2, meent spreker, dat, inplaats van te bepalen dat staande het woord gevraagd moet worden, het juister zou zijn, te omschrijven: „in zit- tende houding, op duidelijke wij'ze". I>e VOORZITTER vraagt zich af, wat men moet beschouwen als het ,,op duidelijke wijze" het woord vragen. Dan dient er ook aange- geven te worden wat als duidelijke wijze" beschouwd wordt. Thans is het zoo, dat b.v. de een zijn sigaar opsteekt, de tweede een lucifer enz. De heer HAMELINK merkt op, dat het er maar op aan komt, wat men als duidelijke wijze" aanmerkt. De VOORZITTER (even opstaande, en direct zich weer neerzettend)Zoo is een ..duidelijke wijze". De heer HAMELINK meent, dat men daar- door niet zal bereiken, hetgeen men wil, n.l. het scheppen van orde. Daardoor wordt het ontstaan van wanorde niet tegengegaan. Dat zou wel gaan, indien er maar een lid tegelijk opstond, doch, vooral als er eens wat vurige discussies gehouden wordt, komt het voor, dat meerdere leden tegelijk het woord vragen. De heer OGGEL merkt op, dat men niet blijft staan. De heer HAMELINK is van oordeel, dat men beter doen zou te voorkomen, dat de leden moeten opstaan om het woord te vrage», want hij betwijfelt, of dit in de toekomst goed zal werken. De heer SEGHERS kan zich goed vereeni- gen met de meening van den heer Hamelink. Het is niet onmogelijk, dat tijdens een drukke discussie drie of vier leden gelijk het woord verlangen en indien deze dan ook tegelijker- tijd recht gaan staan, wordt onbewust wan orde verwekt. De VOORZITTER meent, dat er geen wan orde zal ontstaan, indien ieder lid, dat het woord verlangt, behoorlijk opstaat. De heer OGGEL geeft te kennen, dat men maar heel even opstaan moet. (Hij demon- streert de wijze waarop dit eventueel kan gebeuren.De bedoeling van deze alinea is con te voorkomen, dat hetgeen nu wel eens geschiedt een der leden het woord verlangt, en dit niet gehoord wordt, of den Voorzitter op een of andere wijze ontgaat. De heer DE JONGE zou maar heelemaal een streep door dit artikel willen geven. Men leeft hier in Axel, en men moet maar Axelsch doen. Het zou op die wijze eer een gymna- stiekvereeniging gaan gelijken dan een ver- gadering van den gemeenteraad. En het wordt al heel mooi, als men een half uur of drie kwartier zou spreken. De heer 't GILDE is het met den heer De Jonge eens. Het is een noviteit, en eigenlijk een absurditeit. Dat men moet staan in een vergadering van de Tweede Kamer of een dergelijke vergadering is nog tot daar aan toe, doch todh niet in een vergadering als de Axelsche gemeenteraad. De VOORZITTER merkt op, dat men niet moet vergeten, dat men eerstdaags ook in een andere omgeving zal komen. De heer FANOY kan zich vereenigen met het voorstel dat staande het woord gevraagd moet worden. Doch dat er staande gespro- ken moet worden in een zaal, waar men over voldoende ruimte beschikt, lijkt hem over- bodig. De VOORZITTER antwoordt, dat de leden niet aitijd verstaan kunnen worden. De Voorzitter der vergadering ondervindt, dat er in den raad leden zijn, die niet zoo gemakkelijk spreken, dat alien ze verstaan kunnen. En als men staande spreekt, maakt dit aitijd wel eenig verschil, en is men gewoonlijk gemak- kelijker verstaanbaar. Het is een kwestie van even wennen. Er is nu een voorstel van Burgemeester en Wethouders, in verband met het feit, dat binnenkort de vergaderingen van dit college in een nieuwe raadszaal zullen plaats vinden. De heer 't GILDE merkt op, dat er in de Tweede Kamer ook leden zijn, die niet verkie- zen, vanaf het spreekgestoelte te spreken, en dit ook zittend vanaf hun plaats doen. De heer HAMELINK werpt tegen, dat dit iets anders is. De heer 't GILDE is er voor, dat er voor de leden een zekere vrijheid voorbehouden wordt. Die staan wil, dat hij sta, en dat dan diegene.die wil zitten, zittend spreke. De VOORZITTER meent, dat dit nu toch niet zoo versehrikkelijk is. De heer DE RUIJTER kan er zich in het algemeen mee