De landbouwdagen te Goes.
De algemeene vergadering der ZeeuWsciie
Landbouw Maatschappij.
Woensdag werd te Goes de door ongeveer 500 per-
sonen bezochte algemeene vergadering der Z. L. M.
gehouden. De voorzitter verwelkomde, na eerst de
heeren Dr. Lovink en bet lid van verdienste den
beer Nijsse te 's Heer Arendskerke te bebben her-
dacbt, o.a. de vertegenwoordigers van Gedep. Staten
en van het Gemeentebestuur van Goes, adviseurs
en consulenten, eere-leden, afgevaardigden van de
Kamer van Koophandel en tal van andere autoritei-
ten. Verder wees de voorzitter op het nut der werk-
verschaffing in Zeeland (grondverbetering, afwate-
ring, enz.) en wekte hij de landbouwers op zich met
den inspecteur der werkverschaffing te verstaan als
zy gronden hebben die verbeterd kunnen worden.
In antwoord op een klacht van een der afdeelin-
gen over de schadelijke vogels, deelde de voorzitter
mede, dat bet Hoofdbestuur actie voert voor wets-
wijziging. Enkele andere klachten over de crisis-
maatregelen zouden aan den beer Ir. S. L. Louwes,
regeeringscommissaris voor den akkerbouw en vee-
houderij, die inmiddels ter vergadering verscheen,
worden voorgelegd.
De heer Louwes sprak vervolgens over:
,,De huidlgie positie van den Nederland-
schen lajidbouw en de verwaehtingen
voor de naaste toekomst".
De Nederlandsche Landbouw is in den loop van
zijn ontwikkeling, speciaal sedert op advies van de
Staatscommissie van 1886 niet de bescherming,
maar de technische vooruitgang als de weg gekozen
is, steeds meer den kant van den export opgegaan.
Deze ontwikkeling heeft de Nederlandsche Regee-
ring bevorderd en de landbouw ging zelve accoord
met deze oplossing. Men kon zich in die dagen
eigenlijk niet voorstellen, dat de wereld zoo op haar
schreden zou terugkeeren, dat een toestand kon
ontstaan, die wat zijn belemmeringen en reglemen-
teeringen van den bandel betreft, deed denken aan
reeds lang voorbije toestanden uit den tijd van het
mercantilisme of misschien zefs wel aan de Middel-
eeuwen. De ontwikkelingsgang van den Nederland-
scben Landbouw is in wezen niet onderbroken door
den oorlog.
Na den oorlog bleek de buitenlandsche vraag naar
de producten van onze land- en tuinbouw zoo groot
te zfln, dat de beweging, die van 1890 tot 1914
duidelijk te onderkennen was, nog een sterke stimu-
lans kreeg. Zelfs toen in de crisisjaren, de jaren
na 1927, de eerste emstige inzinking, bij de suiker-
bietenteelt, zich manifesteerde, heeft men deze ver-
schijnselen toch slechts beschouwd als van voorbij-
gaanden aard en het Nederlandsche volk en de
Nederlandsche landbouw stelden zich in overwegende
massa nog op het standpunt van den vrijhandel.
Dat men in de jaren 1927 en 1928 stond voor blij-
vende wijzigingen, tenminste wijzigingen van zeer
langen duur, was nog maar de overtuiging van zeer
weinigen. Eenigszins anders werd het toen in 1929
de graanmarkt definitief den verkeerden kant op-
ging en zich na 1930 en 1931 een toestand ontwik-
kelde, waarbij de granen vrijwel waardeloos werden.
De catastrophale prijsval van granen en andere
landbouwproducten werd gevolgd door een zond-
vloed van foeperkingen van het handelsverkeer,
onder al mooier en vreemder namen. Deze beper-
kingen gaan nog steeds door en de wensch van zoo-
velen, dat deze vandaag of morgen zullen ophouden
en de door velen gekoesterde wensch, dat de
opleving van het economisch leven, die eigenlijk
sedert de jaren 1933 en 1934 in het buitenland,
maar ook sedert het jaar 1936 hier is doorgebroken
met zich mede zou brengen verzachting van de han-
delsbelemmeringen, is niet tot waarheid geworden.
Het verdrag van Oslo, dat in het begin van het
jaar 1937 nog weer teekenen van herleving ver-
toonde, hetgeen door enthousiasten in den lande
beschouwd werd als het komen van een nieuwen
dageraad, is nu kortelings vrijwel plotseling
geruischloos ter ziele gegaan.
