2, meent spreker, dat, inplaats van te bepalen
dat staande het woord gevraagd moet worden,
het juister zou zijn, te omschrijven: „in zit-
tende houding, op duidelijke wij'ze".
I>e VOORZITTER vraagt zich af, wat men
moet beschouwen als het ,,op duidelijke wijze"
het woord vragen. Dan dient er ook aange-
geven te worden wat als duidelijke wijze"
beschouwd wordt. Thans is het zoo, dat b.v.
de een zijn sigaar opsteekt, de tweede een
lucifer enz.
De heer HAMELINK merkt op, dat het er
maar op aan komt, wat men als duidelijke
wijze" aanmerkt.
De VOORZITTER (even opstaande, en
direct zich weer neerzettend)Zoo is een
..duidelijke wijze".
De heer HAMELINK meent, dat men daar-
door niet zal bereiken, hetgeen men wil, n.l.
het scheppen van orde. Daardoor wordt het
ontstaan van wanorde niet tegengegaan. Dat
zou wel gaan, indien er maar een lid tegelijk
opstond, doch, vooral als er eens wat vurige
discussies gehouden wordt, komt het voor, dat
meerdere leden tegelijk het woord vragen.
De heer OGGEL merkt op, dat men niet
blijft staan.
De heer HAMELINK is van oordeel, dat
men beter doen zou te voorkomen, dat de leden
moeten opstaan om het woord te vrage»,
want hij betwijfelt, of dit in de toekomst goed
zal werken.
De heer SEGHERS kan zich goed vereeni-
gen met de meening van den heer Hamelink.
Het is niet onmogelijk, dat tijdens een drukke
discussie drie of vier leden gelijk het woord
verlangen en indien deze dan ook tegelijker-
tijd recht gaan staan, wordt onbewust wan
orde verwekt.
De VOORZITTER meent, dat er geen wan
orde zal ontstaan, indien ieder lid, dat het
woord verlangt, behoorlijk opstaat.
De heer OGGEL geeft te kennen, dat men
maar heel even opstaan moet. (Hij demon-
streert de wijze waarop dit eventueel kan
gebeuren.De bedoeling van deze alinea is
con te voorkomen, dat hetgeen nu wel eens
geschiedt een der leden het woord verlangt,
en dit niet gehoord wordt, of den Voorzitter
op een of andere wijze ontgaat.
De heer DE JONGE zou maar heelemaal
een streep door dit artikel willen geven. Men
leeft hier in Axel, en men moet maar Axelsch
doen. Het zou op die wijze eer een gymna-
stiekvereeniging gaan gelijken dan een ver-
gadering van den gemeenteraad. En het wordt
al heel mooi, als men een half uur of drie
kwartier zou spreken.
De heer 't GILDE is het met den heer De
Jonge eens. Het is een noviteit, en eigenlijk
een absurditeit. Dat men moet staan in een
vergadering van de Tweede Kamer of een
dergelijke vergadering is nog tot daar aan toe,
doch todh niet in een vergadering als de
Axelsche gemeenteraad.
De VOORZITTER merkt op, dat men niet
moet vergeten, dat men eerstdaags ook in
een andere omgeving zal komen.
De heer FANOY kan zich vereenigen met
het voorstel dat staande het woord gevraagd
moet worden. Doch dat er staande gespro-
ken moet worden in een zaal, waar men over
voldoende ruimte beschikt, lijkt hem over-
bodig.
De VOORZITTER antwoordt, dat de leden
niet aitijd verstaan kunnen worden. De
Voorzitter der vergadering ondervindt, dat er
in den raad leden zijn, die niet zoo gemakkelijk
spreken, dat alien ze verstaan kunnen. En
als men staande spreekt, maakt dit aitijd wel
eenig verschil, en is men gewoonlijk gemak-
kelijker verstaanbaar. Het is een kwestie
van even wennen. Er is nu een voorstel van
Burgemeester en Wethouders, in verband met
het feit, dat binnenkort de vergaderingen van
dit college in een nieuwe raadszaal zullen
plaats vinden.
De heer 't GILDE merkt op, dat er in de
Tweede Kamer ook leden zijn, die niet verkie-
zen, vanaf het spreekgestoelte te spreken, en
dit ook zittend vanaf hun plaats doen.
De heer HAMELINK werpt tegen, dat dit
iets anders is.
De heer 't GILDE is er voor, dat er voor
de leden een zekere vrijheid voorbehouden
wordt. Die staan wil, dat hij sta, en dat dan
diegene.die wil zitten, zittend spreke.
De VOORZITTER meent, dat dit nu toch
niet zoo versehrikkelijk is.