vereenigen, dat staande den voorzitter verlof tot spreken gevraagd wordt Hij is er niet voor, dat staande het woord gevoerd zal worden, men kan echter ook rede- neeren, dat staande spreken gezond is, en het is best mogelijk, dat dit in de practijk mee zal vallen. De VOORZITTER constateert, dat er 2 stroomiingen zijn, er is een strooming, die staande wil spreken, doch niet staande het woord wil vragen, doch een andere die staande het woord vragen wil, doch zittend wenscht te spreken. En dan is er het voorstel van Bnrgemeester en Wethouders, waarin beide verrichtingen staande gebeuren. Het voorstel van Burgemeester en Wethou ders wordt in stemming gebracht en aan- vaard met 7 tegen 6 stemmen. Voor stemmen de heeren Van 't Hoff, Og- gel, 'P. J. van Bendegem, Van de Bilt, Diele- man, Essel-brugge en Fanoy; tegen stemmen de heeren Hamelink, De Jonge, De Ruijtej", Seghers, C. van Bendegem en 't Gilde. De heer HAMELINK merkt omtrent art. 18 op, dat hier onder ,,ouderdom" ook wordt verstaan ,,in volgorde van zittingsjaren". De heer OGGEL constateert, dat hier iets veranderd is. Thans stemmen de wethouders, nadat de leden hun stem hebben uitgebracht terwijl de leden stemmen in volgorde van zittingsjaren. De VOORZITTER meent, dat daartegen toch geen bezwaar zal bestaan. De heer HAMELINK meent, dat na de gedane uitspraak omtrent artikel 6 het beste ook de daar aangenomen redactie te hand- haven, n.l. „in volgorde van zittingsjaren" De VOORZITTER wijst er op, dat bij aan- neming van dit artikel eerst de raadsleden en dan de wethouders stemmen. De heer OGGEL vestigt de aandacht op alinea 2. Daarin is vermeld, dat het lot beslist bij welke naam der presentielijst de oproeping een aanvang neemt. De VOORZITTBR merkt op, dat het nu zoo gaat, dat de oproeping om beurten gaat. De heer OGGEL meent, dat het dan toch de bedoeling zal zijn, bij iedere vergadering, slechts dSnmaal te loten. Is het dan niet beter te bepalen, dat bij den aanvang van iedere vergadering een loting plaats vindt om aan te wijzen, bij wel'ke naam de stemming begint. Anders zou, zooals de redactie thans luidt, bij iedere stemming een loting moeten plaats vinden: De heer HAMELINK is van oordeel, dat men de redactie zoo zou kunnen laten. Men heeft de bus bij zicih, en men kan de raads leden een nummer geven, waarop zij de pre sentielijst moeten teekenen. Moet er dan een stemming plaats hebben, dan grijpt de voor zitter een nummer en roept af, wie het eerst aan de beurt is. De VOORZITTER wijst er op, dat de heer Oggel bedoelt, dat, als er tijdens een vergade ring 10 stemmingen gehouden moeten wor den, ook 10 maal een loting moet plaats vin den. Daarom zegt de heer Oggel, dat men beter bij het begin der vergadering een lid kan aan- wijzen, dat de eerste stem heeft. De heer FANOY geeft te kennen, dat men dit bereiken kan, door den aanhef van alinea 2 te lezen: ,,voor de eerste hoofdelijke oproe ping". De heer 't GILDE meent, dat het veel beter is, een rooster aan te leggen, zooals tot nu toe gebeurt, en dat aan de Voorzitter bij het begin der vergadering bekend maakt, wie de eerste stem heeft. De VOORZITTBR zegt toe, dit bij het begin der vergadering te doen. Met algemeene stemmen wordt besloten, alinea 2 te lezen als volgt: ,,Voor. de eerste hoofdelijke oproeping wordt „,door het lot beslist bij welke naam van de presentielijst de oproeping een aanvang .neemt; zij geschiedt daarop naar volgorde ,,met deze uitzondering, dat de wethouders „eerst na de leden in volgorde van zittings jaren, te beginnen met den jongste, hun stem ..uitbrengen en de Voorzitter, zoo hij lid van ,,den Raad is, het laatst". De heer HAMELINK vestigt de aandacht op alinea 2 van art. 27. De heer OGGEL meent, dat men inplaats van ,,behandeling" ..stemming" zou behooren te lezen. De heer HAMELINK heeft bij deze alinea de vraag aangeteekend, of dit artikel niet te schrappen zou zijn. De heer OGGEL, dat inplaats van ,,behan- deling" stemming" zou