartsendienst in de gemeente Axel. Artikel 1. Het toezicht op den gezondheidstoestand der leerlingen van alle lagere scholen in de gemeente Axel wordt opgedragen aan de drie plaatselijke schoolartsen. Artikel 2. De schoolartsen zijn verder belast met het toezicht op de schooll'okalen en het meubilair bij dat onderwijs in gelbruik. Over plannen voor nieuw op te richten of te vernieuwen schoolgebouwen en over aan te schaffen schoolmeubelen en andere hulpmiddelen bij het onderwijs, kunnen zij worden gevraagd voor het geven van advies. Voorts hebben zij het toezicht op den ge zondheidstoestand van het ondenwij'zend per- soneett meer in het bijzonder ter vaststelling van aandoeningen, welke gevaar of schade veroorzaken voor de gezondheid der leerlingen, of wel hinderlijik voor het onderwijs zijn. Artikel 3. Ter uitvoering van de in art. 1 bedoelde taak zijn de schoolartsen belast met: 1. het onderzoek wan alle voor het eerst ter school gekomen leerlingen voor zoo ver zij nog niet zijn onderzocht; 2. het op geregelde tijden onderzoeken der op school zijnde leerlingen en bovendien wan die leerlingen voor wie hij of het hoofd of de klasse-onderwijzer der school, zulks wenschelijk acht. Artikel 4. Het onderzoek der leerlingen geschiedt een- maal per jaar. iHet onderizoek is in hoofdzaak gericht op vaststelling van aandoeningen, die a. van nadeeligen invloed kunnen zijn op de geschiktheid tot het volgen van het onder wijs b. door het onderwijs op het verblijf in de school kunnen verergeren; c. hinderlijk zijn voor het onderwijs of ver blijf in de school; d. gevaar of schade kunnen veroorzaken voor de andere leerlingen. Artikel 5. Elk onderzoek heeft plaats in een afzon- derlijk vertrek. Althans niet in een lokaal, waarin gelijktijdig onderwijs wordt gegeven. Artikel 6. Hij treedt nimmer op als behandelend ge- neesheer, doch kan bij dringende noodzake lijkheid bij zijn bezoek aan de school maat- regelen van eerste hulp nemen. Artikel 7. De ouders, woogden of verzorgers worden in de gelegenheid gesteld bij het onderzoek hunne kinderen (pupillen) tegenwoordig te zijn. Daartoe wordt hun van te voren kennis ge geven van het door den schoolarts voor het onderzoek vastgestelde uur. De schoolarts mag slechts leerlingen onder zoeken, of zich doen ontkieeden, indien hun ouders, voogden of verzorgers daarin toe- stemmen. Wanneer de ouders, voogden of verzorgers bezwaar heblben tegen het onderzoek door den schoolarts, kan dit onderzoek op hun venzoek geschieden door den huisarts, aan wien in dat geval een lijst van vragen, opgesteld door den schoolarts, zal moeten worden aangeboden. Artikel 8. Wanneer de schoolarts na onderzoek van een leerling het wenschelijk acht, dat deze onder geneeskundige behandeling wordt ge steld, zoo geeft hij daarvan kennis aan de ouders, voogden of verzorgers. Hij tracht dooir gapaste middelen na te gaan, welk gevolg aan zijn mededeeling is ge geven en maakt hieromtrent melding in het jaarverslag, bedoeld in art. 11. Hij wijst het hoofd der school de leerlingen aan, die lijden aan kwalen, welke voor de overige leerlingen nadeelig of hinderlijk zijn, met opgaaf van hen, ten aanzien van wie het raadzaam is hem voor te dragen voor tijde- lijlke ontzegging van het verblijf op de school. Artikel 9. Van den uitslag van het onderzoek wordt, voor iederen leerling afzonderlijk, door den schoolarts aanteekening gehouden op een kaart, waarvan het model, in overleg met hem, door Burgemeester en Wethouders wordt vast- gesteld. De kaarten worden door den schoolarts in alphabetische volgorde, voor iedere school af zonderlijk bewaard. Wij'zigingen in de schoolbe vol king worden hem maandelijks door de gemeente-secretarie opgegeven. Artikel 10. Indien de schoolarts vermoedt, dat een lid van het onderwijzend personeel eener school lijdt aan een ziekte of aandoening, die gevaar voor de leerlingen kan opleveren of hinderlijk voor het onderwijs kan zijn, dan noodigt hij dat lid uit, zich aan een onderzoek te onder werpen. 