De heer DE RUIJTER kan er zich in het
algemeen mee vereenigen, dat staande den
voorzitter verlof tot spreken gevraagd wordt
Hij is er niet voor, dat staande het woord
gevoerd zal worden, men kan echter ook rede-
neeren, dat staande spreken gezond is, en
het is best mogelijk, dat dit in de practijk
mee zal vallen.
De VOORZITTER constateert, dat er 2
stroomiingen zijn, er is een strooming, die
staande wil spreken, doch niet staande het
woord wil vragen, doch een andere die staande
het woord vragen wil, doch zittend wenscht
te spreken. En dan is er het voorstel van
Bnrgemeester en Wethouders, waarin beide
verrichtingen staande gebeuren.
Het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders wordt in stemming gebracht en aan-
vaard met 7 tegen 6 stemmen.
Voor stemmen de heeren Van 't Hoff, Og-
gel, 'P. J. van Bendegem, Van de Bilt, Diele-
man, Essel-brugge en Fanoy; tegen stemmen
de heeren Hamelink, De Jonge, De Ruijtej",
Seghers, C. van Bendegem en 't Gilde.
De heer HAMELINK merkt omtrent art.
18 op, dat hier onder ,,ouderdom" ook wordt
verstaan ,,in volgorde van zittingsjaren".
De heer OGGEL constateert, dat hier iets
veranderd is. Thans stemmen de wethouders,
nadat de leden hun stem hebben uitgebracht
terwijl de leden stemmen in volgorde van
zittingsjaren.
De VOORZITTER meent, dat daartegen
toch geen bezwaar zal bestaan.
De heer HAMELINK meent, dat na de
gedane uitspraak omtrent artikel 6 het beste
ook de daar aangenomen redactie te hand-
haven, n.l. „in volgorde van zittingsjaren"
De VOORZITTER wijst er op, dat bij aan-
neming van dit artikel eerst de raadsleden en
dan de wethouders stemmen.
De heer OGGEL vestigt de aandacht op
alinea 2. Daarin is vermeld, dat het lot beslist
bij welke naam der presentielijst de oproeping
een aanvang neemt.
De VOORZITTBR merkt op, dat het nu zoo
gaat, dat de oproeping om beurten gaat.
De heer OGGEL meent, dat het dan toch de
bedoeling zal zijn, bij iedere vergadering,
slechts dSnmaal te loten. Is het dan niet
beter te bepalen, dat bij den aanvang van
iedere vergadering een loting plaats vindt om
aan te wijzen, bij wel'ke naam de stemming
begint. Anders zou, zooals de redactie thans
luidt, bij iedere stemming een loting moeten
plaats vinden:
De heer HAMELINK is van oordeel, dat
men de redactie zoo zou kunnen laten. Men
heeft de bus bij zicih, en men kan de raads
leden een nummer geven, waarop zij de pre
sentielijst moeten teekenen. Moet er dan een
stemming plaats hebben, dan grijpt de voor
zitter een nummer en roept af, wie het eerst
aan de beurt is.
De VOORZITTER wijst er op, dat de heer
Oggel bedoelt, dat, als er tijdens een vergade
ring 10 stemmingen gehouden moeten wor
den, ook 10 maal een loting moet plaats vin
den.
Daarom zegt de heer Oggel, dat men beter
bij het begin der vergadering een lid kan aan-
wijzen, dat de eerste stem heeft.
De heer FANOY geeft te kennen, dat men
dit bereiken kan, door den aanhef van alinea
2 te lezen: ,,voor de eerste hoofdelijke oproe
ping".
De heer 't GILDE meent, dat het veel beter
is, een rooster aan te leggen, zooals tot nu
toe gebeurt, en dat aan de Voorzitter bij het
begin der vergadering bekend maakt, wie de
eerste stem heeft.
De VOORZITTBR zegt toe, dit bij het
begin der vergadering te doen.
Met algemeene stemmen wordt besloten,
alinea 2 te lezen als volgt:
,,Voor. de eerste hoofdelijke oproeping wordt
„,door het lot beslist bij welke naam van de
presentielijst de oproeping een aanvang
.neemt; zij geschiedt daarop naar volgorde
,,met deze uitzondering, dat de wethouders
„eerst na de leden in volgorde van zittings
jaren, te beginnen met den jongste, hun stem
..uitbrengen en de Voorzitter, zoo hij lid van
,,den Raad is, het laatst".
De heer HAMELINK vestigt de aandacht
op alinea 2 van art. 27.
De heer OGGEL meent, dat men inplaats
van ,,behandeling" ..stemming" zou behooren
te lezen.
De heer HAMELINK heeft bij deze alinea
de vraag aangeteekend, of dit artikel niet
te schrappen zou zijn.