De geesteshouding van velen tegenover deze ver-
schijnselen kan men niet beter karakteriseeren dan
een voortdurend vechten tegen het aanvaar-
den van de wijzigingen, die zich in ons economisch
leven in meerdere of mindere mate hebben
voltrokken. Al moge onze Minister-President
nog zoo dikwijls erover spreken, dat er zich
structureele wijzigingen in de Maatschappij voltrek-
ken, men spreekt hem dit woord na, maar durft
eigenlijk niet na te gaan, wat die structureele wijzi
gingen wel beteekenen. Wij zullen ons eigen hebben
te maken, dat structueele wijzigingen voor onze
dour niet halt houden en dat een land, dat mee wil
komen, zijn economie heeft aan te passen bij deze
structureele wijzigingen. Wij zullen ervaren, dat
men niet structureele wijzigingen volgt door angst-
▼allig instandhouden van datgene, wat onder totaal
andere omstandigheden is opgebloeid en gegroeid.
Ook de landbouw ontkomt niet aan deze struc
tureele wijzigingen.
De positie van onzen landbouw zou gedurende de
crisis, indien van Regeeringszijde niet was ingegre-
pen, hopeloos geworden zijn. De normale intema-
tionale markt voor landbouwproducten bestond
eigenlijk niet meer, wijl de geheele wereldmarkt tot
Sdn groote dumpingmarkt geworden was.
Toen de crisisverschijnselen zich in emst open-
baarden, wist eigenlijk niemand precies, wat er
gebeurde en het beste wat men kon doen, was op een
gegeven oogenblik te versterken, daar waar de
weerstand dreigde te verzwakken. Altijd en altijd
was er de hoop, dat het vandaag of morgen even-
tueel zou verbeteren, zoodat de bijzondere maat-
regelen zouden kunnen verdwijnen. Op het oogen
blik lijkt het, dat we daar verder af zijn dan ooit.
Als we rond zien, dan zien we, dat de graanmarkt
weer teekenen vertoont van ernstige bloedarmoede.
Dan zien we, dat de hoogconjunctuur op het gebied
van de graanprijzen, die trouwens nog nooit bereikt
heeft het peil dat voor de Nederlandsche boeren
als het minimumpeil moet worden beschouwd,
sedertdien weer emstig is ingezonken. Prijsdalingen
b.v. van de tarwe en rogge van ongeveer 40 zijn
weer voorgekomen.
Wij herinneren ons het gesukkel, dat er dit jaar
plaats gehad heeft met de roggeprijzen; het voo-t-
durend vechten tegen afbraak en het steeds onder-
mijnen van iedere opnieuw ingenomen positie.
De suikerprijzen zijn na kortstondigen opbloei
weer bijna tot het diepste, wat we gehad hebben,
gedaald en de Internationale Suikerconventie is niet
in staat geweest daartegen een dam op te werpen.
De veeprijzen, intemationaal, zijn misschien aan
den Nederlandsehen landbouw de laatste weken
beter bekend geworden dan in vroegere maanden.
Prima bevroren vleesch kan men koopen in Neder-
land, geleverd voor prijzen tusschen f 0,25 en 0,30
per kg. Versclh vleesch van verschillende origine
wordt aangeboden tegen prijzen, die minder dan de
helft zijn van de prijzen, die het hier opbrengt.
Onze boterprijzen zijn beter dan ze geweest zijn.
zlJn. ze fcyzonder goed geweest. Maar de prijzen,
316 geaad hebben, blijven in gedevalueerd geld
rond f 0,85 per kg en iedereen is het er toch wel
over eens, dat onze boeren voor een loonende pro-
ductie mmstens 1,30 noodig hebben; de tooterprys
zal dus mmstens met meer dan 50 moeten stijgen
roor en aleer de veehouder zonder verdere huln een
loonend bestaan krrjgt. Maar dan vergeten wij nog
dat andere vetten, die boter kunnen vervangen tot
een prijs zijn gedaald, die zoo fantastisch laag is
dat we het ons haast niet kunnen realiseeren. Vet-
prijzen van f 0,20, /0,25 per kg voor zuiver vet
tegenover 84 in boter, wijzen er op, dat de boter
zonder bescherming weinig kans heeft zijn plaats
van vroeger te hehouden.
Nederlandsche groente is misschien de beste
groente ter wereld. We kunnen ze volop verbouwen,
net zooveel als men wil, maar de wereld wil ze niet
en dan helpen zelfs de beste productie-methoden
niet.