9 Maakt de betroikkene beziwaar zich door den schoolarts te laten onderzoeken, dan geeft doze tenzij hem uit inlichtingen van een geneeskundige voldoende blijkt, dat het ver- moeden kan worden opgeheven daarvan onmiddellijk kennis aan Burgemeester en Wet houders zoo het een openbare school betreft, en aan het Bestuur der school zoo het een bijzondere school betreft. Een onderwijizer(es) aain wie(n) het school- bezoek wegens ziekte tijdelijk is ontzegd wordt niet weder tot de school toegelaten, dan op vertoon van een daartoe door een ge neeskundige verstrekte en door den schoolarts gawaarmerkte kennisgeving, dat het gevaar of de hinder vermoedelijk is geweken. Artikel 11. De schoolartsen brengen jaarlijks voor den len Maart aan Burgemeester en Wethouders eenberedeneerd verslag uit, nopens hun ver- richtingen over het afgeloopen kalenderjaar. Artikel 12. Zij gavein aan het college van Burgemees ter en Wethouders alle gewenschte inlichtin gen en zijn gehouden alle zoodanige werk- zaamheden te verrichten als hun door Burge meester en Wethouders mochten worden op gedragen in het ibelang van den gezondheids toestand van het personeel en van de leer lingen. Artikel 13. De schoolarts houdt tenminste na zijn on derzoek op de school een spreekuur voor ouders, voogden of verzorgers van leerlingen, die hem kostelods kunnen raadplegen. Hij mag aan de door hem onderzochte leer lingen geen mededeelingen doen over het onderzoek. Artikel 14. De schoolartsen worden door den Raad be- noemd en ontslagen. Voor de benoeming dienen Burgemeester en Wethouders een aanbeveling in. Artikel 15. De vergoeding van de werkzaamheden wor den geregeld door den raad. De heer FANOY merkt op, dat hem in de verordening een paar dingen zijn opgevallen. In de eerste plaats zou spreker aan artikel 1 als alinea 2 willen bijvoegen: ,,voor zoover betreft het toezicht op de ibijzondere scholen is voorafgaande toestemming van het school- bestuur noodig". De VOORZITTER vraagt zich af of dit noodig is. Het schoolbestuur der bijzondere scholen is vrij wie zij in de school toelaten. Daar is geen verordening voor noodig. De heer FANOY acht dit hard noodig. Als deze bepaling er niet in voorkomt zullen de anti-revolutionairen niet voor de verordening stemmen, want dan blijft de vrijheid der bij zondere scholen niet voorbehouden. De VOORZITTER wijst er op, dat Burge meester en Wethouders niet de bedoeling hdtoben om voor te schrijven, dat de kinderen gekeurd moeten worden. De heer FANOY antwoordt, dat het nog niet uitgemaakt is, of, indien dit niet inge- lascht wordt, ncg de vrijheid der bijzondere scholen onaangetast blijft. Hij vervolgt, dat hij in artikel 2 den zin: kunnen zij worden gevraagd voor het geven van advies", zeer onwelluidend vindt. Hij stelt voor, hiervoor te lezen: ,,kan hun advies gevraagd worden". Verder zou spreker nog willen tusschen- voegen een alinea 2, luidende: ,,de school- .artsen geven desgevraagd adiviezen over de ,,vast te stellen leenplannen, vacantie en rops- ,,ters van lesuren, over de daarin aan te bren- ,,gen wijzigingen, over het vrijstellen van ab- „normale leerlingen, alsmede omtrent aan- ,,>gelegenheden van schoolhygiene". Hij is van meening, dat de schoolartsen niet verplicht zijn, deze adviezen te geven, als het er niet in staat. De VOClRlZITTBR merkt op, dat het leer- plan door Burgemeester en Wethouders wordt vastgesteld. Het college kan de doktoren hieromtrent advies vragen. De heer FANiOY antwoordt, dat het dan betaald moet worden, terwijl het nu bij den schoolartsendienst behoort. De heer OGGEL merkt op, dat dit geen hulpmiddelen zijn bij het onderwijs. De VOORZITTER ziet er na de toelichting van den heer Fanoy geen bezwaar in, deze alinea. op te nemen. De heer FANOY heeft omtrent artikel 4 de volgende vraa'g: er staat ,,het onderzoek der leerlingen geschiedt eenmaal per jaar". Hij vraagt zich af of dit in den grond der zaak juist is. De kwestie is, of het onderzoek een maal per jaar zal geschieden, of wel 3 maal per leerplan. De heer OGGEL meent, dat de uitdrukking eenmaal per jaar"' beter is. De heer HAMELINK vraagt, of het ook kan voor dit geld. De heer FANOY zal er prijs opstellen, dat dit geen onderzoek wordt van 2 minuten. De heer OGGEL geeft te kennen, dat de aard van het onderzoek in dit artikel is om- schreven. De heer FANOY wijst er op, dat er omtrent tandenonderzoek niets in vermeld staat. En dat is toch een heel belangrijke factor. De VOORZITTER meent dat dit niet ge- vaarlijk is voor de hygiene. De heer FANOY