De heer OGGEL, dat inplaats van ,,behan-
deling" stemming" zou kunnen staan. De
betrokken adviezen komen wel in behande-
ling, doch naar aanleiding van die rapporten
en adviezen worden voorstellen gedaan. Bij
die voorstellen wordt rekening gehouden met
die rapporten en adviezen, en het voorstel van
Burgemeester en Wethouders komt dan in
stemming.
De heer FANOY meent, dat men gevoege-
lijk de geheele alinea er uit kon laten.
De VOORZITTER gaat er mee accoord,
dat lid 2 er uit verdwijnt.
Met algemeene stemmen wordt aldus
besloten.
De heer HAMELINK meent, dat art. 35 tot
moeilijkheden bij de stemming aanleiding zal
geven, tenzij het de bedoeling is, dat de bode
voortdurend in actie blijft bij de stemmingen.
Hij is van oordeel, dat hierin nog vermeld zou
behooren te worden, dat de verzameling der
biljetten door den bode geschiedt.
De VOORZITTER merkt op, dat dit van-
zelf spreekt.
De heer HAMELINK vervolgt, dat er ver
der staat, dat de oudste stemopnemer de
stembiljetten naziet en dat de verkregen
stemmen door beide stemopnemers worden
.angeteekend. Dit lijkt spreker niet wel
mogelijk.
De VOORZITTER is van oordeel, dat dit
toch een kleine moeite is.
De heer OGGEL meent, dat bij de voorge-
stelde redactie de commissie bij den Voorzitter
zou behooren te zitten.
De heer HAMELINK meent ook, dat niet
op twee plaatsen tegelijk de stemmen opge
nomen kunnen worden
De VOORZITTER geeft te kennen, dat het
in het oude reglement ook omschreven was
zooals thans. Practisch komt het er op neer,
dat het zoo omschreven is, als thans ook
gebeurt.
De heer FANOY weet niet, of dat artikel
wel goedgekeurd zou worden, indien er niet in
vermeld was, dat de biljetten werden nagezien.
De VOORZITTER herhaalt, dat het er
practisch op neer zal komen, dat het gebeurt
zooals tegenwoordig, dat de wethouder, die
naast spreker zit, de briefjes controleert.
Dan werkt dat vlugger.
Hij stelt voor de oude regeling te hand-
haven, waarbij de briefjes worden nagezien
door den naast hem gezeten wethouder.
Met algemeene stemmen wordt besloten
alinea 3 van art. 35 te lezen als volgt:
,,3. Ieder stembriefje wordt door den Voor-
,,zitter overluid voorgelezen door den naast
,,hem zittenden wethouder nagezien, en door
,,de beide stemopnemers opgeteekend".
De heer HAMELINK wijst er op, dat in art.
36 wordt voorgeschreven, dat er voor iederen
te benoemen of voor te dragen persoon, een
stemming met plaats hebben. In het oude
reglement stond daarbij nog vermeld: .tenzij
de vergadering op andere wijze dan door stem
ming besluit".
Het komt den laatsten tijd nogal eens voor,
dat verschillende benoemingen plaats hebben
door middel van getyptebriefjes, waarbij de
leden dan doorslaan iemand, die zij niet wil
len helpen benoemen. Een dergelijke handel-
wijze wordt bij deze bepaling afgesneden.
De VOORZITTER heeft er geen bezwaar
tegen, de door den heer Hamelink genoemde
clausule aan dit artikel toe te voegen.
Met algemeene stemmen wordt besloten,
artikel 36 te lezen als volgt:
„Er hebben zoovele stemmingen plaats als
„er personen te verkiezen, voor te dragen of
,,aan te bevelen zijn, tenzij de vergadering op
.andere wijze dan door stemming besluit".
De heer HAMELINK merkt op, dat in dit
reglement nergens staat, dat bij herstemmin-
gen degenen, die in herstemming komen, niet
mogen meestemmen.
De VOORZITTER antwoordt, dat dit is
geregeld bij de gemeentewet.
De heer HAMELINK vraagt of het dan ook
bij dit reglement niet geregeld moet worden.
De VOORZITTER deelt mede, dat de wet
dit regelt en dan moet de raad er af blijven.
De heer HAMELINK vervolgt, dat ook
niet bepaald wordt, op welke wijze de bereke-
ning der meerderheid van stemmen plaats
heeft.
De VOORZITTBR antwoordt, dat dit even-
eens bij de gemeentewet geregeld is.
