Ter Neuzensche Courant Binnenland Buitenland Woensdag 20 April 1938 No. 9749 GEMEENTERAAD VAN AXEL. VAN die strijd in de pers en door officieele instan- ties met vertoogen en adressen voortgezet. Nu is dan eindelijk de beslissing gevallen, die niet alleen voor Stavoren, maar ook voor Sneek, waar men het pleit al meende te heb- ben gewonnen, een geduchte tegenvaller is, terwijl men, zooals begrijpelijk, in Lemmer verheugd is. LANDARREIDERS NAAR DUITSCHLAND. Uit enkele plaatsen in Zeeland, wordt ge- meld, dat de burgemeesters en de organen der arbeidsbemiddeling de werklooze landarbeiders meer of minder dwingen naar Duitschland te gaan en daar gebruik te maken van de werk- gelegenheid, die er daar voor hen is. Van de zijde der landarbeidersorganisaties wordt echter gem-eld, dat zij dezen dwang, althans ten opzichte van gehuwden, afkeu- ren, en dat zij ook bij het onderhoud met den Minister op 28 Maart j.l. niet in dwang op de gehuwden hebben bewilligd. Wei gingen zij er mee accoord, dat er drang op de ongehuwden zou worden uitgeoefend. Men staat bij de besturen der landarbeiders organisaties op het standpunt, dat de gelegen- heid om in Duitschland werk te kunnen vin den moet worden toegejuicht en dat daarvan zooveel mogelijk gebruik moet worden ge- maakt. Vooral jonge menschen moeten deze mogelijkheid benutten. De bezwaren die wel worden ingebracht zijn ongegrond of overdreven. Maar bij het onderhoud op het Departement is onomwonden gezegd, dat zij het onge- wenscht achten gezinshoofden te verplichten naar Duitschland te gaan. Tegen een periode van maanden achtereen uit het gezin hadden zij emstig bezwaar. TWENTE GAF REEDS LANG HET VOORBEELD. Men schrijft uit Twente aan de N. R. Crt.: De poging, welke thans te Breda wordt ondernomen om een einde te maken aan het stempelen der werkloozen, is op tamelijk opvallende wijze in de pers aangekondigd en beschouwd als iets nieuws voor Nederland. Het is daarom wellieht goed, er op te wijzen, dat maatregelen van dienzelfden aard in Twente reeds jaren geleden zijn genomen. Hoe gaarne het Oosten en het Zuiden een primeur gunt, het is niet meer dan billijk, dat ook hier het „Eere wien eere toekomt!" geldt, temeer, daar in Twente goede vruchten geplukt worden van dezen socialen voorzieningsarbeid. In 1932 is in Enschede een centrale com- missie aan den arbeid gegaan, welke zich tot taak zag gesteld het leiden van het cultureele gedeelte op ieder gebied van de werkloozen- zorg. De commissie heeft de zaken onmid- dellijk goed aangepakt. Er zijn groepen van werkloozen gevormd, welke werkzaam zijn in volkstuintjes, aangelegd op braak liggend bouwterrein langs den stadsrand. Er zijn vakcursussen gevormd, die zich in groote be- langstelling mochten verheugen. Men heeft voetbalcompetities georganiseerd, zich op het zwemmen en op athletiek toegelegd, excursies werden gehouden, er werd een zangkoor ge vormd, een werkloozenorkest, tooneelgroepen etc. Tal van werkloozen sloten zich bij een of meerdere groepen aan en voor al deze groepen werd stempelverlof gegeven. De leiding bij cursussen en sportbeoefening berustte bij groepsleiders, precies, zooals thans in Breda zal geschieden. Het voorbeeld van Enschede vond in Twen te spoedig navolging. In Hengelo, Almelo en Oldenzaal werd op soortgelijke wijze de cul tureele werkloozenzorg georganiseerd en reeds herhaaldelijk konden dan ook gewestelijke sportcompetities en wedstrijden worden ge houden, waarbij niets werd nagelaten om de belangstelling van de zijde der werkloozen zelf zoo groot mogelijk te doen zijn. Goede vruchten heeft men in Twente van dezen arbeid geplukt. De plaag der werk- loosheid werd hier wellieht zwaarder gevoeld dam waar ook in Nederland, omdat men hier niet alleen een bevolking heeft, welke voor het overgoote deel op de industrie is aange- wezen, maar bovendien in de textielindustrie juist een bedrijfstak heeft, welke bizonder hevig werd getroffen en haar afzetgebieden in het buitenland zeer belangrijk zag inkrim- pen. Grooter wellieht dan waar ook was het gevaar, dat hier een groot deel der jongere werkloozen den moed