kunnen staan. De betrokken adviezen komen wel in behande- ling, doch naar aanleiding van die rapporten en adviezen worden voorstellen gedaan. Bij die voorstellen wordt rekening gehouden met die rapporten en adviezen, en het voorstel van Burgemeester en Wethouders komt dan in stemming. De heer FANOY meent, dat men gevoege- lijk de geheele alinea er uit kon laten. De VOORZITTER gaat er mee accoord, dat lid 2 er uit verdwijnt. Met algemeene stemmen wordt aldus besloten. De heer HAMELINK meent, dat art. 35 tot moeilijkheden bij de stemming aanleiding zal geven, tenzij het de bedoeling is, dat de bode voortdurend in actie blijft bij de stemmingen. Hij is van oordeel, dat hierin nog vermeld zou behooren te worden, dat de verzameling der biljetten door den bode geschiedt. De VOORZITTER merkt op, dat dit van- zelf spreekt. De heer HAMELINK vervolgt, dat er ver der staat, dat de oudste stemopnemer de stembiljetten naziet en dat de verkregen stemmen door beide stemopnemers worden .angeteekend. Dit lijkt spreker niet wel mogelijk. De VOORZITTER is van oordeel, dat dit toch een kleine moeite is. De heer OGGEL meent, dat bij de voorge- stelde redactie de commissie bij den Voorzitter zou behooren te zitten. De heer HAMELINK meent ook, dat niet op twee plaatsen tegelijk de stemmen opge nomen kunnen worden De VOORZITTER geeft te kennen, dat het in het oude reglement ook omschreven was zooals thans. Practisch komt het er op neer, dat het zoo omschreven is, als thans ook gebeurt. De heer FANOY weet niet, of dat artikel wel goedgekeurd zou worden, indien er niet in vermeld was, dat de biljetten werden nagezien. De VOORZITTER herhaalt, dat het er practisch op neer zal komen, dat het gebeurt zooals tegenwoordig, dat de wethouder, die naast spreker zit, de briefjes controleert. Dan werkt dat vlugger. Hij stelt voor de oude regeling te hand- haven, waarbij de briefjes worden nagezien door den naast hem gezeten wethouder. Met algemeene stemmen wordt besloten alinea 3 van art. 35 te lezen als volgt: ,,3. Ieder stembriefje wordt door den Voor- ,,zitter overluid voorgelezen door den naast ,,hem zittenden wethouder nagezien, en door ,,de beide stemopnemers opgeteekend". De heer HAMELINK wijst er op, dat in art. 36 wordt voorgeschreven, dat er voor iederen te benoemen of voor te dragen persoon, een stemming met plaats hebben. In het oude reglement stond daarbij nog vermeld: .tenzij de vergadering op andere wijze dan door stem ming besluit". Het komt den laatsten tijd nogal eens voor, dat verschillende benoemingen plaats hebben door middel van getyptebriefjes, waarbij de leden dan doorslaan iemand, die zij niet wil len helpen benoemen. Een dergelijke handel- wijze wordt bij deze bepaling afgesneden. De VOORZITTER heeft er geen bezwaar tegen, de door den heer Hamelink genoemde clausule aan dit artikel toe te voegen. Met algemeene stemmen wordt besloten, artikel 36 te lezen als volgt: „Er hebben zoovele stemmingen plaats als „er personen te verkiezen, voor te dragen of ,,aan te bevelen zijn, tenzij de vergadering op .andere wijze dan door stemming besluit". De heer HAMELINK merkt op, dat in dit reglement nergens staat, dat bij herstemmin- gen degenen, die in herstemming komen, niet mogen meestemmen. De VOORZITTER antwoordt, dat dit is geregeld bij de gemeentewet. De heer HAMELINK vraagt of het dan ook bij dit reglement niet geregeld moet worden. De VOORZITTER deelt mede, dat de wet dit regelt en dan moet de raad er af blijven. De heer HAMELINK vervolgt, dat ook niet bepaald wordt, op welke wijze de bereke- ning der meerderheid van stemmen plaats heeft. De VOORZITTBR antwoordt, dat dit even- eens bij de gemeentewet geregeld is. De heer HAMELINK gaat accoord met alinea 1 van art. 43, waarin vermeld is, dat de toehoorders alleen met ongedekten hoofde en op de voor hen bestemde plaatsen de ver gadering bijwonen, ook met het eerste ge- deelte van alinea 2, dat zoowel het