De varkensprijzen wisselen evenals vroeger, altijd
nog in de wereld. Maar het moment, dat de inter-
nationale varkensprijzen zoo zijn, dat de Neder
landsche boer er van kan leven, komt niet vaak
voor en dan komt er nog bij, dat de export vol
komen belemmerd is, omdat ieder land ter wereld
tegen import regelend optreedt.
Is het dus met de prijzen nog heelemaal mis, met
de afzetmogelijkheden nog meer. Iedere week
haast komt er een nieuw bewijs van de verminde-
ring van de afzetmogelijkhtden.
De geweldige militaire spanning, die de geheele
wereld op het oogenblik van week tot week tot
sterkere bewapening aanspoort, is een van de oor-
zaken, die de verbetering tegenhoudt.
Er zijn meerdere oonzaken, maar een van de oor-
zaken is ook, en misschien is deze zelfs de belang-
rijikste, dat het evenwicht tusschen productie en
verbruik is verbroken en dat daardoor de over-
productie, die er niet behoefde te bestaan, een
veel dreigender spook geworden is, dan ooit in het
verleden. Volkomen intemationale samenwerking
zou de „overproductie" zeker doen verdwijnen.
De geweldige technische ontwikkeling heeft
gemaakt, dat de techniek zonder leiding eerder een
ramp dan een zegen wordt en waar vroeger de over-
groote meerderheid van meening was, dat de wal
het schip keerde en dat men de maatschappij het
best leidde door ze niet te leiden, daar is nu na
1928/29 gefbleken, dat deze niet-leiding ons brengt
tot een chaos en dat men op de een of andere wijze
de leiding van het economisch gebeuren ook in het
binnenland ter hand zal moeten nemen, wil men er
niet toe komen, dat de vooruitgaande techniek een
steeds grootere vloek in plaats van een zegen
wordt. Ieder land probeert dit probleem op eigen
wijze op te lossen. In de autoritaire staten heeft
men er het centrale punt van gemaakt. Daar heeft
men een vorm van socialisme ingevoerd en buiten-
staanders of oppervlakkige beschouwers vergeten
wel eens, dat b.v. Duitsehland niet alleen is een
nationalistisoh georienteerde staat, maar een natio-
naal-socialistische, waarbij misschien op het socia-
Hstische nog meer de klemtoon valt. Andere landen
zoeken nog steeds door verder af te sluiten, door
hoogere dnvoerrechten, door de meest ruwe wijze,
waarop men deze zaak kan^behandelen, het gevaar
der overproductie te keeren en zij kunnen dat doen
zoolang op hun eigen markt verruiming van afzet-
gebied is te krijgen en alleen zoolang. Zoodra dit
niet meer mogelijk is, geeft een hooge bescherming
alleen maar rampen. Dan dient er een veel fijnere
organisatie te komen. Waar geen land alleen im-
porteert, zal overal op een of andere wijze zij
het dan niet op landbouw- dan op industrieel gebied
deze organisatie er dienen te komen. Tegen-
woordige problemen lost men met hooge invoer-
rechten alleen niet op.
Nederland hehoort wel heel duidelijk tot die lan
den, die het tijdperk, waarin brute bescherming aan
de grenzen nog een voldoende mogelijk voor den
landbouw zou kunnen scheppen, zijn gepasseerd.
Het is een ieder zonder meer duidelijk, dat een
ongebreidelde productie van exportprodueten als
aardappe kneel en varkensvleesch, om er maar twee
te noemen, ons direct voor onoplostoare prdblemen
zou stellen.
Deze twee voorbeelden, die gemakkelijk met vele
aangevuld konden worden, wijzen in de richting van
productieregelingen. Men noemt deze regelingen
vaak productie-beperkingen en men gaat dan
gezien de armoede, die er in de wereld heersoht en
het tetveel aan werkkrachten deze productie-
beperkingen critiseeren. Men maakt eerst een
caricatuur van de zaak en dan gaat men deze
caricatuur ibecritiseeren. Dit is geen serieus werk.
Met de beperking van de veehouderij is het
precies zoo. Wij weten alien dat, als de rundvee-
houderij onbeperkt doorgegaan was, we vermoede-
lijk nog niet uit de crisis van het jaar 1982/33, wat
de prijzen betreft, waren en als we er uit gekomen
waren, dan waren we er alleen uitgekomen, omdat
de prijzen gedaald waren tot een peil, dat de boer
er persd mee op moest houden, m.a.w. dan hadden
we de natuurlijke productietoeperking gekregen, met
veel ellende, vooral voor de niet-kapitaalkrachtigen.