op zou geven. een min- derwaardigheidsgevoel zou krijgen, cultureel naar een lager peil zou wegzakken. Dit nu heeft men hier op de bovenomschreven wijze weten te voorkomen. Daarmede is het probleem vanzelfsprekend niet blijvend opgelost. Men beseft zeer goed, dat deze werkloozen weer werk moeten heb ben, dat alleen daarin de definitieve oplossing ligt. Maar aan den anderen kant mag dit geen reden zijn, zoo redeneerde men hier, om bij de pakken neer te zitten en de werkloozen aan hun lot over te laten. Het Rijk steunt bij dezen arbeid in belang- rijke mate, omdat de noodzaak van wat in Twente op dit gebied gedaan wordt, ook in Den Haag erkend wordt. Twente heeft dus het voorbeeld gegeven en wat in Breda geschiedt, is niet nieuw. Het wordt sedert zes jaar hier gedaan. Wellieht kam het zelfs zijn nut hebben, als Breda zijn voordeel doet met de ervaring, welke hier is opgedaan. Want ook hier blijven onverwachte moeilrjkheden niet uit en slechts in de prac- tijk blijkt, hoe zij overwonnen kunnen worden LEMMER EINDPUNT VAN HET KANAAL GRONINGENIJSSELMEER. De Minister van Waterstaat heeft aan Gede- puteerde Staten van Friesland bericht, dat hij heeft beslist, dat Lemmer het eindpunt zal zijn van den vaarweg Stroobos-Usselmeer. Hiermede is naar het zich laat voorzien* een eind gekomen aan een zeer vele jaren duren- d)en strijd, of Stavoren, dan wel Lemmer het eindpunt van dat kanaal voor den weg naar de Noordelijke provincies zou worden. Groningen streeft reeds tal van jaren naar een verbeterde verbinding te water met de Zuiderzee em zoo verder met Holland en het Zuiden. Nadat verschillende plannen reeds gekelderd waren, werd in 1911 van Regee- ringswege een commissie benoemd, die in op- dracht had daarvoor een ontwerp te maken. Zij kwam er in 1917 mee gereed en projec- teerde een kanaal met Lemmer als eindpunt. Tot een uitvoering kwam het niet wegens de oorlogs-omstandigheden en later werd die commissie opgedragen het vraagstuk nog eens onder de loupe te nemen. Die commissie, bestaande uit 3 hoofdingenieurs van den waterstaat, kwam toen tot een andere con- clusie en gaf nu te kennen, dat aan de route over Stavoren zonder eenig voorbehoud de voorkeur moet worden gegeven. De toen- tnalige Minister van Waterstaat vereenigde zich met dat gewijzigde plan. Later kwam er verzet uit Friesland en uit Lemmer. In het jaar 1932 stond dit vraagstuk ook op het programma van het te Ter Neuzen gehouden Binnensoheepvaartcongres en het daaromtrent uitgebrachte preadvies gaf aan- leiding tot een zeer uitvoerig defoat tusschen de sprekers pro en contra. Ondertusschen is DE ENGELSCH-ITALLAANSCHE OVEREENKOMST GETEEKEND. De Britsch-Italiaansche overeenkomst is Vrijdagavond onderteekend in de zaal de over- winning van het Palazzo Ohigi. De ondertee- kening geschiedde voor Italie door den minis ter van buitenlandsche zaken graaf Ciano en voor Engeland door den ambassadeur te Rome, Lordt Perth. De plechtigheid werd bijgewoond door Dino Alfieri, den minister van cultuur, Giuseppe Bastiani, den onderstaatssecretaris van bui tenlandsche zaken, Maurice Ingram van het Foreign Office, den Egyptischem gezant te Rome, verscheidene hooge ambtenaren van het Palozzo Chigi en leden van de Britsche am- bassade. De Britsch-Italiaansche overeenkomst be- staat uit: a. het protocol met aangehechte oorkon- den; b. de briefwisseling; c. een overeenkomst over goede nabuur- schap. In het protocol wordt vastgelegd, dat beide regeeringen de Britsch-Italiaansche betrek- kingen willen plaatsen op een hechte, duur- zame basis en willen bijdragen tot de alge- meene zaak des vredes en der veiligheid, wes- halve zij besloten hebben besprekingen te openen, teneinde te komen tot een accoord over de kwestie der wederzijdsche bezorgd- heid. Het bepaalt, dat de aangehechte oor- konden van kracht zullen worden op een ge- zamenlijk door beide regeeringen vast te stellen datum. V-oorts verklaart het protocol, dat, zoodra de oorkonden in werking treden, onderhandelingen geopend zullen worden (de Egyptische regeering zal worden uitgenoodigd daaraan deel te nemen, voorzoover zij daarbij betrokken is), met het oog op een definitief accoord over de grenzen tusschen den Soe- dann, Kenya, Britsch Somaliland en Ita- liaansch Oost-Afrika, benevens over zekere andere aangelegenheden zooals de betrekkin- gen tusschen de gebieden, voor zoo ver zij den handel influenceeren. Aan het protocol zijn acht oorkonden ge- hecht 1. De Britsch-Italiaansche verklaring van 2 Januari 1937 betreffende de Middellandsche Zee en de uitwisseling der nota's van 31 December 1936 betreffende de status quo in het Westen der Middellandsche Zee worden bevestigd. 