spreken als het geven van teekenen van goed- of af keuring ten strengste verboden is, doch hij kan er niet mee instemmen, dat voor de toe hoorders het rooken verboden wordt". Hij vraagt den voorzitter in gemoede als de raad volop zit te dampen, wat het dan geeft, dat een paar menschen op de publieke tribune ook rooken. Spreker laat hier staan, dat de raad b.v. zou besluiten niet te rooken, in dat geval is hij van oordeel, dat de toehoorders zich hier- van ook te onthouden hebben. De VOORZITTER is het in principe met den heer Hamelink niet eens. De raad be schikt over behoorlijke stoelen, en de inrichting is er verder op berekend, dat er gerookt wordt. Indien de zelfde lijn getrokken zou worden, zou men er voor moeten zorgen, dat het publiek op de publieke tribune ook op deze wijze behandeld werd en zou men ook dienen te zorgen voor zitplaatsen en aschbakken enz. Spreker meent, dat deze bepaling meer een maatregel van orde beteekent, want wat ziet men, vooral de laatste jaren? Dan staan er 10, 15 tot 20 toehoorders op de publieke tri bune, en de een rolt een sigaret, de ander steekt een sigaar of een pijpje op en de asch en de overschotten worden neergegooid. Men dient zich te houden aan de voorschriften, die Burgemeester en Wethouders hier meenen te moeten geven. Men moet het niet beschou wen, alsof spreker de betrokken menschen niet graag gunt, dat ze rooken. De heer HAMELINK voelt het zoo De VOORZITTER merkt op, dat ook hij gevoelt wat de heer Hamelink aanvoelt. Het is niet, alsof Burgemeester en Wethouders met dit voorstel willen zeggen: wij mogen rooken, doch jullie niet, men moet het meer als een maatregel van orde beschouwen. De heer HAMELINK merkt op, dat indien Burgemeester en Wethouders verlegen zijn, dat er tabakasch en dergelijke gemorst zal worden, het toch mogelijk is, enkele asch bakken op de publieke tribune te plaatsen. De VOORZITTER meent, dat er dan ook gezorgd moet worden voor tafeltjes en der gelijke. De heer HAMELINK geeft te kennen, ver schillende publieke tribunes te hebben gezien, waar wel gelegenheid was om er asch en der gelijke te deponeeren. De VOORZITTER zegt toe, dit nog eens te zullen bekijken. De heer OGGEL vraagt zich af, of men zoo niet van den regen in den drup komt, want de mogelijkheid bestaat, dat als de toehoor ders niet mogen rooken, zij dan gaan pruimen. De heer 't GILDE meent, dat men dan zou kunnen zeggen, dat rooken en pruimen ten strengste verboden" is. De VOORZITTER meent, het voorstel van Burgemeester en Wethouders in dezen te moeten handhaven. De heer HAMELINK vestigt de aandacht op de aanvulling van art. 43, waarin vermeld is, dat toegangskaarten een dag tevoren voor 12 uur 's middags op de Secretarie moeten worden aangevraagd. Hij meent, dat deze bepaling bezwaren heeft. Er is niets tegen, dat niemand boven komt, voor hij op de secre tarie een kaart gehaald heeft, en dat de bode er op toeziet. dat de orde bewaard wordt. Doch het kan voorkomen, dat iemand aan het werk is, en den dag voor de raadsver- gadering gehouden zal worden, niet weet of hij vrij zal zijn, en dus ook voor 12 uur geen kaart kan gaan halen. Zoo iemand kan belang stellen in de gemeentepolitiek, doch door de omstandigheid, dat hij den dag te voren aan het werk was, niet in de gelegen heid zijn, de beraadslagingen bij te wonen. De VOORZITTER heeft er geen bezwaar tegen, dat nader bepaald wordt, dat de kaar- ten tot een uur v66r den aanvang der verga dering aan de secretarie kunnen worden gehaald. De heer HAMELINK merkt op, dat een half uur v66r den aanvang der vergadering juister is. De heer OGGEL wijst er op, dat een half uur voor de vergadering de secretarie nog gesloten is, zoodat er dan dus geen gelegen heid bestaat, om kaarten af te geven. Dit zou. tot gevolg hebben, dat er niet de gelegen heid bestond om de vergaderingen van den raad als toehoorder bij te wonen. De heer FANOY meent, dat men zou kun nen bepalen, dat de