houdt staande, dat het tandenonderzoek van groot belang is. De heer ESSELBRUGGE geeft te kennen, dat tandenonderzoek noodzakelijk is. Dit kan veel voorkomen. De heer DE RUIJTER zou zeggen, dat men te ver gaat, indien men het geheele on derzoek zou gaan omschrijven. Bij de instel ling van een schoolartsendienst is het er om te doen, de kinderen te schiften, die gevaar of schade voor de andere kinderen kunnen op leveren. Daarom is het in hoofdzaak te doen, eh verder mag men naar sprekers meening niet gaan. De heer FANOY merkt op, dat in artikel 5, het woord: althans" met pen hoofdletter staat geschreven, wat met een kleine letter moet plaats vinden, en in artikel 7, lid 2 staat: daartoe wordt hun van te voren ken nis gegeven"'. Spreker zou hiervoor willen lezen: daartoe wordt hun 3 dagen of 3 X 24 uur van te voren kennis gegeven". En na het slot van de tweede alinea zou spre ker nog willen bijvoegen: .waarbij tevens wordt opgegeven wanneer het spreekuur, bedoeld in artikel 13, wordt gehouden". Spreker is van oordeel, dat de termijn van oproep behoort te worden vastgesteld, waarbij teivens nog vermeld zou dienen te worden, dat bij vermoeden van ibesmettelijike ziekte geen voorafgaande waarschuwing noodig is. De VOORZITTER geeft te kennen, dat in dat geval ingegrepen moet worden, en ook kan, in verband met de wet op de besmette- lijke ziekten. De heer FANOY heeft nog een opmerking, die meer een technische kwestie betreft. In over artikel 9, die meer een technische kwes tie betreft. In het eepe artikel wordt nl. van de schoolartsen igesproken in het enkelvoud, en in een ander in het meervoud. Er is tolijk- baar te veel met een schoolarts gerekend. Doch zooals gezegd, is dit meer een tech nische kwestie. De heer OGGEL meent dat dit toch geen bezwaar behoeft te zijn. De heer FANOY heeft ook gezegd, dat dit kleine redactiefoutjes zijn. De heer OGGEL meent, dat dit toch wel kan. Het zal toch niet de bedoeling zijn, dat 3 verschillende soorten kaarten worden aan- gelegd, doch wel dat iedere dokter b.v. een school voor zijn rekening krijgt, en dat iedere schoolarts de kaarten betreffende zijn school bijhoudt. De VOORZITTER stemt toe, dat het heele artikel 9 in enkelvoud is gesteld. De heer FANOY geeft te kennen, dat, zoo als het nu luidt, dit artikel niet goed is. Met algemeene stemmen wordt besloten waar in dit artikel is vermeld „de school- arts" of hem, te lezen ,,de schoolartsen". De heer FANOY merkt op, dat, waar in artikel 11 staat ,,zijn", gelezen moet worden ,,hun". Artikel 13 acht spreker van meer belang. Aan het slot zou spreker willen toevoegen: ,,Een schoolarts kan door Burgemeester en .Wethouders worden geschorst, binnen twee ,,-maanden na de schorsing moet de raad uit- ,,spraak doen over ontslag of opheffing der schorsing". De VOORZITTER antwoordt hierop, dat men deze regeling als een voorloopige maat- regel moet beschouwen. Indien men de dok toren een 'benoeming als zoodanig zou ver leenen, dan zijn ze ambtenaren en vallen als zoodanig onder de pensioenwet. Men moet goed begrijpen, dat, zooals in de sectie-ver- gaderingen ook naar voren is gekomen de be doeling is, dezen dienst voorloopig voor 2 jaar in te richten, en men na verloop van dien tijd weer vrij is. De heer FANOY merkt op, dat het in den loop van 2 jaar kan voorkomen, dat inge grepen- moet worden. De VOORZITTER geeft te kennen, dat wanneer een amtotenaar niet benoemd is, men deze niet kan schorsen. Hij moet dan door den raad ontslagen worden. De heer FANOY geeft te kennen, dat daar tijd overheen gaat. De VOORZITTER antwoordt, dat in een dergelijk geval een spoedeischende vergade ring bijeen geroepen zou kunnen worden. De heer FANOY zou het beter achten in dien Burgemeester en Wethouders spoedshalve zouden kunnen schorsen. De VOORZITTER wijst er op, dat als men zou kunnen schorsen, de betrokkene amtote naar zou moeten zijn. Dit is thans een voor loopige regeling die getroffen wordt. Men moet thans eerst de heele instelling eens zien werken. Dit is de heele opzet, en is ook in de sectie- vergaderingen zoo besproken. Indien in de volgende vergadering een lid zou komen met het voorstel om de schoolartsen een vaste aanstelling te verleenen, zou spreker aan- raden dit niet te doen, men moet zich thans