2. De beide partijen komen overeen perio- diek inlichtingen uit te wisselen over de groote toekomstige administratieve foewegingen of herverdeeling van de gewapende macht in haar overzeesche gebieden in of grenzende aan de Middellandsche Zee, de Golf van Aden en in Egypte, den Soedan, Italiaansch Oost- Afrika, Britsch Somalilanid, Kenya, Oeganda, het Noordelijk deel van Tanganyika. Ook komen beide partijen overeen elkander te voren op de hoogte te brengen van iedere beslissing ten opzichte van het inrichten van nieuwe vloot- en luchtbases in de Middelland sche Zee ten Oosten van den negentienden graad Oosterlengte en in de Roode Zee of de toegangen daartoe. 3. Een omvangrijke overeenkomst betref fende zekere streken in het z.g. Midden- Oosten. Beide partijen verplichten zichzelve de on- aantastbaarheid en onafhankelijkheid van Saoedich Arabie en Yemen te eerbiedigen. Zij komen overeen, dat het een gemeenschappe- lijk belang is, dat geen andere mogendheid ingrijpt in de onafhankelijkheid en onaantast- baarheid van die landen. De overeenkomst heeft ook betrekking op zekere eilanden in de Roode Zee en geeft opheldering en regeling van de betrekkingen tusschen Groot-Brittan- nie en Italie ten aanzien van zekere gebieden in Zuid-Arabie, die lang onder Britsche pro- tectie hebben gestaan, in het bijzonder Aden, waar zekere rechten voor Italie gewaarborgd worden. 4. De beide mogendheden verklaren, dat zij geen gebruik maken van de publiciteits- of propagandamiddelen, die te barer beschik- king staan om elkanders wederzijdsche belan- gen te schaden. 5. De Italiaansche regeering bevestigt haar vroegere verzekeringen, volgens welke zij zich volkomen bewust is van haar verplichtingen jegens het Vereenigde Koninkrijk ten aanzien van het Tana-meer. De Egyptische regeering is deelgenoot van deze verklaring. 6. De Italiaansche regeering bevestigt de verzekering, dat de inboorlingen van Ita liaansch Oost-Afrika niet mogen worden ge- dwongen militaire plichten op zich te nemen, behalve plaatselijke politiediensten en verd-e- diging van het gebied. 7. De Italiaansche regeering geeft een plechtige belofte ten opzichte van de vrije uit- oefening van godsdienst door Britsche onder- danen is Italiaansch Oost-Afrika en de behan- deluig van Britsche godsdienstige lichamen op dit gebied. 8. Elk der beide partijen bevestigt het voornemen zich te houden aan de conventie van 29 October 1888, welke voor altijd en voor alle mogendheden het vrije gebruik waarborgt van het Suezkanaal. De Egyp tische regeering is bij deze verklaring aange- sloten. In de bij de overeenkomst opgenomen brief wisseling verklaart de Italiaansche regeering dat zij bevelen heeft gegeven tot verminde- ring van de Italiaansche troepenmacht in Libye, waartoe de terugtrekking van troepen reeds is begonnen met afdeelingen van 1000 man, waarmede voortgegaan zal worden tot de sterkte voor vredestijd is bereikt. Dit zal eeh vermindering vormen met niet minder dan d-e helft van de troepenmacht, die zich in Libye beyond, toen de onderhandelingen wer den geopend. Italie geeft verder het voornemen te ken nen toe te treden tot het Londensche vloot- verdrag van 1936, zoodra de aan het protocol gehechte documenten van kracht zijn gewor- den, en intusschen op te treden in overeen- stemming met de bepalingen van het verdrag. De vrijwiUigers in Spanje. De Italiaansche regeering bevestigt tevens de Britsche formule te aanvaarden betreffen de de verhoudingswijze terugtrekking der buitenlandsche vrijwilligers uit Spanje en neemt op zich