toegangskaarten tot een kwartier voor den aanvang der vergadering aan de secretarie konden worden gevraagd. De heer ESSELBRUGGE geeft te kennen. dat het hem voldoende voorkomt, dat de toe gangskaarten tot een half uur voor den aan vang beschikbaar gesteld worden. De heer FANOY: Dat kan niet, want een half uur voor den aanvang der vergadering is de secretarie nog gesloten. En als men daarna zou komen, is de tijd verloopen. De heer OGGEL meent, dat het 't beste is, te bepalen, dat de kaarten tot een kwartier voor den aanvang der vergadering beschik baar gesteld kunnen worden. Met algemeene stemmen wordt besloten, de tweede zinsnede van alinea 3 van art. 43 te lezen ,,Deze bewijzen worden afgegeven op de .Secretarie tot een kwartier vo6r den aan vang der vergadering. Er worden niet meer kaarten afgegeven dan er zitplaatsen zijn." De heer 'HAMELINK merkt op, dat er blijk baar toch op gerekend wordt, dat er op de publieke tribune zitplaatsen zullen komen. De heer OGGEL leest in artikel 1. dat de vergaderingen worden gehouden op Maandag of Dinsdag. Nu is de Maandag voor vele leden van den raad een moeilijken dag, en meent hij dat het aanbeveling verdienen zal, te bepalen dat de vergaderingen op Dinsdag of Donder- dag gehouden zullen worden. De VOORZITTER geeft te kennen, dat dit ook de bedoeling is. Dat er Maandag of Dins dag staat is beslist een tikfout. In al den tijd, dat spreker hier burgemeester is, heeft hrj het nog nooit meegemaakt dat er op Maandag een raadsvergadering werd gehouden. Dit moet ook zijn Dinsdag of Donderdag, zooals in Bur gemeester en Wethouders ook besproken is. Met algemeene stemmen wordt besloten, alinea 1 van art. 1 te lezen: ,,De vergaderingen worden gehouden op .Dinsdag of Donderdag en vangen aan des ,,namiddags 2 uur". De heer OGGEL vraagt de aandacht voor alinea 2 van art. 10: „worden de notulen af- gestemd, dan zorgen Burgemeester en Wet houders, ingevolge art. 209, onder a der ge meentewet, voor de overlegging van andere notulen, zooveel noodig met inachtneming van 's Raads bedenkingen." Hij meent, dat dit ,,zooveel noodig" eigenlijk overbodig is. De VOORZITTER wijst er op, dat het mogelijk is, dat Burgemeester en Wethouders er anders over denken dan de raad. De heer OGGEL merkt op, dat als de raad de notulen afstemt, er in elk geval andere moeten komen. In elk gev.al moet met de meening van den raad rekening gehouden worden. De VOORZITTER stemt toe, dat het zoo is, dat de raad de notulen vaststelt, doch uit- eindelij-k zijn Burgemeester en Wethouders er ook, om als de notulen een onjuistheid zouden vermelden, daarop de aandacht te vestigen en vol te houden, dat de notu.len juist zijn De heer OGGIEL merkt op, dat daaruit niet volgt, dat de raad de notulen moet goedkeu ren, indien deze naar de meening van den raad niet goedgekeurd moeten worden. De notulen moeten in elk geval door den raad worden goedgekeurd, zoodat dus met de meening van den raad rekening gehouden moet worden. De VOORZITTER mferkt op, dat de gang van zaken gewoonlijk is, dat de raad aan- geeft, wat. er gewijzigd moet worden, en dat deze wijzigingen staande de vergadering wor den aangebracht. De heer OGGEL merkt op, dat in artikel 39 niets is vermeld omtrent ongeldige stemmen De VOORZITTER antwoordt, dat dit bij de gemeentewet geregeld is. De heer FANOY merkt op, dat bij hem de vraag gerezen is, of het in alinea 1 van artikel 3 niet aanbeveling zou verdienen, dat bepaald wordt, dat de oproepingsbriefjes een bepaal- den tijd v6or de vergadering moeten worden bezorgd aan de woningen der raadsleden. Dit staat er nu niet -bij. Hij meent, dat het aan beveling verdienen zou, te bepalen dat deze 5 of 6 dagen vdor den datum der vergadering aan de woningen der raadsleden moeten be zorgd worden. De VOORZITTER antwoordt, dat dit tot zijn bevoegdheid behoort en dat de raad daar af moet blijven. De heer FANOY veronderstelt, dat indien de raad uitspreekt, dat hij er prijs