Landbouwberichten
DE BOER EN BOERIN VAN MORGEN.
Lazing, gehouden door H. D. Louwes, Voorzitter
Groninger Mij. van Landbouw, Westpolder,
Ulrum, voor de Vereeniging van oudleerlingen
van land- en tuinbouwwintercursussen (B.V.G.)
op 22 Februari 1938 te Goes.
Toen mijn medeleerlingen en ik in Maart 1913 met
onize diploma's in den zak de Rijkslandbouwwinter-
school te Groningen verlieten, scheen ons boeren-
leiven een ritje te worden met het bekende karretje
op den breeden zandweg. De wereld ging gestaag
vooruit en de wetenschap gaf een veilig geleide bij
de uitoefening van het bedrijf. Wij vertrouwden op
een bestendigen vooruitgang en van groote geeste-
lijke en cultureele pro'blemen had de wereld noch wij
veel ibesetf. Kennis was macht en zedelijke vooruit-
ganjg zou hand aan hand gaan met de verlmeerde-
ring en algemeene verbreiding der wetenschap.
Ziedaar onze wereld.
Het is heel anders gekomen. Wij h ebb en een ge-
weldig bewogen tijd beleefd met hoogconjunctuur
in den oorlogstijd en ongekende laagconjunctuur in
de pas vervloden jaren. Oorlogen en geruohten van
oorlogen waren noch zijn van de lucht, bestaans-
onzekerheid dreigt allerwege en ons eens zoo zeker
en onbekommerd menschen-herte bidt nu in oot-
moed: geef ons, o Heer, geloof en zedelijke sterkte
om al onze kennis en al onze macht te kunnen
dragen in waardigheid; wij kunnen het uit eigen
kracht niet.
Zoo staat het geslacht, waartoe ik behoor, aller-
minst in fiere zetflbewustheid op een hoog voetstuk,
om met trotsch gabaar aan U, jonge menschen, te
toonen, wat wij er tot nu toe van gemaakt hebben.
En als wij er soms nog neiging voor mochten ge-
voelen, dan laat de jongerenwereld ons wel heel
goed weten, dat zij voor onze prestaties al bitter
weinig respect heeft en weinig dankbaar voor de
wereld, die wij hielpen bouwen.
Ik houd niet van piekeren en jeremieeren, wij
komen er niet verder mee en doen is een ding. Het
is nu mijn bedoeling, te trachten met U, hope van
onzen boerenstand, na te gaan, welke fouten wij
hebben gemaakt, welke zekerheden wij hebben be-
houden en welke taak ons samen wacht.
Het gaat ons nu wel in't bijzonder om onzen boe-
ren- en tuindersstand, maar deze is deel van ons
volk en ons volk deel der menschheid; ik moet
daarom wel eenige algemeene opmerkingen vooraf
la ten gaan.
De groote font, die wij hebben gemaakt, wij men-
schen van nu en degenen, die ons in de laatste 150
jaren zijn voorgegaan, is het te veel vertrouwen
op de macht der kennis en van het verstand, te
weinig op de waarheid van het oude spreukwoord:
bewaak Uw hart boven al wat te bewaken is, want
daaruit zijn de uitgangen des leivens. De mensch
heid meende, dat veel weten en veel kunnen ook
van zelf menschen zou vonmen, die zoodanig goed
en zedelijk sterk zouden zijn, dat zij al het nieuwe
aan zouden kunnen. Het nooit te omvatten probleem
uit Genesis 3 dat der zonde werd op den ach-
tergrond van het denken gedrongen en in ongefun-
deerd optimisme bouwde men aan wereld en
menschheid.
In zou niet gaarne zeggen, dat er in de laatste
eeuw niet ook heel veel goeds is geschapen; maar
de revolutiebouw stort nu ineen; daardoor lijkt het
of alias valt. Maar als de oordeelsstonm, die nu
door de wereld vaart, zal zijn uitgewoed, zal blijken,
dat het goede is blijiven staan.