deze terugtrekking toe te pas- sen op het oogenblik en volgens de voorwaar- den, die vastgesteld zullen worden door de niet-inmengingscommissie op den grondslag dier formule. Wanneer echter deze terug trekking niet voltooid is bij de beeindiging van den burgeroorlog zullen alle overblijvende Italiaansche vrijwilligers terstond het Spaan- sche grondgebied verlaten en zal het Italiaan sche oorlogsmateriaal t-egelijkertijd worden teruggetrokken. De Italiaansche regaering verklaart, dat Italie geen territoriale of poli- tieke doeleinden heeft, geen bevoorrechte positie nastreeft in of ten opzichte van Spanje, de Balearen, de Spaansche over zeesche bezittingen of Spaansch Marokko, en niet voornemens is gewapende troepen in die gebieden te houden. Nota nemend van deze verzekeringen be treffende de Italiaansche politiek ten opzichte van Spanje, maakt de Britsche regeering ge bruik van de gelegenheid om te herhalen, dat zij een regeling der Spaansche kwestie be- schouwt als eerste vereischte voor het van kracht worden van de Britsch-Italiaansche overeenkomst. Wat Abessinie betreft, is Engeland voor nemens om, in den wensch de hinderpalen uit den weg te ruimen, die de staten-leden van den Volkenbond kunnen belemmeren ten op zichte van de erkenning der Italiaansche souvereiniteit over Abessinie, stappen te doen in de a.s. bijeenkompt van den Volkenbonds- raad tot opheldering van de positie der staten- leden in dit opzicht. Het accoord betreffende de goede nabuur- schap, waarbij Egypte deelgenoot is ten aan zien van den Soedan, geldt voor de periode tusschen den datum van de onderteekening der hoofdovereenkomst en de voltooi'ing van de onderhandelingen betreffende specifieke Oost-Afrikaansche aangelegenheden, waar- naar in het protocol is verwezen. Dit accoord zal derhalve voorzien in samenwerking met het oog op een voorkoming van ontduiking der wetten tegen de slavernij in de respectie- velijke gebieden of indienstneming van onder- danen der eene partij in militaire formaties van inboorlingen der andere partij. De Egyp tische regeering is deelgenoot' dezer verkla ring. Een telegram van Chamberlain aan Mussolini. Onmiddellijk na de onderteekening der overeenkomst heeft Chamberlain een tele gram gezonden aan Mussolini, waarin hij zegt zeer verheugd te zijn over het resultaat. Cham berlain en zijn collega's hebben waardeering gevoeld, aldus het telegram verder, voor den geest van goeden wil en samenwerking, die door Mussolini en Ciano bij de besprekingen is getoond. Hieraan voegt Chamberlain toe: ,,Ik hoop, dat wanneer de overeenkomst vol- ledig in werking treedt, zij alle bestaande punten van geschil tusschen ons zal opheffen en met vertrouwen verwacht ik, dat daarna de betrekkingen tusschen onze beide landen wederom hecht gegrondvest zullen blijken op het vertrouwen en de vriendschap, die zoo lang in het verleden hebben bestaan". Het antwoord van Mussolini. Mussolini heeft hierop geantwoord met een telegram, waarin hij zegt, in-derdaad ver heugd te zijn, dat de besprekingen op geluk- kige wijze zijn geeindigd en dat ,,de overeen komst, die tot stand is gekomen u evenals mij voJledige voldoening schenkt fen opzichte van haar omvang en van den ten grondslag lig- gende geest. Het is mij een genoegen u de verzekering te geven, dat ik oprecht den goe den wil en den hartelijken geest van begrip heb gewaardeerd, die gij hebt getoond. Dat de tusschen ons hangende kwesties op zoo open- hartige en volledige wijze geregeld zijn, plaatst de betrekkingen tusschen Engeland en Italie op een hechte, duurzame basis. Ik ben er van overtuigd, dat thans tusschen onze beide landen een nieuwe periode kan worden geopend van vertrouwen en vriendschap, het- geen gij en ik wenschen en hetgeen overeen- komt met onze traditioneele betrekkingen Vergadering van Dinsdag 5 April 1938, des namiddags 2 uur. Voorzitter de heer F. Blok, Burgemeester. Tegenwoordig de leden J. M. Oggel, PJ. van Bendegem, F. Dieleman, A. PEssel- brugge, J. Fanoy, A. Th. 