De heer HAMELINK gaat accoord met
alinea 1 van art. 43, waarin vermeld is, dat
de toehoorders alleen met ongedekten hoofde
en op de voor hen bestemde plaatsen de ver
gadering bijwonen, ook met het eerste ge-
deelte van alinea 2, dat zoowel het spreken
als het geven van teekenen van goed- of af
keuring ten strengste verboden is, doch hij
kan er niet mee instemmen, dat voor de toe
hoorders het rooken verboden wordt". Hij
vraagt den voorzitter in gemoede als de raad
volop zit te dampen, wat het dan geeft, dat
een paar menschen op de publieke tribune
ook rooken.
Spreker laat hier staan, dat de raad b.v.
zou besluiten niet te rooken, in dat geval is
hij van oordeel, dat de toehoorders zich hier-
van ook te onthouden hebben.
De VOORZITTER is het in principe met
den heer Hamelink niet eens. De raad be
schikt over behoorlijke stoelen, en de inrichting
is er verder op berekend, dat er gerookt wordt.
Indien de zelfde lijn getrokken zou worden,
zou men er voor moeten zorgen, dat het
publiek op de publieke tribune ook op deze
wijze behandeld werd en zou men ook dienen
te zorgen voor zitplaatsen en aschbakken enz.
Spreker meent, dat deze bepaling meer een
maatregel van orde beteekent, want wat ziet
men, vooral de laatste jaren? Dan staan er
10, 15 tot 20 toehoorders op de publieke tri
bune, en de een rolt een sigaret, de ander
steekt een sigaar of een pijpje op en de asch
en de overschotten worden neergegooid. Men
dient zich te houden aan de voorschriften, die
Burgemeester en Wethouders hier meenen te
moeten geven. Men moet het niet beschou
wen, alsof spreker de betrokken menschen
niet graag gunt, dat ze rooken.
De heer HAMELINK voelt het zoo
De VOORZITTER merkt op, dat ook hij
gevoelt wat de heer Hamelink aanvoelt. Het
is niet, alsof Burgemeester en Wethouders
met dit voorstel willen zeggen: wij mogen
rooken, doch jullie niet, men moet het meer
als een maatregel van orde beschouwen.
De heer HAMELINK merkt op, dat indien
Burgemeester en Wethouders verlegen zijn,
dat er tabakasch en dergelijke gemorst zal
worden, het toch mogelijk is, enkele asch
bakken op de publieke tribune te plaatsen.
De VOORZITTER meent, dat er dan ook
gezorgd moet worden voor tafeltjes en der
gelijke.
De heer HAMELINK geeft te kennen, ver
schillende publieke tribunes te hebben gezien,
waar wel gelegenheid was om er asch en der
gelijke te deponeeren.
De VOORZITTER zegt toe, dit nog eens te
zullen bekijken.
De heer OGGEL vraagt zich af, of men
zoo niet van den regen in den drup komt, want
de mogelijkheid bestaat, dat als de toehoor
ders niet mogen rooken, zij dan gaan pruimen.
De heer 't GILDE meent, dat men dan zou
kunnen zeggen, dat rooken en pruimen ten
strengste verboden" is.
De VOORZITTER meent, het voorstel van
Burgemeester en Wethouders in dezen te
moeten handhaven.
De heer HAMELINK vestigt de aandacht
op de aanvulling van art. 43, waarin vermeld
is, dat toegangskaarten een dag tevoren voor
12 uur 's middags op de Secretarie moeten
worden aangevraagd. Hij meent, dat deze
bepaling bezwaren heeft. Er is niets tegen,
dat niemand boven komt, voor hij op de secre
tarie een kaart gehaald heeft, en dat de bode
er op toeziet. dat de orde bewaard wordt.
Doch het kan voorkomen, dat iemand aan
het werk is, en den dag voor de raadsver-
gadering gehouden zal worden, niet weet of
hij vrij zal zijn, en dus ook voor 12 uur geen
kaart kan gaan halen. Zoo iemand kan
belang stellen in de gemeentepolitiek, doch
door de omstandigheid, dat hij den dag te
voren aan het werk was, niet in de gelegen
heid zijn, de beraadslagingen bij te wonen.
De VOORZITTER heeft er geen bezwaar
tegen, dat nader bepaald wordt, dat de kaar-
ten tot een uur v66r den aanvang der verga
dering aan de secretarie kunnen worden
gehaald.
De heer HAMELINK merkt op, dat een
half uur v66r den aanvang der vergadering
juister is.
De heer OGGEL wijst er op, dat een half
uur voor de vergadering de secretarie nog
gesloten is, zoodat er dan dus geen gelegen
heid bestaat, om kaarten af te geven. Dit
zou. tot gevolg hebben, dat er niet de gelegen
heid bestond om de vergaderingen van den
raad als toehoorder bij te wonen.
De heer FANOY meent, dat men zou kun
nen bepalen, dat de toegangskaarten tot een
kwartier voor den aanvang der vergadering
aan de secretarie konden worden gevraagd.