Ons platteland is nu in het goede en in het kwade
kind van zijn tijd geweest. Ook in ons boerenleven
was de geest gevaren, die de overlevering, de ge-
bruiken en de kennis der vaderen als afgedaan con-
servatisme ziet en meent als waardig apostel van den
vooruitgang en verlichting alles zoo spoedig moge-
lijk nieuw te moeten maken. En omdat een ge
slacht, dat zioh ovenmoedig en oniberaden los maakt
van de traditie der vaderen, aan groote zelfover-
schatting lijdt, kwam er weinig van het nieuw-
maken terecht. Groote dingen worden slechts ge
schapen uit ootimoed en eerbied, en daar ontbrak
het juist aan. Zeker, de bedrijfsvoering ging onder
voorlichting der wetenschap geweldig vooruit, het
alcoholgebruik daalde ook op het platteland zeer
sterk, veel zwaren arbeid in bedrijf en huishouding
kon worden verlicht en de sociale wetgeving bracht
ook in menig plattelandsgezin een zegenrijke be-
staanszekerheid. Dit alles nu vornnde even zoovele
goede mogelijkheden voor een waardig, dankbaar
bestaan, in harmonie met het eigene van het boe
renleven. En hier komen wij aan de disharmonie,
aan den wanklankdit alles is niet bereiktStijl-
loosheid, leelijke huiizen, onpersoonlijk prullig huis-
raad, verlies van oude en ziiwolle spelen en ge-
bruiken met dancing en jazz als armzalige rem-
plaganten, ziedaar wel eenige symptonen van den
innerlijken nood.
Doordat ook het platteland kind was van zijn tijd,
heeft het meegedaan aan het vervlakken van alle
mogelijke grenzen, aan het opgaan in de aanbid-
ding van verstand en stijlloosheid. Het liet zich
daardoor ook indeelen in zijn maatschappelijk en
politiek leven naar nationaal fatsoen. De afstanden
tusschen de verschillende groepen op het platte
land boeren, aibeiders en middenstand is
gaandewag grooter geiworden en de idee der dorps-
gemeenschap is door de splitsingen en tegenstellin-
gen van ons nationale leven sterk aangetast.
Staande tegenover het verleden, oordeel en veroor-
deel ik hier niet. Ik vraag alleen, moet het nog
verder gaan? En als ik den geest, die zich nu in
onzen boerenstand gaat roeren, als ik het ont-
wakend verlangen van onze jonge menschen aan-
voel naar een rijker, godsdienstig en cultureel
gegrondvest leven, dan antwoord ik zonder aarze-
lingn e e n Het is nu, naar het woord van den
Prediker, de tijd om het gescheurde kleed van ons
voiksleven toe te naaien en niet om dit verder te
scheuren. Ik wil deze gedachte nu toepassen op
ons landbouworganisatieleven.
Tegen de zich bijna voltrokken hebbende afsplit-
sing onzer katholieke- en de in gang zijnde afzonde-
ring onzer orthodox-protestantsohe collega's koester
ik drie bezwaren.
1. Met meerdere organisaties werkt men minder
vlot en duurder dan met 6en; onderlinge strijd
verlamt meer of minder de kracht naar buiten.
(Deze beziwaren geld en uit den aard der zaak de
vorming van aparte standsorganisaties, met coope-
ratieven aankoop enz., niet het zich terugtrekken
in aparte bezinningsorganisaties, om daar den
arbeid in de algemeene organisatie in eigen kring
te overdenken).
2. De afzondering der beide confessioneele orga
nisaties is voor mijn gevoel in strijd met de
gelijkenis van het zuurdeesem. De Christen moet
het met zijn geloof in de wereld wagen en juist hen
willen doordeesemen, die nog van verre staan.
Ben afgezonderd zuurdeesem is reeds half krach-
teloos geworden.
3. Deze splitsingsdrang heeft geen natuurlijke
grenzen; nu kennen wij drie Centrale Landbouw-
organisaties. Zullen het er geen vier, vijf of meer
worden? De groep, die b.v. de C.B.T.B. wil
omspannen, is noch scherp afgebakend, noch kerke-
lijk of pohtiek een eenheid; daar liggen zeker nog
mogelijkheden voor verdergaande verbizondering.
Op het gebied van den omroep is deze b.v. reeds
in gang; daar tracht een Nederl. Hervormde groep
zich los te maken uit de N.C.R.V. Kunnen er ook
elders nog niet andere stroomingen opkomen?