Dat de prijs van het rundvee alleen maar in orde
komt als vraag en aanbod daartoe aanleiding geven,
wordt in de theorie van velen tegenwoorc'ig ver
geten. Welke bedrijiVen zouden bij deze prijzen het
langst in staat zijn om rundvee te houden?
Dat zijn niet de bedrijven, die wij in de eerste
plaats veehouderij-bedrijven noemen, maar dat zijn
de bedrijven met de goedkoope afvalproducten, de
grootere-, gemengde-, en bouw-bedrijven. Men kan
de Regeeringspolitiek eventueel verwijten van de
zijde van deze bedrijven, dat zij hun het vee, dat
economisch in vele opzichten misschien het goed-
koopste bij hen wordt, tot op zekere hoogte heeft
onthouden, het tenminste moeilijker gemaakt heeft
het te houden, maar van de zijde van de bedrijven,
in wier belang dit vee is gebleven waar het is, moet
deze critiek in ieder geval achterwege blijven.
Op dit moment trekt de teeltregeling in verband
met den invoer van vleesch weer sterk de aandacht.
Onder verwijzing naar hetgeen Minister Steenberghe
bij de interpellatie in de Kamer heeft gezegd, zou ik
er toch wel nadrukkelijk de aandacht op willen
vestigen, dat degene, die zich voorstelt, dat een
teeltregeling zoo kan worden uitgevoerd, dat precies
het evenwichtspeil bereikt wordt bij het gewenschte
prijspeil, van de praktijk geen verstand heeft. Er zal
hier een reserve moeten blijven en niet een al te
geringe. Als die er niet is, krijgen we bij alle goede
bedoelingen bij tusschenpoozen afzakken naar een
te laag prijspeil.
Het is nu een keer een onaangename geschiedenis,
maar de landbouw moet kiezen tusschen een onge
breidelde productie en de prijzen, die daaruit zouden
resulteeren, en een gebreidelde, geregelde, geregle-
menteerde, geordende productie, maar mag dan den
eisch stellen, dat de prijs voor hem acceptabel is
of tenminste, dat het mogelijke gedaan wordt den
prijs te bereiken. Tusschen deze twee dingen is er
geen keuze en degenen, die de landbouw voorstelt
met ongebreidelde productie een behoorlijken prijs
voor alle artikelen te bereiken, pleegt bewust volks-
misleiding en als dat niet het geval is, dan is hij
iemand, die praat over dingen, waaromtrent hij zelfs
niet het geringste begrip heeft.
Wij alien hopen, dat de tijd zal terugkeeren, dat
de landbouw zal kunnen produceeren alle producten,
die hij maar wenseht tegen een prijs, die niet meer
dan het normale risico met zich mede brengt.
Er moge nog wel eens uitdrukkelijk op worden
gewezen, dat er geen algemeene productie-beperking
is en dat beperking van de productie, die het gevolg
is van de leiding die aan de productie wordt gegeven,
opgevangen wordt door productie-uitbreiding elders.
Gelukkig bestaat in Nederland voor den landbouw
volop gelegenheid tot werken. Wij hebben nog aan
verschillende artikelen een zeer groote import-
behoefte. Wij hebben een tekort aan vetten, aan
eiwitproducten voor veevoeder en aan granen, het
geen niet wil zeggen, dat een stimuleering van de
productie van al deze artikelen, op welke wijze dan
goed is. De drie vetproductie-bronnen b.v. zjjn:
le. melk; 2e. de dierlijke vetten; 3e. de plant-
aardige vetten. In geen van de drie gevallen wordt
alleen vet geproduceerd. Vet is of heeft in al deze
drie gevallen een byproduct. In het geval van de
melk worden de melkeiwitten, in het geval van de
dierlijke vetten wordt vleesch, in geval van de
plantaardige vetten worden tegelijk plantaardige
eiwitten medegeproduceerd.
Behalve hoeveelheidsproblemen zijn er ook nog
finantieele problemen by deze vraagstukken. Zonder
eenigen twijfel produceert Nederland in totaal aan
voedingsmiddelen voor de bevolking onvoldoende en
men zou dus zoo kunnen redeneeren, dat het Neder
landsche volk alles wat de Nederlandsche landbouw
kan produceeren wel zal kunnen opnemen. Dan ver
geten degenen, die zoo redeneeren, dat men zeer
zeker rekening heeft te houden met den druk die
het geheel legt op de bevolking. Zonder nu al te
teerhartig te zyn tegenover die andere groepen,
moeten we toch, onder volledige erkenning, dat die
groepen van hun kant den plicht hebben te zorgen,
dat de landbouwproductie-mogelijkheid in stand kan
blijven en dat de landbouw daarbij een behoorlijk
leven kan leiden, constateeren dat deze groepen het
recht hebben te eischen, dat op hen niet meer lasten
worden gelegd dan absoluut noodzakelijk is.
