wereld. Hij heeft dat gedaan tot het einde toe.
Hn hfl is daarmee doorgegaan, direct na zijn
opstanding.
Zoo heeft hij overwonnen. En zoo ovenwon
Gods liefde.
Bin wat we nu hebben van die liefde heb
ben we van God. Dat is hot ook alleen wat
elk sacrament ons wil voorhouden. Niet wij
doen iets, maar God. Dat is het wat ons ook
het Sacrament van den Doop wil voorhouden.
God komt daarin tot ons en tot onze kinderen.
Dat is er de kracht en de beteekenis van.
Daarom verwondert het ons niet, dat die
troost ook zoo bijzonder sterk uitkomt in het
genoemde formulier. Ja, eigenlijk het voor-
naamste is, wat het ons wil bijtorengen. Want
die zin, waarin gesproken wordt van de moei-
Ujkheden van binnen en van buiten, is eigen
lijk niet anders dan een inleWinig. Maar dan
■volgt de hoofdzin en dus ook de hoofdzaak.
Hoewel dat zoo is, gelooft ge niet, dat uw
kinderen in Christus zijn geheiligd, en dus
btj Hem hooren, en dus behooren gedoopt te
w-azen?
Dat is weer niet appenvlaikkig, oondat „in
Christus" ons er direct aan herinnert hoeveel
hi) daarvoor heeft moeten lijden. Maar nu zijn
ze geheiligd. Nu zijn ze afzonderlijk gesteld.
Nb zijn ze veiiig gesteld. Veilig voor al wat
van buitenaf of van binnen uit hen kwaad
aon kunnen doen.
Daarom ging ook Christus bijzondere zorg
uit naar alles wat zwak en ongelukkig was.
Hr» daarom heeft hij die bijzondere genegen-
freid getoond voor de kinderen, die hem ge
bracht werden. Daarom staat er zoo aandoen-
irpi van geschreven, dat hij hen omhelsd, de
handen opgelegdi en gazegend heeft.
En als ergens de weerspiegeling van Gods
liefde nog het best bewaard is gebleven dan
in het gezin. En als dat ooit uitkomt, dan
vooral als God ons de zorg toevertrouwt voor
een kind, een bijizondere gave van hem. Hoe
wordt dat dan van alle kanten met liefde I
omringd. En ook al zijn de omstandigheden
moeiiyk en al is de zorg groot, hoe moet alles
w^pten voor de liefde, die naar het kind uit-
gaat. En daarom spreekt Gods liefde het
duidelijkst in het feit, dat ook hij onze jonge
kinderen aanneemt, hoewel ze van deze dingen
nog niets verstaan.
Maar die openibaring van Gods liefde jegens
ons en onze kinderen legt daarbij tegelijk een
groote verantwoordelijkheid op ons. Immers
we worden geroepen om wat we krijgen ook
te beieven en er tot zegen mee te zijn voor
anderen.
Daarom gaat het eigenlijk in heel de om-
geving van den tekst. Daarom komt dit woord
ear eelfs trweemaal in voor, dat God liefde is.
Bel beide keeren met de nadrukkelijke bedoe-
ling, dat dat voor ons een aansporing zal zijn
am, als we iets van Gods liefde hebben be- j
grepen, ook onze liefde, daardoor gewekt, te
toonen aan anderen. Daarom staat het er
eigenlijk zoo, dat we er uit moeten lezen, dat
God zonder betoonen van liefde niet te den-
teen is. En daarom is ide bedoeling, dat het
boo zal zijn, dat iemand, die zich een kind van
God noemt, ook niet te denken is zonder be-
tooning van liefde. Niet liefhebben is bij God
onbestaanbaar. Want liefhebben is nu een-
maal karakteristiek voor het wezen van God.
»oo wil Johannes daar heel nauw bij laten
aansluiten, dat niet liefhebben voor een Chris
ten iets onbestaanbaars moet zijn. En dat lief
hebben ook voor hem karakteristiek moet
wezen.