Ik herhaal nog eens: ik zeg dit niet om anderen
te bestrijden of van ongelij.k te overtuigen, noch
misken ik de goede elementen, die er in kunnen
liggen. Ik zeg dit wel om aan te geven, waarom
ik met groote blijmoedigheid ons algemeen Neder-
landsche landbouworganisatieleven dien. Daar heb
ben wij in alle bescheidenheid en ootmoed ook de
innerlijke zekerheid daanmede een rechten weg voor
God te bewandelen en stand en land te dienen. Wie
weet hoe spoedig de tijd kan komen, dat onze boeren
de omstandigheid zegenen, dat onze algemeen
Nederlandsohe organisaties, door goed en kwaad
gerucht slechts naar het zuiver beleven van eigen
karakter en het ferm volbrengen van hun taak
hebben gestreefd. Wij zijn noch vrijzinnig, noch
ongelooviig of neutraal; ons leven rust op hetzelfde
fundament, waarop ,ons geheele voiksleven rust: de
zekerheden van het Christendom. Nu zouden wij
zoo gaarne zien, dat gij alien in blijdschap dezen
weg met ons wildet gaan.
Welke vastigheden zijn ons nu, door alien storm
van twijfel en verstandsoverschatting heen,
geibleven
Deze vier: de Voorzienigheid, het gezin, ons
Vaddrland en onze bodem, die wacht op onzen
arbeid.
Laten wij toch vooral bedenken, dat ook in dezen,
veelszins zwaren tijd de Voorzienigheid ons niet
heeft verlaten. Ook voor onzen tijd geldt, dat er
geen muschje ter aarde valt buiten Gods bestel om;
zouden dan de groote en zoo beangstigende gebeur-
tenissen in de wereld, zou ons menschenlot daar
nu wel buiten vallen? Neen! En daarom: deze
basis van ons leven ontvalt ons niet en vomit een
bestendig fundament voor een blijmoedig aanvaar-
den van levenstaak en levenslot. Moedeloosheid,
wanhoop en twijfel bannen wij er mee uit!
Nog altijd welt in jonge menschenharten de liefde
tot elkander op en het verlangen zelf een gezin te
stiohten. Het gezin en de familie zijn in ons boeren
leven wel bij uitstek heilig en veilig en moeten dat
blij'ven. Nog altijd worden ook in de harten van
onze jonge boeren en boerinnen de gevoelens en
vermogens gelegd om ster'ke, gelukkige gezinnen
te vormen, veilige havens in den levensstrijd. Als
wij die gevoelens maar ruimte geven en hoog
houden in ons zelf en in onze naasten en de
moderne sensatiezucht en bedenkelijke vermaaks-
industrie met zijn goedkoope spot en bekladderij
van het reine resoluut de deur wijzen! Behoed,
be wank en dien het gezin, waartoe gij nu behoort
en dat gij eens zult stichten; en moge ook daar de
kinderzegen niet ontbreken.
Vast en sterk staat in ons leven ons Vaderland
onder den troon der Oranje's. Langs onderscheiden
wegen en onder verschillende lotswisseling zijn ook
de boerengemeenschappen onzer elf gewesten toe-
gegroeid tot en opgenomen in den zoo hechten en
innerlijk ster'ken Staat der Nederlanden, geleid door
een Vorstehhuis, dat tot de meest wijze en nobele
der historie behoort. Als een kostbaar bezit, als
een toevertrouwd pand ligt daarachter ons onze
historie, onze nationale traditie, de worsteling met
natuur en lot voor bestaanszekerheid, geloofsvrij-
heid en staatkundige onafhankelijkheid van ons
voorgeslachtwij hebben verder te smeden aan
dezen waardigen keten en de toekomst heeft een
zedelijk recht ons te vragen met eerbied, wijsheid
en toewijding ons nationale bezit verder te dragen.
Wij mogen om in de crisisspraak te blijven
dit nationale goed noch denatureeren noch beper-
ken. Wij zingen met geheel onze plattelands-
bevolking en met die uit de steden, in een sterken
band vereenigd:
Den Vaderlandt ghetrouwe
Blijf ick tot inden doot.