Als men ook deze stelling in het oog houdt by de
mogelijkheden der vetproductie, dan zien we het
volgende. De productie van vetten uit melk zal in
boter uitgedrukt, rond ruim 125 millioen kg bedra-
gen. De vetconsumptie van het Nederlandsche volk
bedraagt 140 millioen voorzoover boter, margarine,
spijsvetten en olie betreft. We zouden dus gemak
kelijk alle boter, die in Nederland geproduceerd kan
worden, zelve opeten, als we meteen de consequen-
tie aanvaardden, dat de export van boter en kaas zal
worden stopgezet.
Men mag nu aannemen, dat de kg vet, die het
Nederlandsche volk opeet, gemiddeld ongeveer een
groothandelsprijs van /0,90 zal kosten. Zou men
deze in den vorm van boter moeten nemen, dan zou
de prijs nog zeker 50 hooger moeten zijn, om
denzelfden melkprijs als nu te kunnen uitkeeren.
Een regeling dus in deze richting bij uitbreiding van
melkproductie en bij het eten van alleen boter zou
50 verhooging van de kosten van de vetvoeding
met zich mede brengen.
Ik geef direct toe, dat de veronderstelling, die
hier is aangegeven, zuiver theoretisch is, wijl het
vermoedelijk nog niet in iemands hersenen opge-
komen is, behalve dan misschien in die van een heel
extra-ordinaire fantast, om werkelijk zoo iets voor
te stellen. lets anders is, dat uit dit uitgewerkte
voorbeeld wel enkele conclusies kunnen worden ge-
trokken. In de eerste plaats blrjkt dan, dat ons
tegenwoordig stelsel van vetvoeding betrekkelijk
goedkoop is en dat het toch met deze wijze van vet
voeding mogelijk is, om den boeren den prijs zooals
bovenaangegeven voor de boter, d.w.z. voor de melk,
uit te betalen. Al kunnen we de meerdere tooter,
die we bij uitbreiding van de productie van melk
zouden krijgen wel opeten, we hebben er toch reke
ning mede te houden, dat vergrooting van de pro
ductie gepaard zal moeten gaan met vermindering
van den uitbetalingsprijs voor de melk, tenzij men
de kosten der vetvoeding voor het Nederlandsche
volk steeds duurder wil maken. Voorzichtigheid
met de melkproductie in het belang van den land
bouw is, naar mijn meening, geboden. Maar het
staat ook niet zoo, dat we nu verschrikkelijk bang
behoeven te zijn voor iedere uitbreiding die de melk
productie als zoodanig ondergaat. Alleen als de
export van zuivelproducten, met name van boter en
kaas, quantitatief belemmerd zou worden, zou het
wel eens ernstiger kunnen worden.
2e. De vetproductie als varkensvet en rundvet.
Deze productie is vergeleken bij de plantaardige
duur en er geldt dus ook voor, dat hoe meer we van
dit vet moeten eten, hoe minder vermoedelijk de
consumptie zal worden. Waar alle vetheffingen met
elkaar dienen om een behoorlijken prijs voor de
boter te bereiken, zal, wijl het totaal geld, dat
beschikbaar komt voor den landbouw geringer zal
zijn, de melkprijs moeten dalen. Even wel de vet
productie langs dezen weg heeft een ander groot
bezwaar en dat is, dat zij altijd gepaard gaat met
een nog sterker stijgende vleeschproductie. Al zou
den we dus meer vet kunnen gebruiken, vleesch
kunnen we niet gebruiken en nu kan men zich van
alles voorstellen, men kan allerlei fantastische plan-
nen opwerpen om het toch voor elkaar te brengen,
de ervaring heeft ons wel geleerd, dat als de
Nederlandsche vleeschmarkt overvoerd is, het niet
mogelijk is de vleeschmarkt ten bate van de produ-
centen op een eenigszins behoorlijk peil te houden.
Vergrooting van de vetproductie langs dezen weg, is
dus naar mijn meening, in het belang van den land
bouw te een en male af te raden.
In de derde plaats: de vetproductie langs plant-
aardigen weg. Hiervoor komen vooral in aanmer-
king: koolzaad, in het algemeen olieplanten. In de
eerste plaats koolzaad en misschien de mogelijk-
heid van soja, misschien enke'e andere, iijnzaad e.d.