IHier worden we een oogenblik herinnerd
aan wat Paulus schrijft in dat wereldberoem-
de hoofdstuk van de liefde. Al het andere,
wat we hebben, wat we zijn, wat we doen, is
minder belangrijk dan dat e e n e, dat we de
liefde hebbenl En dan die liefde, die de weer
spiegeling is van Gods liefde. Dat wil dus zeg-
gen die liefde die niet vraagt maar geeft, die
het niet om zich zelf te doen is maar om den
aixder, die dus geen onderscheid maakt.
Die liefde, die een antwoord is op Gods
woord, uit zich op twee manieren.
iEn wel eerst in liefde tegenover God. Daar
om wekt het formulier na de schuldbelijdenis
en na de genadeverkondiging, die we er duide-
®tjk in terugvinden, op tot nieuwe gehoor-
zaamheid aan God.
En waarin bestaat die nieuwe gehoorzaam-
fQeid? Als we ons dat realiseeren, dan staan
we versteld over het diepe inzicht dat de op-
stellers hebben gehad niet alleen in Gods lief
de, maar ook in onze zwakheid. Wij zouden
al spoedig geneigd zijn te denken, dat die
nieuwe gehoorzaamheid zich zou moeten uiten
in een optreden van onzen kant. Maar zij
stellen het in heel iets anders. En wel in een
nieuwe afhankelijkheid. In nieuwe afhanke-
igkheid van God en Zijn liefde. Wat moeten
■wij doen? Alleen maar meer aanhangen, ver-
trouwen en liefhebben. En wien meeraan-
hangen, vertrouwen en liefhebben God, die
de Vader is van onzen beer Jezus Christus,
Gad die liefde is. Maar dan moeten we ook
onze verplichting kennen tegenover ieder
ander. God liefhebben boven alles en onze
naaste als ons zelf. Dat was wel vanouds al
ibekend, maar dat is werkelijkheid geworden
in Christus. En gretig heeft hij elke ge-
legenheid aangegrepen om dat meer naar
voren te brengen. En niet zonder resultaat.
Johannes zelf, die dit alles neerschrijft, zoo
oneindig teer, is er een bewijs van. Want hij
was vroeger zoo heel anders van karakter.
Waar zullen we wat God voor ons was en
is eerder en beter toonen dan in eigen gezin?
Maar waar zullen we ook eerder leeren ge-
voelen hoe moeilijk dat is?
Daarom is het ten slotte een voorrecht dat
we mogen zeggen, dat het een bijzondere ge-
nade is dat woord te mogen beieven tot zegen
voor ons zelf en voor ons gezin: God is Liefde.
Genade wil zeggen, dat het niet bij ons be-
gint, maar bij God. Dat het niet van ons
towam, maar van God. En dat het altijd van
hem blijft komen.
Johannes vindt het noodig dat nog eens heel
afzonderlijk te vermelden in deze pericoop.
Hij zegt. hierin is de liefde, niet dat wij God
liefgehad hebben, maar dat Hij ons liefgehad
heeft. En waarin komt die liefde van God uit
Dat Hij Zijn Zoon gezonden heeft tot een ver-
zoening voor onze zonden.
Het is dus alleen Gods genade. Maar niet
een genade, die God zoo dicht mogelrjk tot cms
een genade, die ver van ons gebleven is. Doch
gebracht heeft. Want daarvoor is Jezus ge-
komen en zoo heel nauw met ons leven ver-
bonden geweest.
En alsof dat niet voldoende was, vooral voor
hen ,die stralks zouden gelooven in Jezus, na-
dat hij van de aarde was heengegaan, heeft hij
het nog dichter tot ons gebracht. En wel
doordat hij de sacramenten van doop en avond-
maal heeft in gesteld. Nu hebben wij niet
alleen Zijn woord, dat het ons zegt, maar wij
hebben het sacrament als een teeken en zegel
waardoor ons Gods liefde in Christus, voor ons
en de onzen, wordt afgebeeld. We hooren het
niet alleen uit de predikimg, maar we mogen
het zien telkens wanneer het sacrament wordt
bediend in het midden der gemeente: God is
liefde.