Ten slotte onze bodem, de grond waarop wij
arbeiden. Ik izal niet meedoen met hen, die op den
bodem een cultuur bouwen van bloed en ras en
zelfverheerlijking. Alle gevestigde boeren van alle
tijden hadden hun fouten en gebreken, hadden hun
deugden en hadden hun grond lief. Wie van dit
laatste een oud en gewijd verhaal wil lezen, sla
eens de historie van Naboth op uit 1 Koningen 21:
Naboth, de Joodsche wijngaardenier sterft liever,
dan dat hij de erve zijner vaderen verkoopt. Tus
schen den boer en zijn grond moet een veihouding,
een band ontstaan, die uit moet groeien tot een
familietraditie. Zooals geslachten van kooplieden
hun zaak, hun firma hebben opgebouwd en er een
naam aan gaven, die goed was als goud, zoo moet
bij een bepaalde hofstede een boerennaam klinken,
sterk als de groeikraoht van den grond. En uit
ons bedrijf, ons dienen van de natuur en haar
goddelijke krachten vloeit een levenshouding, een
levenszekerheid en lotsaanvaarding voort, die in
den loop der tijden het boerenleven een eigen merk
gaf. Als wij maar bereid zijn de sfeer, de harmonie
van ons .bedrijf te beluisteren, zal zij in ons opbloeien
en zingen, zooals het koren opgroeit en ruiscbt op
onze akkers. Als Wij maar willen, dan komt er wel
een begin en uit dat begin groeit een groote oogst.
Groeit er uit een korrel graan niet een veelvoud?
Denk maar eens aan het wonderschoon psalm-
woordIs er een handvol koren in het land op de
hoogten der berg en, de vrucht daarvan zal
ruischen als de Libanon; en die van de stad zullen
bloeien als het kruid der aarde.
Een land, welks boerenstand open staat voor de
uit zijn arbeid voortkomende regeneerende krach
ten, bezit daardoor een schat voor platteland en
stad beide.
Welke taak wacht ons nu samen?
In het voorgaande ligt al een groot deel van
het antwoord besloten. Wij meenden de wereld te
kunnen beheerschen met onze kennis en macht en
wij dachten voor een gelukkig leven den arbeid,
wijsheid en levensvormen der voorgeshlachten niet
van noode te hebben doch genoeg te hebben aan eigen
verlichting. Die waan stort rondorn ons ineen. Laat
vallen, wat niet staande kan blijven! Wij willen,
ons vasthoudende aan de vier zekerheden, ons
gebleven, bruggen slaan naar het verleden, om uit
het waardevolle der traditie en het goede van de
moderne tijden een sterk boerenleven op te bouwen.
Een goede leidende gedachte is daarbij de levens-
regel van den grooten Heilige Franciscus van
Assisi: vreugde, eenvoud, barmhartigheid.
Maar wij hebben meer te doen. Anbeid, ruste-
looze, maar doelmatig verrichte arbeid is het
boerenleven, voor man en vrouw beiden, en moet het
zijn. En nu hebben wij vooral ook te bedenken,
dat de arbeid, dien de boer en de boerin moeten ver-
richten, verder strekt dan bedrijf en huishouding
zelve. Er is een akker op de boerderij en er is een
buiten de eigen grensslooten, ja buiten eigen dorp
en gewest; op beide moet ons werk in orde zijn.
De jonge boer moet zijn boerenwerk kennen en
hij moet landtbouwonderwijs volgen en de voorlich
ting vragen van den landbouwvoorlichtingsdienst,
om het moderne bedrijf aan te kunnen. Wij moeten
beseffen, ouderen en jongeren, dat er nog heel veel
is, dat wij niet weten, dat er nog veel te verbeteren
is. Ook voor ons geldt: hoe meer wij weten, hoe
meer wij beseffen, dat wij weinig weten.
Het moderne bedrijf vraagt een doelmatige
inrichting; alleen als wij die in stand houden en
uitbouwen hand in hand met de voortgaande weten
schap en het technisch kunnen, blijven wij volkomen
sterk staan, wanneer wij van ons volk en onze
Regeering vragen een rechtmatige belooning voor
onzen arbeid. Welnu: wij mogen niet stilstaan.
Op het gebied der ruilverkaveling, draineering,
grondvenbetering en op dat van de bedrijfsstudie
het van dag tot dag nagaan hoe er gewerkt
wordt door menschen, paarden en machines is
nog veel te doen. De handen aan den ploeg
gehouden.
Voor de huishouding geldt hetzelfde; goed huis-
houden met een maximum van behoeftenbevredi-
ging en een minimum aan geld is ook een onmis-
bare voorwaarde voor boeremwelvaart. Ook hier
moet de practijk hand in hand gaan met het land-
bouwhuishoudonderwijs, terwijl ons oog er op
gericht moet zijn, dat binnen niet te langen tijd
aparte consultrices moeder de vrouw behulpzaam
zijn bij woninginrichting en flink en zuinig huis-
houden.