op stelt, dat de briefjes 5 of 6 dagen te voren bezorgd worden, de voorzitter dit toch niet aan zijn laars zal lappen. De VOORZITTER: Ik" zeg u bij voorbaat dat ik dat wel doe, ik wensch mij niet te bin- den aan een uitspraak van den raad. De heer FANOY merkt op, dat hij art. 37, lid 2 en 3 als laatste woord beide keeren ,,erlangd" aantreft. Zou de raad dit niet ver- vangen door het Nederlandscha woord .ver kregen". We leven hier in een Nederland- sch-en staat en behoeven daar ook geen Duit- sche woorden te gebruiken. De VOORZITTER vraagt, wat de heer Fanoy bedoelt. De heer FANOY antwoordt, dat beide keeren als laatste woord ,,erlangd" staat. Dit is een germanisme, en het is niet noodig dit te gebruiken. In het Nederlandsch heeft men hiervoor het woord .verkregen". Met algemeene stemmen wordt besloten, in alinea 2 en 3 van art. 37 als laatste woord inplaats van ,,erlangd" te lezen verkregen". De heer 't GILDE merkt op, dat in art. 11 bepaald wordt, dat de notulen van de ver gaderingen met gesloten deuren mede worden behandeld in een besloten vergadering. Hij vindt, dat het dikwijls lang duurt, voor de leden die onder het oog krijgen en is er voor, te bepalen, dat in elke besloten vergadering de notulen der vorige vergadering worden voorgelezen. De heer OGGEL meent, dat deze alinea zou kunnen worden gelezen: ,,Deze notulen wor den mede behandeld in de eerstvolgende be sloten vergadering". Met algemeene stemmen wordt aldus be sloten. De heer 't GILDE heeft bedenkingen ten aamzien van art. 27, waar staat, dat een voorstel schriftelijk en door den voorsteller en nog twee leden on-derteekend bij den voor zitter moet ingedienid worden. Dit is goed voor de fracties die 3 leden tellen, doch de logische consequentie is, dat een kleinere fractie dan niet in de gelegenheid zou zijn, voorstellen te -doen. Voor de vergadering stelt men zich in verbinding met andere leden, om zoodoende iets te kunnen bereiken. En indien dit aangenomen wordt, is een der gelijke combinatie niet meer mogelijk. Spre ker vindt het een beknotten van het recht van de leden van den raad, als er b.v. geen mondeling voorstel meer gedaan zou mogen worden. De VOORZITTER antwoordt, dat het in t geheel niet de bedoeling is, de rechten van den raad te beknotten. Dit artikel slaat op een voorstel, dat door een der leden buiten de orde gedaan wordt, indien ib.v. bij de behan- deling van een bepaald onderwerp een der leden met een vreemd idee zou komen. De heer 't GILDE geeft te kennen, dat dit wat anders is. De VOORZITTER wijst er op, dat het niet de bedoeling van Burgemeester en Wethou ders is, den heer 't Gilde uit te sluiten. Een combinatie van fracties is evengoed mogelijk als thans. Het betreft hier uitsluitend een voorstel, dat buiten de orde zou worden in- gediend. De heer 't GILDE vindt, dat de toezending der stukken voor de vergadering zoo kort voor het tijdstip der vergadering geschiedt. De VOORZITTER wijst er op, dat de heer 't Gilde toch aitijd het recht heeft, op de secretarie inlichtingen in te winnen. :De heer 't GI'LDE spreekt op de toezending der stukken voor de vergadering. De heer OGGEL merkt op, dat het hier be treft het tier visie leggen der stukken. De VOORZITTER geeft te kennen, dat hij dit zooveel mogelijk naar de wenschen der leden wil regelen. De heer OGGEL merkt op, dat de heer 't Gilde bedoelt, dat de convo-caties voor de vergaderingen vroeger -zouden dienen te wor den rondgezonden. De heer 't GILDE stemt toe, dat deze maal van den regel is afgeweken. Indien men zoo'n berg verordeningen en stukken te verwerken heeft als thans is ook de tijd, die als regel genomen wordt, te kort. De VOORZITTER wijst er op, dat de leden in dit geval practisch een maand de begroo- ting reeds in huis hebben. De heer OGGEL geeft te kennen, dat de leden, indien zij den tijd van voorbereiding te kort achten, het recht hebben, voor te stel len, de beraadslagingen over een bepaald punt te