En de zekerheid van die genade wordt in
het formulier wel heel diep gegrepen en ge-
peild, als gezegd wordt: als wij soms uit
zwakheid in zonde vallen, dan n6g moeten
wij aan Gods genade niet vertwijfelen, en niet
in de zonde blijven. En wel daarom niet, om-
dat uit den doop bdijkt, dat we een eeuwig
verbond der genade met God hebben.
Zoo zijn Gods liefde en genade niet te schei-
den. En worden beide werkelijkheid voor ons
door Gods geest. Daaraan herinnert ons het
woord, dat ontleend is aan een brief van Pau
lus, en dat als een zegen op de gemeente
wordt gelegd bij het verlaten van het kerk-
gebouw. Daar heet het immers: de genade
van Jezus Christus, en de liefde van God, en
de gemeenschap van den Heiligen Geest moge
met u alien zijn.
Als we daarom eigen zwakheid zwaar voe-
len, en dat doen we altijd als het gaat om
ons heil en dm dat van onze kinderen, dan
mogen we nooit vergeten, dat ook wij zelf ztjn
gedoopt. En dat in dien doop Gods liefde tot
ons geteomem is, fen voor altijd. En dat God
ons ook de kracht wil geven om onze geloften
te beta!en en de kracht om tot rijken zegen
te worden gesteld ook voor onze kinderen.
Daartoe helpe de Almaehtige God ook ons
vorstelijk ouderpaar door Zijn Heiligen Geest.
Amen.
De bedieming van den Heiligen Doop.
Na de preek volgde het voorlezen van het
formulier van den Heiligen Doop, eindigende
met het stellen van de gabruikelijke vragen
aan de ouders van de doopelinge, waarop Prins
Bernhard en Prinses Juliana met ja" ant-
woordden.
Wederom zong%toen de gemeente, nu Gezang
9' v^s 1 en 2 en gedurende dit gezang
werd Prinses Beatrix binnengedragen.
Dit was het schoone, het ontroerende mo
ment, waarna een ieders gedachten tevoren
reeds waren uitgegaan, toen de deuren van ae
consistonekamer werden geopend en zich
voor de tweede maal een kleurrijke en vorste
lijke stoet aan de oogen der toeschouwers ver-
toonde: de stoet van de jonggeboren Prinsesse
de doopelinge van heden.
Voorop ging de dienstdoend grootmeester
van Prmses Juliana, Juckema van Burmania
baron Rengers van Warmenhuizen.
gjToen kwam mevrouw Snouck Hurgronje
dragende Prinses Beatrix en gevolgd door
baron Baud en Jhr. Dedel, die beiden fungeer-
den als kamerheeren-slippenhouders van den
doopsluier.
De verpleegster van Prinses Beatrix jonk-
vrouwe Feith, sloot den stoet.
Langzaam schreed de ltleine groep onder
het gemeentezang binnen en zette zich ter
zijde van den preekstoel.
Ds. Welter, de hoogbejaarde oudrhofpredi-
ker, die de bediening van den Heiligen Doop
zou verrichten, had inmiddels zijn plaats bij
de doopvont ingenomen.
Dan een ontroerend oogenblik. Terwijl de
geheede gemeente het „Zie op ons neer naar
Dw barmhartigheid" inzet, wordt het jonge
Pnnsesje Beatrix door mevrouw Snouck Hur-
gronje de kerk binnen g"edrag*en.
Men ziet een rose kinderhoofdje, een lange
witte zijden doopjurk en verder 'n droom' van
witte tulle en kant. De Prinselijke ouders
staan op. Met teeder gebaar neemt Prinses
Juliana haar kind van de dienstdoende groot-
meesteres over om het te houden gedurende
het verder verloop der plechtigheid.
Een ontroerend moment.