Het eendge gewas, dat vroeger van groote beteeke-
nis was en dat naar mijn meening voor groote uit-
brciding vatbaar is, is de kooJzaad-cultuur. Helaas
leggen andere omstandigheden aan de uitbreiding
van de koolzaadcultuur groote bezwaren in den weg,
n.l. ziekten. Mochten deze op de een of andere
wijze overwonnen kunnen worden, dan ligt hier de
cultuur, waar de Nederlandsche akkerbouw zich
naar mijn meening zeer goed, voorloopig zelfs
onlbeperkt, zou kunnen uitfbreiden.
De tweede groep, waaraan wij behoefte hebben
zijn de plantaardige eiwitten. Plantaardige eiwitten
kunnen wij op verschillende wijze voortbrengen.
Men kan ze voortbrengen in den vorm van speciale
eiwitgewassen, men kan ze ook voortbrengen door
betere bewaring van de artikelen. die we op onzen
bodem teelen. Op het oogenblik worden proeven
genomen met het drogen van verschillende artike
len, speciaal het drogen van gras. Indien dit
practische toekomst mocht hab'nen, dan zou hier
een middel zitten, waarbij de Nederlandsche land
bouw nog zeer behoorlijke uitbreiding van werk-
gelegenheid zou kunnen vinden. Daarnaast moge
de aandacht worden gevestigi op nieuiwe eiwit
gewassen, zoete lupinen e.d.
In de derde plaats hebben we de uitbreidings-
mogelijkheden op het gebied van grantn. Gelukkig
bestaat hier nog een mogelijkheid, die ook niet zoo
verschrikkelijk gemakkelijk verdwijnt. Zelfs als
onze nieuwe Zuiderzeelanden in cultuur zijn
gebracht zullen we nog een tekort hebben, voor
zoover wij tenminste onzen export op peil kunnen
houden. Zou onze export, speciaal die van varkens-
vleesch en van eieren ten gronde gaan, dan zou de
situatie natuurlijk veel moeilijker worden. Maar
voorloopig is de uitbreidings-mogelijkheid nog zeer
groot. Natuurlijk heeft die intensieve graanbouw
van tarwe, gerst en rogge (bezwaar, daarom is een
nieuw gewas als mais zoo belangrijk. Er behoeft
dus in Nederland geen bunder land ongebruikt te
blijven en men toehoeft ook niet bang te wezen de
intensiteit van de cultuur zoo sterk mogelijk op te
Voeren. Bij verbetering der technische processen
van. drogen en conserveeren bestaat hier de gelegen
heid de hakvruchten venbouw niet alleen op peil te
houden, maar vermoedelijk zelfs uit te breiden.
Regeling, leiding, moet er zijn, maar dat is geen
beperking over de geheele linie, alleen beperking in
bepaalde onderdeelen. Die geheele leiding van de
productie is niets anders dan dat we trachten te
doen, datgene wat toch moet gebeuren, maar met
zoo weinig mogelijk moeilijkhedeji. Als het met
met leiding gebeurt, dan gebeurt de aanpassing
door ongebreidelde maatschappelijke krachten. Dit
stelsel van felle onderlinge concurrentie met den
maatschappelijken ondergang van een aanzienlijk
deel, is juist datgene, wat de tcgenwoordige maat
schappij niet meer verdraagt. Vroeger was er by
groote verschuivingen uitkomst in andere iberoepen
in andere landen. Nu niet meer. Overal zijn in alle
foeroepen in alle landen dezelfde veranderingen als
in den landbouw ingetreden. Wij staan midden in
de beweging en wij moeten verder, omdat wy niet
terug kunnen en dan lijkt het dwaasheid om nu te
roepen om een stelsel, dat in wezen hierop neer-
komt, dat men de vrijheid van concurrentie in het
binnenland ongehreideld laat voor 66n beroep, al
sluiten we het buitenland uit, dat ons op zijn beurt
ook uitsiluit.
De leiding bij de productie is in het belang van
den landibouw onontkoombaar. De vrije concurren
tie is als systeem, tenminste voorloopig, nationaal
en intemationaal uitgeschakeld en het helpt niet
of wij er bij huilen.