De belangen van bedrijf, huishouding en platte-
landssamenleving houden dus bij de laatste per-
ceelen der boerderij en bij de grenzen van gemeen-
ten en provincie niet op; zij moeten ook daarbuiten
worden behartigd.
Welke belangen en hoe doen wij dat?
Waterschap, Gemeente, Provincie en Rijk moeten
worden bestuurd; daarin hebben ook wij of krijgen
wij onze taak. Ons steanbiljet is e&n van de zij
het stuk voor stuk nog zoo klein meebepalende
drijfsveeren van ons openbaar leven. Aan het goed
gebruiken van het stembiljet zit meer vast dan het
roodmaken van een hokje. Wil men zijn verant-
woordelijkheid waardig dragen, dan moet men
belangstelling hebben voor ons openbare en politieke
leven. Het recht van mee te mogen bepalen hoe
er geregeerd zal worden, eischt den plicht te wecen
waar het om gaat.
Men zal U zeggen, dat de politiek vuil is. Gelooft
dat niet; het is gemeenlijk een goedkoop praatje,
•dat dient als dekmantel voor eigen futloosheid.
'Het politieke leven is als al het andere mensche-
lijke: goed en slecht gaan er samen. Maar het
politieke leven is noch beter, noch slechter dan
welke vereenigingsahbeid ook; politiek voert men
zooals men zelf is. Doe mee, ook binnen de partij
Uwer keuze. Gij dient daarmede land en stand
Ik wil nu nog een drietal opgaven met U behan-
delen, waar wij, ouderen en jongeren, voor staan;
door deze protalemen op te lossen, zullen wij bouwen
aan het behoud van een krachtigen, fieren en wel-
varenden boerenstand als fundament voor een flink
plattelandsleven en dat van ons volk in zijn geheel.
Verwaarloozen wij ze of schiet onze kracht te kort,
dan zal onze toekomst een soort moderne hoorig-
heid worden.
Wij zullen met deze vraagstukken niet klaar
komen, door ze aan onze organisaties op te dragen;
ze moeten leven in iedere boeremziel en vanuit elke
hofstede moet de drang komen ze aan te vullen en
moeten daden komen ook.
Wij zullen ook niet zegevieren, indien wij als
boerenstand niet welbewust meedoen in ons open-
bare leven en ons laten gelden in de staatkunde,
in de pers, bij de geheele vorming der openbare
meaning.
Noodig zal ten slotte zijn, dat niet alleen de
boeren en hun zoons, maar ook onize vrouwen, doch-
ters en zusters deze dingen zien en begrijpen.
Wbnt de vrouwelijke helft van onzen boerenstand
kan en mag er niet buiten staan. De geest van
den .boerenstand, zijn durf en wil worden mee door
onze vrouwen bepaald. In een boerengezin neemt
men vaak getzins- en geen individueele beslissingen.
De vrouwelijke boerenstand kan remmen en mee-
stuwendaarom moet ook daar begrip zijn, moet
ook daar de organisatie die voor de boerinnen
en die voor de dochters gediend worden.
Deze drie vraagstukken zijn: opname van het
boeren- en tuindersbedrijf in de maatschappelijke
ordening, de handhaving van het eigengeerfde
bodemgebruik en onze machtsvonming tegen het
particuliere grootbedrijf, dat en boer en plattelands-
middenstander in zijn macht wil grijpen.
De ordening.
Ordening beteekent het langs den weg van eigen
organisatie, al of niet gepaard met Overheids-
sanctie, trachten te brengen van regeknaat in
productie en afzet en het min of meer uitschakelen
van de wet van vraag en aanbod, om op deze wijze
bestendiger en grooter welvaart te scheppen en te
behouden. De boer heeft aan de ordening van
nature een broertje dood; ordening beteekent
bureaucratie, verlies van bedirijfsvrijheid en van
verantwoordelijkheid. Toegegeven. Maar het land-
bouwbedrijf 'hangt nu eenmaal op velerlei wijze
samen met ons geheele nationale bedrijfsleven, is
er een deel van en kan zich niet onttrekken aan
wat elders gebeurt. Vrijheid voor den landlbouw
naast de nu eenmaal een feit geworden ordening
elders b.v. bij het OverheidSpersoneel, bij den
middenstand, bij vele takken van industrie, bij het
verkeerswezen is even ongerijmd als te vragen,
dat men op het eene Zeeuwsche eiland op schaatsen
zou rijden en op het andere kersen van den boom
plukken. Ons land heeft een werkelijk klimaat en
moet ook den economisoh klimaat hebben. Zich
tegen den gang van de economische ontwikkeling
verzetten beteekent zich aan den zelfkant der wel
vaart te plaatsen en genoegen te nemen met de
overgesohoten brokken van anderen.