En nadat ter vooribereiidinig van de eigen-
lijke doepplechtigheid de jonge prinses uit de
consistorie in de kerk was gebracht, ontstond
een ontroerend moment, een ontroering, die
naar het ons voorkomt wel het grootst zal
geweest zijn bij die duiizemden die van verre
m hun huiskamers (door middel van het be-
luiisteren der radio-.uitizendingein de plechtig
heid mieebeleefden. Deze tooh zien niets van
de overgroote drukte, niets van de pracht en
praal waanmede dte plechtigheiid omgeven is
Zij hooren siechts, en daar klotnken op-
eens, buiten het officieele programma om, ge-
luidjes, eerst zwakke* ,hulpelooze geluidjes,
kindergeluidjes zooals wij die zelf zullen heb
ben geuit, geluidjes, zooals wij die van onze
kinderen, van onze kleinkindieren .onder gelijke
omstanidighedietn hdbiben gehoond en die dus in
ddt opzicht getwoon menschelijk zijn. Maar
toch, hert klonk nu anders. We wist en thans
De Koninklijke stoet op weg naar de kerk.
niet alleen, maar we hooriden ook de
tegemwoordigheiid van het jonge koningslkind,
het midldelpunt van deze grootsche plechtig
heid. En met steeds krachtiiger gehlid greep
Beatrix in, ,,zij nam het woond", om te laten
hlijken van hare tegenwoordigheid en, zooals
alle ouders in die omstandigheid, trachtte,
naar werd gemeld, Prinses Juliana Haar kimdje
te sussen, daarin ietwat onwennig bijigestaan
door Prins Bernhard.
Ontroerd klonk de stem van den eerbied-
waardigen predikant, toen hij het water op
het voorhoofd van de jonggeboren Prinses
sprenkelde: .Beatrix Wilhelmina Armgard, ik
doop U in den naam des Vaders, en des Zoons,
en des 'Heiligen Geestes."
Toen hreidde Ds. Welter zijn handen zege-
nend uit over Prinses Beatrix en zeide:
De Heere zegene u, en behoede u.
De Heere doe zijn aangezicht over u lichten,
en zij u genadig.
De Heere verheffe zijn aangezicht over u en
geve u vrede.
Langzaam ging Prinses Juliana, haar kind
dragende, terug naar haar zetel. Het orgel
zette de melodie van Psalm 134 in en plechtig
klonk de gemeentezang van de klassieke
zegenbede, Prinses Beatrix door alien toege-
zongen
Dat 's Heeren zegen op u daal',
Zijn gunst uit Sion u bestraal'
Hij schiep 't heelal, Zijn naam ter eer';
Looft, looft nu aller Heeren Heer.
Ds. Blaauwendraad ging daarna voor in
dankgehed, waarna de plechtigheid besloten
werd met den slotzang uit Psalm 133: Waar
liefde woont, gebiedt de Heer den zegen.
De predikant sprak ten slotte den zegen uit.
Nog eenmaal klonk de koorzang van „Excel-
sior", nu met de woorden van het eerste en
vierde vers van Gezang 50.
Daarmede was de Godsdienstige plechtig
heid ten einde.
Prinses Juliana stond op, Prins Bernhard
naast haar, en, het kind rustend in moeders
armen, verlieten zij het kerkgebouw en be-
gaven zich naar de consistoriekamer. Voor
de Prinses en den Prins uit ging de opper-
ceremoniemeester en ook ditmaal waren baron
Baud en Jhr. Dedel slippenhouders. Daar-
achter kwamen de Koningin, Honing Leopold
en de overige vorstelijke gasten, gevolgd door
de dame du palais mevrouw Snouck Hur
gronje en den dienstdpenden grootmeester van
Prinses Juliana.
Na afloop van den dienst bood in de con
sistoriekamer Ds. Dyckmeester, namens den
kerkeraad Prinses Juliana een kerkhoek aan,
in bruinleeren omslag, met een puntigen over-
slag en druksluiting, waarop een gouden knop
was. Op dezen knop is het wapen van Prinses
Beatrix gegraveerd. Het boek is in een bruin
lederen etui en de blnnenkant is van wit leer.
Met gouden letters staat hierop:
Aan H.K.H. Prinses Beatrix, ter gelegen-
heid van haar doop, aangeboden door den
kerkeraad der Ned. Hervormde Gemeente
te 's-Gravenhage.