't Gilde, C. Hame- link°nA. van 't Hoff, P. de Jonge, A. P. de Ruijter, B. Seghers, C. van Bendegem, C. Th. van de Bilt, en de Secretaris J. L. J. Maris. (3. Slot.) Vervolg Begrooting dienst 1938. De heer DE RUIJTER moet in de eerste plaats opmenken, zich niet te kunnen vereeni- gen met de bonding van den heer Van't Hoff. Spreker is van oordeel, dat bijizondere inkom- sten, dus bij'zondere verkoopen,, ook bijzondere verplichtingen scbeppen en derhalve ook bij zonder moeten worden afgelost. Spreker ver- eenigt zich met het standpunt van den heer Fanoy, dat, hoe goed ook bedoeld, de finan- cieele draagkracht der gemaeente is over- schat en dat men straks de gevolgen te ver- weiken zal krdjigen, dat bijizondere uitgaven uit den gewonen dienst zijn gefinancierd. Spreker is met hem van oordeel, dat het beter geweest zou zijn, indien deze bedragen waren gereserveerd en de buitengewone uitgaven waren gedekt door leeningen. Dan heeft spre ker nog een vraag, Burgemeester en Wetihou- ders verwijzen naar de door hen gemaakte be- rekening. Hij heieft die berekening niet bij de stukken gevonden en vraagt, hoe groot de post voor onvoorzien is. De SECRETARIS antwoordt, dat deze 2748 bedraagt. De heer DE RUIJTER vervolgt, dat na aanneming van het voorstel van den heer Hamelink, zooals de begrooting thans voor de leden ligt, de post voor onvoorzien f 2648 groot is. Gedeputeerde Staten nemen er geen genoegen mee, dat deze post op een bedrag van 2648 blijft staan, als er 2500 voor uit de reserve genomen is. Indien dit bedrag niet wordt overgenomen, blijft er een bedrag van 148 voor onvoorzien en moet men dekking geven voor dezen post, die dus nu f 148 groot is, want men mag nu aan de reserve niet komen. Gedeputeerde Staten verlamgen, dat nog 10 opcenten aan die voor de Personeele belasting zullen worden toegevoegd, hetgeen een bedrag zal uitmaken van plum. 1900, de begrafenis- rechten in den geest, zooals de heer Fanoy die heeft voorgesteld, zullen kunnen opbren- gen 100 en de verlaging van de subsidie aan de bewaarscholen kan hoogstens een vermin dering geven van 250. Indien dus aan alle eischen van Gedeputeerde Staten wordt vol- daan, kan de post voor onvoorzien 2400 groot worden. Niemand zal kunnen zeggen, dat dit ertkele tientallen guldens teveel is. Spreker vraagt zich af, is er kans, dat de raad op dergelijke grondem als aangevoerd, in be- roep kan gaan? Neen, spreker is daar tegen, gezien het feit, dat men nu eenimaal de uit gaven moet doen, die noodig zijn. Hij vindt den eisch ten aanzien van de korting der suibsidie aan de bewaarscholen niet in orde. Gedeputeerde Staten vallen hier op. Indien men tot verlaging zou moeten overgaam, zou een lijn getroklken moeten wor den. Dan dient dit college te zeggen, alle subsidies moeten met 10 gekort worden, doch niet een willekeurige suibsidie nemen, en deze nu eens gaan kortten. En dan kan spreker niet anders dan de vraag van den heer Fanoy bevestigend be- antwoorden, tenzij de heele gedachtangang van den raad zich gewijzigd heeft. Op ver schillende gronden, en om verschillende rede- nen is deze subsidie verleend, en men mag wel aannem-en, dat de gedachtengang van de toenmaals zittende leden van den raad was: dat staat vast, daar komt men niet meer aan. Spreker is van oordeel, dat Gedeputeerde Staten wat betreft die 2 postjes op de be grooting niet het recht heibhen, deze voor te schrijven, daardoor leggen zij de autonomie der gemeenten teveel aan band'en. Spreker zou er toe te befwegen zijn, in be- roep die 10 opcenten op de Personeele belas ting toe te staan en dan van de reserves af te bldjtven, doch het gaat niet aan, dat men op een dergelijke manier ingrjjpt in de auto nomie der gemeenten. Een andere kwestie is, dat Gedeputeerde Staten yoorschrijyen, dat van de reserve af ge- bleven moet worden en dat 10 opcenten op de Personeele belasting meer geheven moeten worden. Wat deze twee dingen betreft, grijpen Gede puteerde Sitaten echter te veel in de autono mie der gemeenten. Spreker zou er zich mee kunnen .vereenigen, indien over de geheele massa der subsidies een verlaging werd voor- geschreven, indien zij zouden komen met den eisch tot verlaging van alle andere subsidies, zooals