De heer ESSELBRUGGE geeft te kennen.
dat het hem voldoende voorkomt, dat de toe
gangskaarten tot een half uur voor den aan
vang beschikbaar gesteld worden.
De heer FANOY: Dat kan niet, want een
half uur voor den aanvang der vergadering
is de secretarie nog gesloten. En als men
daarna zou komen, is de tijd verloopen.
De heer OGGEL meent, dat het 't beste is,
te bepalen, dat de kaarten tot een kwartier
voor den aanvang der vergadering beschik
baar gesteld kunnen worden.
Met algemeene stemmen wordt besloten, de
tweede zinsnede van alinea 3 van art. 43 te
lezen
,,Deze bewijzen worden afgegeven op de
.Secretarie tot een kwartier vo6r den aan
vang der vergadering. Er worden niet meer
kaarten afgegeven dan er zitplaatsen zijn."
De heer 'HAMELINK merkt op, dat er blijk
baar toch op gerekend wordt, dat er op de
publieke tribune zitplaatsen zullen komen.
De heer OGGEL leest in artikel 1. dat de
vergaderingen worden gehouden op Maandag
of Dinsdag. Nu is de Maandag voor vele leden
van den raad een moeilijken dag, en meent hij
dat het aanbeveling verdienen zal, te bepalen
dat de vergaderingen op Dinsdag of Donder-
dag gehouden zullen worden.
De VOORZITTER geeft te kennen, dat dit
ook de bedoeling is. Dat er Maandag of Dins
dag staat is beslist een tikfout. In al den tijd,
dat spreker hier burgemeester is, heeft hrj het
nog nooit meegemaakt dat er op Maandag een
raadsvergadering werd gehouden. Dit moet
ook zijn Dinsdag of Donderdag, zooals in Bur
gemeester en Wethouders ook besproken is.
Met algemeene stemmen wordt besloten,
alinea 1 van art. 1 te lezen:
,,De vergaderingen worden gehouden op
.Dinsdag of Donderdag en vangen aan des
,,namiddags 2 uur".
De heer OGGEL vraagt de aandacht voor
alinea 2 van art. 10: „worden de notulen af-
gestemd, dan zorgen Burgemeester en Wet
houders, ingevolge art. 209, onder a der ge
meentewet, voor de overlegging van andere
notulen, zooveel noodig met inachtneming van
's Raads bedenkingen."
Hij meent, dat dit ,,zooveel noodig" eigenlijk
overbodig is.
De VOORZITTER wijst er op, dat het
mogelijk is, dat Burgemeester en Wethouders
er anders over denken dan de raad.
De heer OGGEL merkt op, dat als de raad
de notulen afstemt, er in elk geval andere
moeten komen. In elk gev.al moet met de
meening van den raad rekening gehouden
worden.
De VOORZITTER stemt toe, dat het zoo
is, dat de raad de notulen vaststelt, doch uit-
eindelij-k zijn Burgemeester en Wethouders er
ook, om als de notulen een onjuistheid zouden
vermelden, daarop de aandacht te vestigen
en vol te houden, dat de notu.len juist zijn
De heer OGGIEL merkt op, dat daaruit niet
volgt, dat de raad de notulen moet goedkeu
ren, indien deze naar de meening van den raad
niet goedgekeurd moeten worden. De notulen
moeten in elk geval door den raad worden
goedgekeurd, zoodat dus met de meening van
den raad rekening gehouden moet worden.
De VOORZITTER mferkt op, dat de gang
van zaken gewoonlijk is, dat de raad aan-
geeft, wat. er gewijzigd moet worden, en dat
deze wijzigingen staande de vergadering wor
den aangebracht.
De heer OGGEL merkt op, dat in artikel 39
niets is vermeld omtrent ongeldige stemmen
De VOORZITTER antwoordt, dat dit bij de
gemeentewet geregeld is.
De heer FANOY merkt op, dat bij hem de
vraag gerezen is, of het in alinea 1 van artikel
3 niet aanbeveling zou verdienen, dat bepaald
wordt, dat de oproepingsbriefjes een bepaal-
den tijd v6or de vergadering moeten worden
bezorgd aan de woningen der raadsleden. Dit
staat er nu niet -bij. Hij meent, dat het aan
beveling verdienen zou, te bepalen dat deze
5 of 6 dagen vdor den datum der vergadering
aan de woningen der raadsleden moeten be
zorgd worden.
De VOORZITTER antwoordt, dat dit tot
zijn bevoegdheid behoort en dat de raad daar
af moet blijven.