verdagen. De heer FANOY meent, dat dit de conse quentie is van de afwijzing van zooeven. De VOORZITTER geeft te kennen, dat dit een andere kwestie is. De heer DIELEMAN wijst er op, dat het hier gaat om art. 28, lid 1! De heer DE RUIJTER weet niet, of de raad er voor voelt om het tijdstip waarop de vergaderingen beginnen, te verschuiven naar 5 of 6 uur 's middags. Indien men om 2 uur begint, is er voor de leden een heele middag verloren, en hij stelt zich voor, dat, het veel gemakkelijker zijn zal, indien om 5 of 6 uur begonnen wordt. De heer OGGEL: Zou het niet gemakke lijker zijn, nd 8 uur te beginnen? De heer DE RUIJTER vervolgt, dat het hem lijkt, 'dat een bijeenroepingsuur van 5 of 6 uur veel gescMkter is. Hij legt deze over- weging aan de vergadering voor en meent, dat het practischer zal zijn, de vergaderingen om 5 of 6 uur te d'oen aanvangen. De heer VAN 't HOFF had veel liever ge zien, dat deze vergadering om 10 uur voor- middag belegd was, inplaats van om 2 uur namiddag. Zoo heeft ten slotte ieder lid zoo wat. De heer FANOY meent, dat het 't beste is, dezen tijd aan te houden. De heer DIELEMAN gelooft ook, dat Bur gemeester en Wethouders de wijste partij ge- kozen hebben. Vroeger begonnen de verga deringen regelmatig om 10 uur 's morgens en 's middags was spreker ten gevolge daarvan meestal niet tij-dig op zijn werk. En Indien des namiddags om 2 uur begonnen wordt, is d-e dag toch weg. Met algemeene stemmen wordt besloten, het oproepingsuur ongewijzigd te laten. Het Reglement van Orde wordt hiema met algemeene stemmen vastgesteld. Waar niet anders vermeld, worden de be- treffende artikelen geacht, ongewijzigd te zijn vastgesteld. Burgemeester en Wethouders deelen mede: Bij het in gebruik nemen van het nieuwe gebouw wordt de wens-chelijkheid gevoeld om de openstelling van de bureaux te herizien. Meermalen komt het voor, dat om twaalf uur de bureaux nog niet gesloten kunnen worden van wege nog niet geheel afgedane zaken en daarentegen de noodizakelijkheid meermalen naar voren komt b.v. bij Burgerlijke Stand- aangelegenheden om precies eon uur terug te zijn" zoodat alzoo een ambtenaar niet de noo- dige tijd en gelegenheid heeft om op rustige wijze zijn maaltijd te gebruiken. Teneinde hieraan tegemoet te komen, komt het ons als de beste oplossing voor, om het aanvangs^uur met een half uur des namiddags te verschuiven en het uur van eindigen ook een half uur later te stellen. Ook het uur voor het publiek des namiddags een half uur later te stellen. Wij stellen voor, de verordeningen aldus vast te stellen. b. VERORDENING regelende de uren, waarop de Secretarie in de gemeente geopend en voor het publiek toegan- kelijk zal zijn. Artikel 1. De secretarie is behalve des Zondags en op de Algemeen erkendeChristelijke Feest- dagen dagelijks voor het publiek geopend, van des voormiddags 9 tot 12 uur, en van des namiddags 1% tot 2% uur, behalve des Zaterdags, dan allien van des voormiddags 9 tot 1 uur namiddags. Artikel 2. Behalve de uren, waarop de secretarie voor het publiek is opengesteld is het personeel dagelijks, behalve des Zaterdags, nog werk- zaam van des namiddags 2 tot 5% uur en overigens op die dagen en uren als noodig blijkt, zulks volgens de bepalingen genoemd in de Verordening voor de Ambtenaren en bedienden ter secretarie in deze gemeente. Artikel 3. De vorige verordening van den 13 Mei 1930 komt -bij het in werking treden van deze ver- ordenling te vervallen. Artikel 4. Deze verordening treedt in werking op den 1 Januari 1939. De heer VAN DE BILT heeft er alleen be zwaar tegen, dat in de verordening de open stelling voor het publiek des namiddags maar een half uur is. Hij meent, dat toch bepaald worden mocht, dat de secretarie een uur voor het publiek opengesteld was. De VOORZITTBR antwoordt, dat Burge meester en Wethouders voorgesteld hebben, dat de secretarie geopend zou zqn van 9 tot 12 en van half twee tot half drie. De heer DE