bjv. die voor het Groene Kruis, dat f 1000 suibsidie omtvangt. De heer OGGELVoor alle subsidies! De heer DE RUIJTER zou er mee accoord kunnen gaan, indien voorgesdhreven zou wor den, dat alle subsidies, welke dan ook, ver- laagd moesten worden. Dat Gedeputeerde Staten op verschillende gronden meenen, dat er een ongezonde financieele politiek is ge- voerd, daarover kan men ten slotte zakelijk delibereeren, doch wat betreft deze twee post jes, spreker blijft er bij, daarin grijpen Gede puteerde Staten te veel in in de autonomie der gemeenten. De heer OGGEL wijist er op, dat, indertijd, toen het besluit tot verleenen der subsidie aan de bewaarscholen is genomen, door een der betrokken besturen een begrooting en een ex- ploitatierekening is ingezonden. Deze was gebaseerd op een duur van 40 jaar, met gelei- delijike aflossing van de geleende gelden. Burgemeester en Wethouders stelden toen voor, een subsidie te verleenen van 17,50. Toen heeft de raad het besluit genomen, een subsidie toe te kennen van f 15 per kind. Het gaat dan eigenlijlk toch niet op, dat die op enkele jaren herhaaldelijk wordt veranderd. De hetrokken vereeniging heeft jaarlijks te toaimpen met een. tekort van f 1000 a f 1400, er is dus wel geblelken, dat deze het hard noo dig heeft. In de vorige vergadering is ver laging der subsidie dan oolk door spreker be- streden op de immoreele gronden, waarop dit voorstel beruistte. De vereeniging is te werk gegaan op het besluit van den raad, is over- gegaan tot ihet bouwen van een bewaarschool, hetgeen de gemeente voor groote kosten heeft behoed. Spreker kan dan ook niet anders zeggen dan het een stokpaardje van Gedeputeerde Staten te vinden, dat dit college telkens weer met verlaging dezer subsidie komt. Indien werd voorgeschreven, dat alle subsidies met 10 veriaagd moesten worden, kon spreker zicih nog eenigszins met een dergelljk voor stel vereenigen, hoewel geen enkele vereeni ging in de gemeente royaal bedeeld wordt. De muiziekrvereenigingen b.v. hebben hun subsidie o-ak zeer hard noodig, doch indien de toestand van de gesmeentefinancien het noodig maakte, zou het moeten gabeuren. Indien men qyen- wel in dit opzicht Gedeputeerde Staten ter- wille zou zijn, zou spreker zulks inderdaad im- moreel vinden. De heer HAMELINK geeft te kennen, dat de raad het eigenlijk in de vorige vergadering -een beetje heeft aangevoeld, dat Gedeputeerde Staten zouden vasthouden aan opvoering der opcenten op de Personeele belasting, en dat zij op hun standpunt zouden blijven staan Men kerut nu eenmaal de wijze van optreden van het geac-ht college, en weet, dat achter Gedeputeerde Staten de Regeering staat, die Gedeputeerde Staten in een zekere richting opstuwt. En al kan met het in het algemeen waardeeren, dat Gedeputeerde Staten een groote- zorg voor de finan-cien der gemeenten aan den dag leggen, deize zorg mag niet uit- groeien tot bedillerigheid, dit heeft met de be- doeling van de wet ten slotte weinig meer ge- meen. Spreker maakt zich geen iUusies, dat, als er strijd komt, het gemeentebestuur als winnaar hieruit naar voren zal komen. Doch als Gedeputeerde Staten een brief schrijven, waarin op verschillende gronden gemeld en gemotiveerd wordt, waarom zij een bepaalde maatregel wensdhen, d'an verdient het toch wel de aandacht, deze nader onder de loupe te nemen. Gedeputeerde Staten schrijven o.a. dat de gemeente over 1936 f 2000 heeft inge- teerd en over 1937 weer, en het laat zich aan zien, dat dit ook over 1938 niet anders zal zijn. Spreker vindt, dat een dergeilijke poli tiek elken grond mist. Wlant het gaat er niet om, of men inteert, doch wel of er een goede financieele politiek wordt gevoerd. Spreker heeft zich hierbij afgevraagd: welke positie neemt onize gemeente in Kijk eens naar het verischil tussGhen inbrengen en onvoorzien, is dit dermate hoog, -dat er geen compensatie voor geyonden k-an worden. Spreker weet wel, dat een begrootingspost een slag in de luciht is, doch zal -aan de hand daarvan toch taewijlzen, dat de positie van de gemeente Axel anders is, dan Gedeputeerde Staten deze schetst. In algemeenen