De heer FANOY veronderstelt, dat indien
de raad uitspreekt, dat hij er prijs op stelt,
dat de briefjes 5 of 6 dagen te voren bezorgd
worden, de voorzitter dit toch niet aan zijn
laars zal lappen.
De VOORZITTER: Ik" zeg u bij voorbaat
dat ik dat wel doe, ik wensch mij niet te bin-
den aan een uitspraak van den raad.
De heer FANOY merkt op, dat hij art. 37,
lid 2 en 3 als laatste woord beide keeren
,,erlangd" aantreft. Zou de raad dit niet ver-
vangen door het Nederlandscha woord .ver
kregen". We leven hier in een Nederland-
sch-en staat en behoeven daar ook geen Duit-
sche woorden te gebruiken.
De VOORZITTER vraagt, wat de heer
Fanoy bedoelt.
De heer FANOY antwoordt, dat beide
keeren als laatste woord ,,erlangd" staat. Dit
is een germanisme, en het is niet noodig dit
te gebruiken. In het Nederlandsch heeft men
hiervoor het woord .verkregen".
Met algemeene stemmen wordt besloten, in
alinea 2 en 3 van art. 37 als laatste woord
inplaats van ,,erlangd" te lezen verkregen".
De heer 't GILDE merkt op, dat in art. 11
bepaald wordt, dat de notulen van de ver
gaderingen met gesloten deuren mede worden
behandeld in een besloten vergadering. Hij
vindt, dat het dikwijls lang duurt, voor de
leden die onder het oog krijgen en is er voor,
te bepalen, dat in elke besloten vergadering
de notulen der vorige vergadering worden
voorgelezen.
De heer OGGEL meent, dat deze alinea zou
kunnen worden gelezen: ,,Deze notulen wor
den mede behandeld in de eerstvolgende be
sloten vergadering".
Met algemeene stemmen wordt aldus be
sloten.
De heer 't GILDE heeft bedenkingen ten
aamzien van art. 27, waar staat, dat een
voorstel schriftelijk en door den voorsteller
en nog twee leden on-derteekend bij den voor
zitter moet ingedienid worden. Dit is goed
voor de fracties die 3 leden tellen, doch de
logische consequentie is, dat een kleinere
fractie dan niet in de gelegenheid zou zijn,
voorstellen te -doen. Voor de vergadering
stelt men zich in verbinding met andere
leden, om zoodoende iets te kunnen bereiken.
En indien dit aangenomen wordt, is een der
gelijke combinatie niet meer mogelijk. Spre
ker vindt het een beknotten van het recht
van de leden van den raad, als er b.v. geen
mondeling voorstel meer gedaan zou mogen
worden.
De VOORZITTER antwoordt, dat het in
t geheel niet de bedoeling is, de rechten van
den raad te beknotten. Dit artikel slaat op
een voorstel, dat door een der leden buiten de
orde gedaan wordt, indien ib.v. bij de behan-
deling van een bepaald onderwerp een der
leden met een vreemd idee zou komen.
De heer 't GILDE geeft te kennen, dat dit
wat anders is.
De VOORZITTER wijst er op, dat het niet
de bedoeling van Burgemeester en Wethou
ders is, den heer 't Gilde uit te sluiten. Een
combinatie van fracties is evengoed mogelijk
als thans. Het betreft hier uitsluitend een
voorstel, dat buiten de orde zou worden in-
gediend.
De heer 't GILDE vindt, dat de toezending
der stukken voor de vergadering zoo kort
voor het tijdstip der vergadering geschiedt.
De VOORZITTER wijst er op, dat de heer
't Gilde toch aitijd het recht heeft, op de
secretarie inlichtingen in te winnen.
:De heer 't GI'LDE spreekt op de toezending
der stukken voor de vergadering.
De heer OGGEL merkt op, dat het hier be
treft het tier visie leggen der stukken.
De VOORZITTER geeft te kennen, dat hij
dit zooveel mogelijk naar de wenschen der
leden wil regelen.
De heer OGGEL merkt op, dat de heer
't Gilde bedoelt, dat de convo-caties voor de
vergaderingen vroeger -zouden dienen te wor
den rondgezonden.
De heer 't GILDE stemt toe, dat deze maal
van den regel is afgeweken. Indien men zoo'n
berg verordeningen en stukken te verwerken
heeft als thans is ook de tijd, die als regel
genomen wordt, te kort.
De VOORZITTER wijst er op, dat de leden
in dit geval practisch een maand de begroo-
ting reeds in huis hebben.
De heer OGGEL geeft te kennen, dat de
leden, indien zij den tijd van voorbereiding
te kort achten, het recht hebben, voor te stel
len, de beraadslagingen over een bepaald punt
te verdagen.
De heer FANOY meent, dat dit de conse
quentie is van de afwijzing van zooeven.