Minister Steenlberghe heeft onlangs in een der
Staatsstukken geschreven, dat de bestaande land-
bouwcrisiswet hem niet de bevoegdheid gaf den
landbouw te doen deelen in den algemeenen vooruit
gang der conjunctuur. De toestand is dus zoo,
dat de landbouwcrisiswet ons bedrijf zal gaande
houden, maar dat meerdere welvaart door het eco-
nomisch lot zal worden bepaald, niet door de
Regeering. De Regeering, die haar ambtenaren
een overigens graag gegund loon uitkeert,
dat in koopkracht nog ligt boven het peil van 1929,
die bedrijven, die veel meer bloeien dan de land
bouw, b.v. de Philips-industrie met contingenteerin-
gen beschermt, zal moeten inzien, dat haar stand-
punt t.a.v. den landlbouw halfslaohtig is en ten
slotte in strijd met de rechtvaardigheid, die een
vol'k verhoogt. Het ordeningsstreven gesteund
en gesanctioneerd door de Overheid moet alien
kunnen omvatten, moet in waarheid nationaal zijn
of het moet het niet zijn.
Door de leuze te stellen: niet de eene groep te
ordenen ten koste van de andere, maar alien gelijk
behandelen, bewijlzen wij ons volk nog een tweeden
grooten dienst: er toe meewerken, dat het orde
ningsstreven zijn natuurlijke grenzen vindt. Bakkers
en slagers, OverheidSpersoneel en confectie-indus-
trie kan men wel ordenen; men kent den omvang
en de productie. Maar in den landbouw kent men
de productie niet; deze wordt, behalve door den
menschelijken arbeid, bepaald door van den mensch
onafhankelijke factoren: het weer en de planten-
en veeziekten. Hier stelt Hooger Macht het men-
schelijk vermogen grenzen. Door het ordenings
streven, nationaal en intemationaal, op den land-
en tuinbouw te betrekken, zal heel wat ordenings-
fantasterij haar natuurlijk graf vinden en de ern-
stige economen en staatslieden de grenzen van
hun kunnen leeren beseffen.
Ordenen? Goed, maar dan ook over den land
bouw en met ons en bij ons.
De instandhouding van den eigengeerfden
boerenstand.
openbare meening in de Overheid wakker schudden,
Noorwegen heeft het eeuwenoude „Odalrecht" om
het eigen bodemgebruik te besohermen, Duitsch-
land schiep een geheel nieuw boeren erfrecht voor
dit doel en ook andere landen kennen oude en ver-
gaande wetgeving op dit gebied.
Ons Nederlandsche boeren, ons volk is de nood
opgelegd dit voetspoor te volgen; dat de materie
moeilijk is, moet een spoorslag zijn er des te spoe-
diger mee te beginnen.
Onze machtsvorming tegen het particuliere
grootbedrijf.
Ziehier een belangrijk front, waarop de toekom-
stige onafhankelijkheid van onzen boerenstand moet
worden verdedigd.
Ik kom hier op het terrein der cooperatie. Dit
is vaak een eenigermate verdrietige bezigheid,
want misverstanden en venwijten zijn hier regel. De
cooperatie verdringt vaak het particuliere bedrijf
en dit geeft aanleiding tot allerlei verdriet en
strijd. Ik wil daarom beginnen met te zeggen, dat
ik hoop, dat onze plattelandsmiddenstand door
zelf bij aankoop te gaan coopereeren zich zal
kunnen handhaven; ik geloof dat stellig, als men
maar door onderlinge samenwerking goede waar
voor weinig geld gaat leveren, waarbij een redelijke
verdienste mogelijk wordt. Maar cooperatie is een
volkomen eerlijke, door de wet erkende, nuttige
vorm van ondernemingsgeest en zaken doen, on-
misbaar in ons huidig economisch bestel en een der
krachtigste wapenen in de handen van den boeren
stand. Het gaat mij er dus allerminst om de
platteland-middenstand uit zijn brood te stooten en
ik wil hem gaarne de voorziening mits doelmatig
en tegen redelijke prijzen in onze huishoudelijke
behoeften laten en wanneer de smeden, zelve geleid
door de idee der cooperatie, gezonde toestanden
weten te scheppen op het gebied der werktuigen-
voorziening, zou ik hun die taak niet gaarne
ontnemen.