zin is reeds gezegd, dat het feit, dat vroeger niet gereserveerd werd, fout was. Spreker weet dit niet. Hij zou bijna zeggen, dat het feit, dat thans gere serveerd i's, fout geweest is, want, ails men resenveert en men mag er van Gedeputeerde Staten niet over besohifcken, is men nog niet veel vooruit. In algemeenen zin is spreker voorst'ander van het vormen van reserves, doch nu het zoo uitgelegd wordt, dat men er af moet blijven, vindt hij een dergelijke reser- veering ten slotte fout. Want de positie der gemeente verdient het niet. Sipreker heeft ter illu-stratde hiervan ver schillende posten uit de begrooting genomen. Met verschillende wijzigingen der begrooting he: ft hij geen rekening gehouden, doc-h deze posten geven toch wel een algemeen beeld van de financieele positie der gemeente. iSprek:r heeft dan in de eerste plaats de posten voor onvoorzien in de begrootingen voor 1933 t/m 1938 uit de begrooting genomen, en tevens ook het verschil tusschen den in- breng van vorige diensten en het verschil met den post voor onvoorzien. Het verschil tus schen inforeng en onvoorzien bedroeg: in 1938 1448,91 1934 7-062,63 1985 7375,27 1936 5556,80 1937 17938,63 1938 4272,07 Spreker wijst hier met nadruk op 1935, om dat toen het grootste verschil tusschen in foreng -en onvoorzien is ontistaan. De gedachte van Gedeputeerde Staten is, dat deze posten zicfoizelf moeten bedruipen, dat het bed-rag van den inbreng van de foatige saldi van vorige jaren en de post voor onvoorzien ongeveer gelijik zijn. En dat noemen Gedeputeerde Sta ten dan een behoorlijk sluitende begrooting. Doch spreker geeft het Gedepute-erae Staten te doen bij 'n gemeente die vooruitstrevend is. De -heer C. VAN BENDEGEM!: Gedepu teerde Staten kunnen het bij de Provineie ook niet. De heer HAMELINK vervolgt, dat het niet aleen in Zeeland, doch ook in andere provin cies zoo is. De t-endenz die hierin ligt, is ken- nelijk fout. Want welke financier kan voor uit weten, dat het zwakke jaar 1935, toen het verschil tusschen inbreng en onvoorzien het grootst was, n.i. 7375,27, juist het jaar zou zijn, d'at het grootste overschot van f 20.862,91 zou brengen. Detze redeneering blijkt dus totaal fout te zijn en gezocht. En daarom is men toen -met het argument gekomen, toen in 1936 het verschil tusschen inbrengen en on voorzien 5556,80 bedroeg dat dat groote overschot eigenlijk te groot was, en is dit ge- camoufleerd door het vormen van een reserve van f 9500. 'Het verschil tusschen batig slot en onvoo-rzien zegt dus niets, heelemaal niets, wie er wat ultizuigt, kan h>et hebben, wie er door tot een verdraaiing der feitem wil komen, kan het hebben. De vraag, die in dezen moet overheerschen is, wat is de sterkte der financieele positie, dus, wat is in dit geval de post voor onvoor zien en hoe groot zijn de reserves. In 1933 was onvoorzien 7593,59 er waren geen reserves; in 1934: 3312,61 idem; in 1935: f 3582,88 idem; in 1936 2267,14 idem; in 1937f 2924,29 en een reserve van f 9500. De gemeente had toen dus een zuiver bezit van f 12.424,29, dat voor den dienst 1938 is teruggeloopen tot 9648,76. Wat wil men dan in Middelburg? Om een eventueel gat te stop- pen, gaat de gemeente in een goed jaar reser- veeren en thans moet men wachten om het gat te stoppen tot het mag van Gedeputeerde Staten. De begrooting vertoont van jaar tot jaar een op- en neergaande lijn, zooals het ook een goed financier betaamt. En al wijzigt zich dan van tijd tot tijd het beeld der begrooting, spreker herhaalt, dat de wijze van financieren niet als onjuist mag worden aangemerkt. Daarom gaat spreker met de redeneering van Gedeputeerde Staten, voor ziehzelf gesproken, niet accoord, en ook niet met de redeneering van den Voorzitter. De Voorzitter is van oor deel, dat hier een voorziening noodig is, en dan komen Gedeputeerde Staten en Burge meester en Wethouders op het laatste moment tot den raad en wijzen op de camouflage van de waarborgsommen der bijzondere scholen, en dat bet bedrag der reserve noodig is om dit af te lossen. Gehoord d-e uitleggingen hier- over in de vorige vergadering en gelezen