nog niet voor altijd toinden. Laat men deze regeling thans eens voorloopig voor 2 jaar treffen. De heer DIELEMAN heeft een vraag om trent artikel 7. Dit is in hoofdzaak het arti kel, waardoor spreker van een tegenstander tot een voorstander geworden is. Hij geeft lecture van dit artikel, en wijst er op, dat hierin een groote vrijheid voor de ouders der kinderen is voortbehouden. In de vorige ver gadering, waarin over dit onderwerp gespro ken werd, heeft spreker er op gewezen, dat men rekening moet houden met den wensch der ouders om hun kinderen al d'an niet te doen onderzoeken. Dit is gedaan, en het is spreker meegevallen. Daarom heeft spreker ook voor deze regeling gestemd. De VOORZITTER wijst er op, dat niet van de regels, die de raad stelt, kan worden af- geweken. De heer OGGEL geeft te kennen, dat, nu de heer Dieleman op dit artikel wijst, er naar zijn oordeel in de liaatste alinea nog moet worden Ibijgevoegd tusschen „verzoek" en ge schieden" ,,op hun kosten'". De VOORZITTER antwoordt, dat het niet op den weg der gemeente ligt om dit te betalen. De heer DIELEMAN is van oordeel, dat een onderzoek door hun huisarts steeds komt ten koste van het gezin. De heer DE RUIJTER geeft te kennen, dat ouders die hun kinderen door hun huisarts willen doen onderzoeken, daartoe niet ver plicht zijn, wanneer de mogelijkheid van on derzoek door een schoolarts bestaat eh ze dus dit onderzoek ook zelf moeten bekostigen. De heer C. VAN BENDEGEM geeft te ken nen, reeds enkele malen het woord te hebben gevraagd. Naar aanleiding van de opmerking van den heer Oggel meent hij, dat het er logischerwijze al uit voortspruit, dat, indien de ouders hun kinderen niet door een school- arts wenschen te doen onderzoeken, dit voor hun eigen rekening is. Naar sprekers oordeel is dit voor geen andere uitlegging vattoaar. In artikel 10 zou spreker een kleine wijzi- ging willen aantorengen, en wel daar waar gesproken wordt in alinea 2, waar bepaald wordt, dat wanneer het een bijzondere school betreft, kennis gegeven wordt aan Burge meester en Wethouders. Aan dit laatste zou spreker willen toevoegen: „en tevens aan Burgemeester en Wethouders. Dan weten alletoei deze instanties het. De heer FANOY: Daar heeft de raad niets mee te maken. De heer OGGEL geeft te kennen, dat wan neer het een bijzondere school betreft, aan het bestuur dier school kennis gegeven moet worden. De heer C. VAN BENDEGEM meent, dat het geen kwaad kan, dat Burgemeester en Wethouders er ook van af weten. Het is in t minst zijn bedoeling niet, aan de rechten der bijzondere school te tornen. De VOORZITTER vraagt welk nut het heeft. Men mag toch van een bestuur van een bijzondere school verwachten. dat het in een dergelijk geval zal ingrijpen. Zonder hoofdelijke stemming wordt de voorgestelde regeling vastgesteld, met inaeht- neming van de voorgestelde en aangenomen wijzigingen. Deize vaststelling houdt tevens in, dat de betreffende begrootingspost eveneens zonder hoofdelijke stemming is vastgesteld. De heer P. J. VAN BENDEGEM verklaart zich tegen deze regeling, daar hij tegen den post is. 125. Subsidie Alg. Ned. ver. „Het- Groene Kruis". f 5. 126. Subsidie Groene Kruis. /1000. 1'27. Subsidie Wit-Gele Kruis, 250. 128. Kosten van destructie van vee en vleesch. f 220. 129. Belooning amtotenaar belast met toe zicht op noodslachtingen. 17. 130. Jaarwedde afslager van visch. f 22. 131. Onderhoud gemeente-slachtlokaal. 40 132. Kosten van invordering retributie warenwet. f 30. Hoofdstuk V. Volks'huisvesting. 135. Annuiteiben aan het Rijk versehul- digd ter zake van ontvangen voorschotten in het belang van de verbetering der volkshuis- vesting. f 10.000. 136. Bijdragen ter tegemoetkoming in de betaling van rente en aflossing van een door de gemeente verleend voorschot in het belang der volkshuisvesting. 7710. Hoofdstuk VI. Openbare werken. 144. Jaarwedden personeel. 6080. 145. Kleeding en rijwieltoelage. f 15. 146. Onderhoud enz. kantoren en werk- plaatsen. f 25. 147. Schrijf- en bureaubehoeften enz. f 70. 148. Onderhoud van huizen enz. 80. De heer 't GILDE constateert, dat deze post van 80 op f 30 terugvalt. 149. Onderhoud van straten, pleinen en rij- wielpaden. 3700.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1939 | | pagina 6