Het front, waarop wij onze codperatieve instel-
lingen en ons eigen bestaan moeten verdedigen, is
niet gericht tegen den plattelandsmiddenstand,
maar tegen het moderne grootbedrijf. Dit moderne
grootbedrijf gaat zich vestigen op het gebied van
het geldwezen, de suikerindustrie, de zuivelindustrie,
den vleeschafzet en -verwerking en op het terrein
der veevoedervoorziening. Vooral de laatste drie
gebieden: zuivel, vleesch en veevoeder verdienen
onze aandacht.
De eerste phase van de ontwikkeling onzer
cooperaties heeft onze boeren- en tuindersstand
schitterend doorstaan. Zijn boerenleenbanken, zijn
veilingen, zuivel- en andere fabrieken en aankoop-
wezen is grootsch van opzet en kracht; laten wij
nu in de tweede phase niet de nedierlaag lijden.
Tegenover den particulieren ondernemer hebben wij
ons schitterend gehandhaafd en het reeel zaken
doen bevorderd, ook voor hen, die buiten onze
instellingen staan. Nu allerlei dochterinstellingen
van machtige wereldconcerns zich met onze codpe
ratieve uitrusting komen meten, moeten wij aller
minst bij voorbaat op onze overwinning rekenen.
Op hoeveel boerderijen in ons land komen de
auto's van Calve onderdeel van de machtige
Unilever hun gemengde veevoeders brengen en
soms via den weg van crediet de boeren aan zich
binden
Welk een kwantum melk wordt reeds door de
fabrieken van Nestle, van de Lijempf en soortgelijke
bedrijven verwerkt?
Hoe lang zal het nog duren, dat de vleeschvoor-
ziening in handen zal komen van het Unilever-
bedrijf, de Unox, en misschien enkele meer? Eens
voorzag de boer door eigen slacht in eigen behoefte;
nu doet velerwege de dorpsslager dit. Hoe lang
zal het nog duren, dat ook de dorpsslager depot-
houder Wordt van de groote, moderne vleesch-
fabrieken en dat de dorpsveehandelaar de conrmis-
sionnair wordt van enkele dezer grootste, samen-
werkende bedrijven? Hij zal den boer een in onder
linge afspraak vastgestelden prijs bieden voor zijn
vee, waarvoor hij het mag doen en ook mag laten
tot hij, geen anderen kooper vindende, toch moet
toegeven. Wij hebben onlangs gelezen, dat deze
toestand in Canada reeds volledig heerscht.
Wat moeten en kunnen wij nu doen? Onze
boeren het gevaar doen zien, de kracht onzer aan
koop en zuivelcodperaties en die op het gebied van
den vleeschafzet versterken en deze onderling tot
samenwerking en wederzijdsche hulp brengen.
Sterke boerenconcerns tegenover die van het
moderne particuliere grootbedrijf; alleen zoo kun
nen wij onze onafhankelijkheid verdedigen. Met
onze huidige codperatieve uitrusting dien strijd te
wagen zou gelijken op het bestrijden van een tank
met pijl en boog.
Minister Steenberghe heeft onlangs geschreven,
dat het niet op den weg lag der Regeering de land-
bouwcodperaties te bevorderen ten koste van het
particuliere bedrijfsleven. Goed! Maar ik wil er
toch op wijzen, dat de Nederlandsohe boerencoope-
raties nooit van het Nederlandsche boerenbelang
en van het nationale belang vervreemd kunnen
worden, maar het belang der moderne wereld
concerns zeer wel. Wanneer de Unilever of Nestle
elders betere kansen zien, kunnen zij zeer goed
Nederland verlaten, onze markten aan de grootste
ontreddering overgevende en eveneens kunnen zij
hier een prijzenpolitiek voeren, die nationaal on-
gewenscht is. Minister Steenberghe in wiens
goede gezindheid, bekwaamheid, karakter enregeer-
kracht wij alle vertrouwen mogen stellen kan
daarom m.i. zijn standpunt juister kiezen door te
zeggen, dat de Regeering de codperatieve en de
particuliere bedrijfsvonm aan hun eigen ontwikke
ling overlaat, tenzij het algemeen belang het
ingrijpen der Regeering eischt.