RUIJTER geeft te kennen, dat in het voorstel, dat hij voor zich heeft, ook vermeld is, dat de secretarie tot 2 uur voor het publiekgeopend is. De heer FANOY deelt mede, dat dit blij- kens de stukken met een half uur verlengd is. De heer DE RUIJTER constateert, dat flit in zijn ontwerp niet het geval is. Met algemeene stemmen wordt het voor stel van Burgemeester en Wethouders aan- vaard. VERORDENING, bepalende de uren waarop het bureau van den Burge- lijken Stand in de gemeente Axel dagelijks voor het publiek geopend zal zijn. Artikel 1. Het Bureau van den Burgerlijken Stand dezer gemeente zal dagelijks, uitgezonderd des Zondags en op daarmede gelijkgestelde dagen voor het publiek geopend zijn van 9 uur des voormiddags tot 12 uur des middags en van 1 y2 tot 2'/2 uur des namiddags; des Zater dags zal, in afwijking van het hierboven ver- melde, het bureau geopend zijn van 9 uur des voormiddags tot 1 uur des namiddags. Artikel 2. Het Bureau van den Burgerlqken Stand zal op Zondagen en op daarmede gelijkgestelde dagen door den betrokken ambtenaar van den Burgelijken Stand tusschen 11 uur des voor middags tot 12 uur des middags moeten ge opend worden op verzoek van een belangheb- bende, indien de verzoeker aantoont, dat met de te verrichten werkzaamheden niet tot den volgenden dag kan worden gewacht. Het bureau kan onmiddellijk, nadat de werkzaamheden zijn verricht weder worden gesloten. Artikel 3. De vorige verordening van den 2 Februari 1926 komt hierdoor te vervallen. Artikel 4. Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1939. De heer VAN DE BILT constateert, dat hier voorgesteld wordt, dat het Bureau van den Burgerlijken Stand ook des Zondags ge opend is. De VOORZITTER antwoordt, dat dit iede ren dag geopend moet zijn. De heer VAN DE BILT vraagt, waar men zich dan moet aanmelden. De VOORZITTER antwoordt, dat men dan bij den concierge kan aanbellen, en deze kan dan zeggen, waar men zich te vervoegen heeft. De heer VAN DE BILT vraagt, of het be kend is, of dit sporadisch voorkomt. De VOORZITTER antwoordt, dat dit zeer sporadisch voorkomt. De heer FANOY vindt een bepaling in artikel 2, waaromtrent hij een opmerking te maken heeft. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dat het Bureau van den Burger lijken -Stand geopend moet worden, indien de verzoeker aantoont, dat met de te verrichten werkzaamheden niet tot den volgenden dag gewacht kan worden. Hij meent, dat men die bepaling niet te soepel moet maken, w-aarom hij voorstelt te lezen: ,,op verzoek van belanghebbende, uitsluitend voor aangifte van geboorten of ,,overlijden, indien de verzoeker aantoont, dat ,,met de te verrichten werkzaamheden niet ,,tot den volgenden dag kan worden gewacht". Indien dit niet zoo geredigeerd wordt, kan het ook voorkomen, dat de ambtenaar van den Burgerlijken Stand wordt geroepen om inlichtingen te geven omtrent iemands woon- plaats en ook onder het motief, dat daarmede tot den volgenden dag niet kan worden ge wacht. En dan staat de ambtenaar in dubio of hij het zal doen, ja of neen. Of indien b.v. iemand bij hem komt met de b-oodschap, dat indien hij op Zondag geen huwelijks-aangifte doet, hij niet kan trouwen, wat dan. De VOORZITTER wijst er op, dat het practisch niet voorkomt, dat de ambtenaar 's Zondags geroepen wordt. De heer FANOY is van oordeel, dat dit ook uitsluitend kan zijn voor aangifte van ge- boorte of overlijden. De heer OGGEL geeft te kennen, dat het voor andere dingen ook niet noodig is. De VOORZITTER herhaalt, dat het prac- tich niet voorkomt. Moch-t het noodig blijken, dan kunnen Burgemeester en Wethouders het nog bekijken. De heer FANOY uit als zijn meening, dat her er in andere gemeenten wel bij-staat, om moeilijkheden voor den Ambtenaar van den Burgerlijken Stand te coupeeren. Het voorstel van Burgemeester en Wethou ders wordt met algemeene stemmen aan- vaard. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1938 | | pagina 8