De VOORZITTER geeft te kennen, dat dit
een andere kwestie is.
De heer DIELEMAN wijst er op, dat het
hier gaat om art. 28, lid 1!
De heer DE RUIJTER weet niet, of de
raad er voor voelt om het tijdstip waarop de
vergaderingen beginnen, te verschuiven naar
5 of 6 uur 's middags. Indien men om 2 uur
begint, is er voor de leden een heele middag
verloren, en hij stelt zich voor, dat, het veel
gemakkelijker zijn zal, indien om 5 of 6 uur
begonnen wordt.
De heer OGGEL: Zou het niet gemakke
lijker zijn, nd 8 uur te beginnen?
De heer DE RUIJTER vervolgt, dat het
hem lijkt, 'dat een bijeenroepingsuur van 5 of
6 uur veel gescMkter is. Hij legt deze over-
weging aan de vergadering voor en meent,
dat het practischer zal zijn, de vergaderingen
om 5 of 6 uur te d'oen aanvangen.
De heer VAN 't HOFF had veel liever ge
zien, dat deze vergadering om 10 uur voor-
middag belegd was, inplaats van om 2 uur
namiddag. Zoo heeft ten slotte ieder lid zoo
wat.
De heer FANOY meent, dat het 't beste
is, dezen tijd aan te houden.
De heer DIELEMAN gelooft ook, dat Bur
gemeester en Wethouders de wijste partij ge-
kozen hebben. Vroeger begonnen de verga
deringen regelmatig om 10 uur 's morgens en
's middags was spreker ten gevolge daarvan
meestal niet tij-dig op zijn werk. En Indien
des namiddags om 2 uur begonnen wordt,
is d-e dag toch weg.
Met algemeene stemmen wordt besloten,
het oproepingsuur ongewijzigd te laten.
Het Reglement van Orde wordt hiema
met algemeene stemmen vastgesteld.
Waar niet anders vermeld, worden de be-
treffende artikelen geacht, ongewijzigd te
zijn vastgesteld.
Burgemeester en Wethouders deelen mede:
Bij het in gebruik nemen van het nieuwe
gebouw wordt de wens-chelijkheid gevoeld om
de openstelling van de bureaux te herizien.
Meermalen komt het voor, dat om twaalf uur
de bureaux nog niet gesloten kunnen worden
van wege nog niet geheel afgedane zaken en
daarentegen de noodizakelijkheid meermalen
naar voren komt b.v. bij Burgerlijke Stand-
aangelegenheden om precies eon uur terug te
zijn" zoodat alzoo een ambtenaar niet de noo-
dige tijd en gelegenheid heeft om op rustige
wijze zijn maaltijd te gebruiken.
Teneinde hieraan tegemoet te komen, komt
het ons als de beste oplossing voor, om het
aanvangs^uur met een half uur des namiddags
te verschuiven en het uur van eindigen ook
een half uur later te stellen. Ook het uur
voor het publiek des namiddags een half uur
later te stellen.
Wij stellen voor, de verordeningen aldus
vast te stellen.
b. VERORDENING regelende de uren,
waarop de Secretarie in de gemeente
geopend en voor het publiek toegan-
kelijk zal zijn.
Artikel 1.
De secretarie is behalve des Zondags en
op de Algemeen erkendeChristelijke Feest-
dagen dagelijks voor het publiek geopend,
van des voormiddags 9 tot 12 uur, en van des
namiddags 1% tot 2% uur, behalve des
Zaterdags, dan allien van des voormiddags
9 tot 1 uur namiddags.
Artikel 2.
Behalve de uren, waarop de secretarie voor
het publiek is opengesteld is het personeel
dagelijks, behalve des Zaterdags, nog werk-
zaam van des namiddags 2 tot 5% uur en
overigens op die dagen en uren als noodig
blijkt, zulks volgens de bepalingen genoemd
in de Verordening voor de Ambtenaren en
bedienden ter secretarie in deze gemeente.
Artikel 3.
De vorige verordening van den 13 Mei 1930
komt -bij het in werking treden van deze ver-
ordenling te vervallen.
Artikel 4.
Deze verordening treedt in werking op den
1 Januari 1939.
De heer VAN DE BILT heeft er alleen be
zwaar tegen, dat in de verordening de open
stelling voor het publiek des namiddags maar
een half uur is. Hij meent, dat toch bepaald
worden mocht, dat de secretarie een uur voor
het publiek opengesteld was.
De VOORZITTBR antwoordt, dat Burge
meester en Wethouders voorgesteld hebben,
dat de secretarie geopend zou zqn van 9 tot
12 en van half twee tot half drie.