12 Mei 1938.
Den vorstelijken gasten werd uitgeleide ge
daan door de eommissies, welke ook te hunner
ontvangst aanwezig waren geweest.
Het sprookje bij de eeuwenoude St. Jacabs-
kerk is voorbij.
De stoet vervolgt, onder luide toejuichmgen
haar weg. In het bijzonder is die menigte er
over verrukt, dat Prinses Juliana Hare Doch-
ter op den schoot heeft genomen en deze, ge-
zeten in de gouden koets aldUs laat zien.
Alleen gaat het naar de meening der toe
schouwers te vlug voorbij. Maar toch zou men
met graag heibben willen missen den aaablik
van het van geluk stralendc Prinselijke paar
en de in een lange doopjurk gekleede Prinses,
nu het voor de eerste maal was, dat men Prin
ses Beatrix te aanschouwen kreeg.
Als de deelnemers aan den stoet het paleis
aan het Noondeinde zijn binnengetreden duurt
het .gejuich der menigte voort .en dit zwelt aan
als Prinses Juliana met Prinses Beatrix op den
arm ,voor een der ramen versehijnt.
Een onJbeschrijfelijlke geestdrift maakt zich
van de menigte meester, die spontaan het
W ilhelmus inzet. Tot driemalen toe verschijnen
Prinses Juliana en Prins Bernhard1 voor het
venster met de kleine Prinses in het wit, wiei-
handjes men ziet bewegen. Ook Honing Leo
pold verscihijnt nog even aan het venster.
Dan mar cheer en de soldaten af. De afzet-
tmg wordt vrij gegeven en het opeengepakte
pujbliek verspreid't zich langzaam.
De terugtocht naar het Paleis.
l>e bediening van den Heiligen Doop.
Het was ongeveer kwart voor 1 toen bij de
kerk de auto van H. M. de Koningin voorreed.
Daar versohijnen de Koningin en Z. M
Honing Leopold. De Kapel zet weer het Bel-
gische volkslied in. De Honing neemt aller-
eerst in de auto plaats.
Onder het hoerageroep der honderden rijdt
de auto weg.
In vlot tempo rijden dan de auto's der
overige Vorstelijke gasten voor.
Maar het hoogtepunt voor de wachterade»
is het nog niet.
Dat komt, wanneer de gouden koets aa*-
rijdt. Hoe imposant is toch die Statiekaros
met haar bespanning, waarbij zoo fraai af-
steekt het livrei der begeleidende lakeien en
rijknechten.
De Prinses en Prins komen naar buiten.
En nog maar even zijn zij gezeten of zuster
Feith komt met de kleine Beatrix naderbij.
En dat was nu het ontroerende, die van
gelukstralende jonge Moeder, die met teedere
zorgen Haar kleine in de armen neemt. Als
zoodanig heeft ook het duizendkoppige p«-
bliek het aangevoeld. Hier was een Moeder,
die een van de grootste oogenblikken uit Haar
leven beleefd had.
Innig hield onze Prinses Haar kindje vast
als een kostehjke last. Die innigheid sprak
wel heel duidelijk toen bij het wegrijden de
Koninklijke Moeder haar arm oplichte, om den
belangstellenden Prinses Beatrix te toonen.
Even blikte H. K. H. naar het publiek, dati
weer naar het jonge wichtje, dat onbewust
van hetgeen rondom gebeurde, heerlijk lag
te ,,duimelotte.n......"
Dat zijn oogenblikken, waarop ook de jour
nalist zijn beroepsplicht vergeet en niet kijkt
wat er om hem plaats grijpt, maar alleen
kijkt naar het ontroerende geluk. Schor heb
ben de toejuichingen geklonken.
En toen het voorbij was, was er maar een
meening: „Wat hebben wij Prinses Beatrix
goed gezien". Een moeder blikte dan naar
haar kind met ,de gedachte: ,Dat geluk ran
onze Kroonprinses ken ik ook