Wij moeten ons ten snelste bezinnen op wat er
gebeurt en ook de Regeering moet scherp opletten,
opdat wij beide niet achter de feiten aanloopen.
Voorkomen is beter dan genezen en regeeren is
vooruit zien. En het is m.i. de harde werkelijkheid,
dat het vraagstuk der verhouding van de moderne
groote concerns en de cooperaties aan de poort
klopt, zoowel van de Regeering als van den boeren
stand.
Jonge menschen, toekomstige boeren en boerin
nen, hiermede ben ik aan het einde gekomen van
wat ik U te zeggen had.
Ik hoop, dat gij alien het besef zult hebben
gekregen, dat ons, ouderen en jongeren, een groote
taak en een moeilijk werk wacht. Men heeft wel
eens gemeend, dat een boer alleen maar sterk naar
lichaam, niet naar den geest en het verstand
behoefde te zijn. Niets is minder waar. Men is
nooit te sterk, nooit te vroom en begaafd van
gemoed, nooit te scherp van verstand om boer of
boerin te zijn. Alleen als wij ook onze bekwaamste
zonen en doehteTen in ons midden houden, kunnen
wij ons werk op ons bedrijf, in onze huishouding
en in onze organisatie en samenleving aan.
Laat ik besluiten met U voor te houden het wijze
woord van den dichter van het boek der Spreuken.
Deze geeft den boeren van zijn tijd den volgenden,
ook voor ons allerminst verouderden, raad (Spreu
ken 24 27)Maak Uw werk buiten in orde, en
bereid het op d'en akker; daama kunt gij Uw huis
bouwen.
Welnu, zoo is het op onze bedrijven; als het werk
op den akker in orde is en als de boerin haar gezins-
taak verstaat, kan het huis worden gelbouwd, d.w.z.
kan er een gevestigd en weivarend boerengezin
ontstaan. Als wij ons werk op den akker der
organisatie en der samenleving in orde maken,
zullen wij in ons volk ons huis bouwen, zal er een
ferme, fiere en welvarende boerenstand in onze natie
gevonden worden, onmistoare voorwaarde voor een
sterk en evenwichtig volk. En als wij dat niet
doen? Dan komt over ons, wat dezelfde wijze
Spreukendichter ons voorhoudt: Een weinig slapens,
een weinig sluimerens, een weinig handenvouwens,
al nederliggendezoo overvalt U de armoede als
een vagebond, het gebrek als een bandiet.
Jonge boeren en boerinnen, wij rekenen op U!
Waar het om gaat is: een bodemgebruik, waarbij
er tusschen den grond en den boer een vaste band
bestaat. Deze kan bij paoht worden verkregen,
wanneer de pacht een familietraditie wordt, maar
de zekerste vorm is het eigen bezit, niet ten koste
van hooge en onoverkomenlijke sohulden, maar met
een redelijke zekerheid door goede en slechte tijden
de boerderij te kunnen behouden.
Door de langdurige crisis, door den overvloed van
kapitaal en de lage rente, door het gevoel van
onzekerheid en onrust en door de devaluatie van
alle munteenheden is land op dit oogenblik een
zeer gezocht object voor geldlbelegging. Bijna alle
land, dat nu verkocht wordt, gaat over in handen
van geldbeleggers. Naast dit verschijnsel hebben
wij er rekening mee te houden, dat art. 35 sub 3
der nieuwe pachtwet straks bij verkoop van een
verpachte boerderij den liefhefbber, die voor eigen
gebruik wil koopen, praktisch vrijwel kan uit
schakelen. De a.s. boer moet immers afwachten
of de pachtkamer goedkeurt, dat de pacht wordt
beeindigd en hij zelf het bedrijf kan aanvaarden.
'Zoo dreigen er groote bressen te worden gesehoten
in de rijen onzer eigen boeren.
Wij moeten dit gevaar duidelijk zien en onze