de notulen er van, blijkt, dat op de vraag in den raad, waar het geld vandaan gekomen is, en hoe het is opgenomen, geen antwoord is ge geven. De VOORZITTER wijst er op, dat van de bijzondere scholen een bedrag van .f 2500 in ontvangst is genomen. Dit is gebruikt. Wer- kelijk had geleend moeten worden f 15000 voor de scholen, doch er is niet 15000 geleend, doch maar 12000. De heer HAMELINK merkt op, dat dit uit niets blijkt. De gelden die minder geleend zijn dan noodzakelijk, zijn gebruikt in den gewonen dienst, terwijl zij tot den Kapitaaldienst be- hoorden. Toen werd de begrooting met het bedrag dat minder was opgenomen, verlicht, wat is er dan tegen, thans de begrooting met eenzelfde bedrag te verzwaren. De VOORZITTER kan dit niet toestemmen. De heer HAMELINK meent, dat er dan voor kan gereserveerd worden. De VOORZITTER stemt toe, dat het geheele bedrag feitelijk bad moeten geleend worden, en het bedrag der waarborgsommen gereser veerd had moeten worden. De heer HAMELINK vraagt, wanneer deze waarborgsommen terugbetaald moeten wor den en hoeveel zij bedragen. De brief van Gedeputeerde Staten is zoo ingekleed, dat de reserve hiervoor dienen moet, doch spreker vindt een dergelijke handelwijze fout. Wel kan tegen het tijdstip der gedeeltelijke aflos sing er voor gezorgd worden, dat een afzon- derlijke reserve voor dat bepaalde doel is ge vormd, doch men moet niet het geheele be drag gaan reserv-eeren bij voorbaat. spreker acht dit fout. De VOORZITTER is van oordeel, dat dit niet fout is. Het bedrag der waarborgsommen moet de gemeente teruggeven, straks als het noodig is, men had toentertij-d eigenlijk het volgende moeten doen. De f 3000 die van d-e scholen als waarborgsom bleef staan, daar voor had men effecten moeten koopen, en die in een afzonderlijk kistje bewaren. Als dan de tijd aangebroken was, dat de gelden betaald moesten worden, had men de effecten moeten verzilveren. De heer HAMELINK stemt toe, dat dit bet-e-r geweest zou zijn. De heer FANOY wijst er op. dat men dan een gezonden toestand had gehad. De VOORZITTER stelt hier tegenover, dat men dan in verband met het feit, dat de effec ten aan koersdaling onderh-evig kunnen zijn, ook weer risico had geloopen. De heer HAMELINK hoort, dat het geheele bedrag niet noodig is, en dat aflossing er van in 1938 niet moet plaats hebben, evenmin als in 1939. De heer DE RUIJTER deelt mede, dat in 1941 moet worden afgelost f 2100, in 1943 f 1400 en het restant in 1952. De heer HAMEI3INK wijst er op, dat dus blijkt, dat het niet noodig is, den geheelen post der reserve hiervoor vast te houden. Hierdoor wordt dus meteen aangetoond, dat het aan- spreken van een gedeelte der reserves voor de gemeente niet fout is, want d-e aflossing van de waarborgsommen is voor de eerstvolgende jaren niet bezwarend. Men moet evenwel iets hiervoor doen. En wat moet men doen? Men kan hiervoor gaan r-eserveeren en wel met een vast jaarlijksch bedrag. De VOORZITTER merkt op, dat men toch niet uit den gewonen dienst een reserve kan gaan kweeken voor aflossing der waarborg sommen van de scholen. De heer HAMELINK is van oordeel, dat de Voorzitter ten onrechte het vormen van een reserve als een dotatie aan den kapitaaldienst beschouwt. Men moet de reserve gebruiken voor het doel, waarvoor ze gevormd is en deze reserve is gevormd om in kwade jaren uit te put ten. Op deze gronden meent spreker den Raad van State te kunnen aantoonen, dat de finan cieele positie een dergelijk optreden van Ge deputeerde Staten niet vraagt. Men mag het dan al moeten verliezen, doch thans heeft men te kiezen. En als raadslid past spreker er voor, te erkennen, dat er slecht gefinancierd is. Pas dan, wanneer er aanwijzingen zouden zijn, dat het anders is, wil spreker tot die erkenning komen. Doch thans is het nog niet zoo. Spreker is van meening, dat als men er zoo over denkt, de positie zoodanig is, dat men als raadslid hier met voile voldoening en met trots mag zeggen, dat de regeering met d-e gemeente juist in dezen tijd geen bemoeienis heeft gehad.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1938 | | pagina 5