Tot nu toe is die leiding overgelaten aan de
Regeering. De alien bevredigende weg van samen
werking tusschen Regeering en bedrijfsleven is nog
niet gevonden. Het is niet zoo zeer, dat men niet
overtuigd is, ibehalve dan degenen, die niet willen
inzien, dat de productie leiding behoeft, dan wel,
dat daarbij meer en meer op den voorgrond treedt
de op zichzelf zeer toelangrijke vraag, welke mate-
rieele positie de landibouw by deze leiding der
productie in het geheele bedrijfsleven zou moeten
verkrijgen. Omtrent dit punt moet klaarhead
worden geschapen tusschen landbouw en Overheid.
Men zal elkaar moeten vinden op dit punt en zeker
zal van den landbouw niet den eisch mogen komen,
dat aan zijn geuite wenschen zonder meer moet
worden voldaan. Het geheele volksbelang heeft
hier den doorslag te geven; daarvan is de landbouw
onderdeel, niet meer, maar ook niet minder.
•Het is voorts juist, dat wat de Regeering en land
bouw samen ook probeeren te doen, indien overeen-
stemming is verkregen over het peil van belooning
voor den landbouw, dat het niet mogelijk zal zijn
dit te bereiken, als men niet tegelijkertijd doed-
beiwuste leiding van de productie aceepteert. Bij
deze leiding en den opbouw van den landbouw in
het nieuwe kader kunnen Regeering en bedrijfsleven
elkaar niet missen. Indien de landibouw mocht falen
om voor de medewerking in dezen de noodige hulp
ter beschitoking te stellen, of indien hij mocht falen
om in deze Mare en duidelijke lijnen aan te geven,
dan zal hij zelve daarvan uiteindelijk de grootste
lasten ondervinden. Natuurlijk lijdt met den land
bouw het geheel. Al zou de georganiseerde land
bouw niet willen of kunnen medewerken, dan toch
zou de Regeering alles moeten blijven doen, wat zij
meent, dat in het belang van het geheel gewenscht
is. Maar zeker kan men zijn, dat het dan niet zoo
goed zal gaan en dan ligt de verantwoordelijkheid
hiervoor niet bij de Regeering, dan ligt de verant-
woordelijkheid bij den landbouw.
In het begin van de crisis wist de landibouw in den
regel wel de Regeering te vragen wat hij wenschte
en hoe hij het wenschte, en toegegeven, dat dat vrij
gemakkelijk was, want het waren middelen om de
zaak drijvende te houden, nu lijkt het wel eens of
dit doelbewuste optreden verflauwd is. Nu staan
we voor de noodzakelijkheid van plannen op langen
termijn.
De landbouw moet het eens worden over de rich
ting waarin de ontwikkeling zal gaan en als ik de
uitingen van den landbouw goed heb verstaan, dan
is men het over het doel wel eens; daarover bestaat
geen verschil van meening, n.l. den landbouw te
geven een behoorlijk bestaan, maar men is het over
de middelen niet eens en het doel krijgt geen voile
verwezenlijking, zoolang- men het middel niet kent.
De landbouw zal zelve over de middelen tot voile
klaarheid moeten komen. Hierbij mag er wel eens
op worden gewezen, dat men bij het aangeven der
middelen niet teveel aandacht mag schenken aan
den psychologischen kant. Het zijn economische
problemen, die met economische, zakelyke middelen
moeten worden opgelost. Hoewel de psychologie niet
zonder beteekenis is, als deze den toon aangeeft,
raakt men zakelijk vry zeker in den put en als dit
gebeurt, is het met de psychologie weer heelemaal
mis. Er is maar een gradueel verschil tusschen
rekening houden met psychologie en toegeven
den waan van den dag. Bemoeiinig als de Regeering
de laatste jaren heeft gehad, hebben ook het groote
bezwaar, dat al te licht de gedachte wordt geboren,
dat, als de Regeering maar wilde, ze wel kon en dat
de landbouw met critiek kan volstaan. Deze geestes-
gesteldheid is misschien het allerverderfelijkste
gevolg van de crisisomstandigheden en maatregelen.
Het is de taak van de leiders om den moeilijken
weg te gaan, zichzelve volkomen Maar en duidelijk
te maken door uitvoerige en langdurige studien om
precies te weten, wat er moet gebeuren en dan
dengenen, die zij moeten leiden voor te houden in
welke richting het moet gaan. Het kan in wezen
naar mijn meening voor de Regeering hetzelfde zijn,
of de varkensteelt beperkt wordt, of het rundvee
beperkt wordt, of wat dan ook, het zijn siechts mid
delen tot het doel. Kan de landbouw een beteren
weg wijzen, dat het doel, instandhouding, uitbrei
ding, verdieping en verbetering van de positie van
den landbouw met behoorlijke inachtneming van de
belangen van andere groepen verkregen wordt zon
der deze hulpmiddelen, wie zou dien weg niet willen
gaan. Maar hij zal wel moeten aantoonen, dat de
nieuwe weg beter is dan de oude.