De heer DE RUIJTER geeft te kennen, dat
in het voorstel, dat hij voor zich heeft, ook
vermeld is, dat de secretarie tot 2 uur voor
het publiekgeopend is.
De heer FANOY deelt mede, dat dit blij-
kens de stukken met een half uur verlengd is.
De heer DE RUIJTER constateert, dat flit
in zijn ontwerp niet het geval is.
Met algemeene stemmen wordt het voor
stel van Burgemeester en Wethouders aan-
vaard.
VERORDENING, bepalende de uren
waarop het bureau van den Burge-
lijken Stand in de gemeente Axel
dagelijks voor het publiek geopend
zal zijn.
Artikel 1.
Het Bureau van den Burgerlijken Stand
dezer gemeente zal dagelijks, uitgezonderd
des Zondags en op daarmede gelijkgestelde
dagen voor het publiek geopend zijn van 9 uur
des voormiddags tot 12 uur des middags en
van 1 y2 tot 2'/2 uur des namiddags; des Zater
dags zal, in afwijking van het hierboven ver-
melde, het bureau geopend zijn van 9 uur des
voormiddags tot 1 uur des namiddags.
Artikel 2.
Het Bureau van den Burgerlqken Stand zal
op Zondagen en op daarmede gelijkgestelde
dagen door den betrokken ambtenaar van den
Burgelijken Stand tusschen 11 uur des voor
middags tot 12 uur des middags moeten ge
opend worden op verzoek van een belangheb-
bende, indien de verzoeker aantoont, dat met
de te verrichten werkzaamheden niet tot den
volgenden dag kan worden gewacht.
Het bureau kan onmiddellijk, nadat de
werkzaamheden zijn verricht weder worden
gesloten.
Artikel 3.
De vorige verordening van den 2 Februari
1926 komt hierdoor te vervallen.
Artikel 4.
Deze verordening treedt in werking op 1
Januari 1939.
De heer VAN DE BILT constateert, dat hier
voorgesteld wordt, dat het Bureau van den
Burgerlijken Stand ook des Zondags ge
opend is.
De VOORZITTER antwoordt, dat dit iede
ren dag geopend moet zijn.
De heer VAN DE BILT vraagt, waar men
zich dan moet aanmelden.
De VOORZITTER antwoordt, dat men dan
bij den concierge kan aanbellen, en deze kan
dan zeggen, waar men zich te vervoegen
heeft.
De heer VAN DE BILT vraagt, of het be
kend is, of dit sporadisch voorkomt.
De VOORZITTER antwoordt, dat dit zeer
sporadisch voorkomt.
De heer FANOY vindt een bepaling in
artikel 2, waaromtrent hij een opmerking te
maken heeft. Burgemeester en Wethouders
stellen voor, dat het Bureau van den Burger
lijken -Stand geopend moet worden, indien de
verzoeker aantoont, dat met de te verrichten
werkzaamheden niet tot den volgenden dag
gewacht kan worden.
Hij meent, dat men die bepaling niet te
soepel moet maken, w-aarom hij voorstelt te
lezen: ,,op verzoek van belanghebbende,
uitsluitend voor aangifte van geboorten of
,,overlijden, indien de verzoeker aantoont, dat
,,met de te verrichten werkzaamheden niet
,,tot den volgenden dag kan worden gewacht".
Indien dit niet zoo geredigeerd wordt, kan
het ook voorkomen, dat de ambtenaar van
den Burgerlijken Stand wordt geroepen om
inlichtingen te geven omtrent iemands woon-
plaats en ook onder het motief, dat daarmede
tot den volgenden dag niet kan worden ge
wacht. En dan staat de ambtenaar in dubio
of hij het zal doen, ja of neen.
Of indien b.v. iemand bij hem komt met de
b-oodschap, dat indien hij op Zondag geen
huwelijks-aangifte doet, hij niet kan trouwen,
wat dan.
De VOORZITTER wijst er op, dat het
practisch niet voorkomt, dat de ambtenaar
's Zondags geroepen wordt.
De heer FANOY is van oordeel, dat dit ook
uitsluitend kan zijn voor aangifte van ge-
boorte of overlijden.
De heer OGGEL geeft te kennen, dat het
voor andere dingen ook niet noodig is.
De VOORZITTER herhaalt, dat het prac-
tich niet voorkomt. Moch-t het noodig blijken,
dan kunnen Burgemeester en Wethouders het
nog bekijken.
De heer FANOY uit als zijn meening, dat
her er in andere gemeenten wel bij-staat, om
moeilijkheden voor den Ambtenaar van den
Burgerlijken Stand te coupeeren.
Het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders wordt met algemeene stemmen aan-
vaard.
(Wordt vervolgd.)