Critiek, dat het niet langer kan, mededeelingen,
dat het zoo volkomen verkeerd gaat, zijn op zich
zelve als symptoom van geestesgestflheid zeer inte-
ressant, maar zij brengen ons geen stap verder. De
beroering, die ontstaan is door den import van het
bevroren vleesch, geeft wel aan, dat er een geprik-
kelde stemming is onder den landbouw. Op zich
zelve is dat van beteekenis, maar het brengt ons
voor de oplossing van de zaak niet verder. Wy
staan midden in de structureele wijzigingen, voor
zoover wij kunnen zien en wij zullen er nog jaren
in staan. Misschien als de groote wereldcatastrophe,
die zoo vaak dreigt, komt, dat we tijdelyk weer voor
geheel andere problemen zullen staan, maar de
tegenwoordige ontwikkelingsgang van den West-
Europeeschen landbouw is toch door omstandig
heden, die sterker zijn dan de gevolgen van een
oorlog, voorgeschreven. Wil daarin de landbouw en
speciaal de zittende landbouwer in ons land niet
ondergaan, dan zal hy de teekenen van den tijd
moeten begrijpen. Er ligt een geweldige verant-
woordelijkheid op de schouders van diegenen, die tot
leiding geroepen zijn. Ik kan niet anders dan con
stateeren, dat het gevoel voor deze groote verant-
woordelijkheid niet bij alien aanwezig is. Wy moeten
den weg vinden en degene, die in een verantwoorde-
lyke positie staat en daartoe niet medewerkt, laadt
een ontzaggelijke verantwoordelykheid op zich.
Critiek is gemakkelijk en geeft tijdelijke popula-
riteit, maar de kunst is ook hier het moeilijkst.
Er wordt zeer veel gecritiseerd, gepraat en be-
toogd, maar er moge gegronde twijfel worden geuit,
of de mogelijkheden voor alle wenschen vooraf
ernstig worden bestudeerd.
De naaste toekomst van den landbouw lijkt donker
en uiterst moeilyk. Wij moeten zien en trachten
gezamelijk den weg te vinden om hem er door heen
te brengen. Het moment, dat het handelsverkeer
weer vrij wordt, lijkt verder af dan ooit. In
Australie zijn de landbouwers van het geheele
Britsche wereldrijk samen geweest om te overleggen
hoe de Britsche markt, de eenige groote markt, die
er nog is, voor de Britsche landbouwers in de eerste,
voor de dominiale in de tweede plaats kan worden
gereserveerd. Wat er dan overschiet, is voor de
vreemdelingen. Er kunnen misschien in de naaste
toekomst aan onzen landbouw nog zeer zware
eischen gesteld worden. Eischen, die hem duidelijk
zullen maken, meer dan tot nu toe, wat structu
reele veranderingen beteekenen. Als dat gebeurt,
dan zullen we er niet komen, omdat we ieder ons
eind vasthouden, dan komen we er slechts met moed,
met goeden wil tot samenwerking en met den wil
persoonlijke opofferingen te brengen. Als men
meent nu en vooral dan, dat het individueele bedrijf
doorgezet kan worden op den ouden voet, dan vrees
ik, dat men zich aan groote teleurstellingen zal
blootstellen.
Scherpe discussie.
Bij de bespreking die een scherp karakter droeg
keurde men het af, dat de regeering niet de beloo
ning tusschen landbouw en andere groepen gelyk
wil maken. De steun aan den landbouw werd ge-
noemd het systeem van het water tot aan de lippen
laten staan.
Een der sprekers was dankbaar voor den goeden
stand der gewassen, maar niet jegens de regeering
en den Minister. Deze wilde met dergelijke opmer-
kingen voorkomen, dat een regeeringsvertegenwoor-
diger weer naar Den Haag zou terugkeeren met de
gedachte dat die Zeeuwsehe landbouwers toch zoo
dankbaar zijn.
In antwoord op deze en andere opmerkingen ver-
klaarde de heer Louwes, dat men de woorden van
Minister Steenberghe juist en niet uit de tweede-
hand moet citeeren. De Minister heeft alien gezegd,
dat de landbouwcrisiswet hem geen bevoegdheid
geeft de belooning voor den landbouw en de andere
groepen gelijk te stellen.
Het aanheffen van een dergelijke leus is mis
schien rechtvaardig maar niet te verwezenlijken.