Artikel 7.
1. Deze overeenkomst gaat in op 1 No
vember 1936. Zij wordt aangegaan tot 31
December 1941.
2. Indien niet een half jaar v66r afloop
van den in het eerste liid van dit artikel ge-
noeimlden of van den verlengden termijn een
van beide partijen deize overeenkomst opzegt,
dan zal deze telkens weder met e6n jaar ver-
lengd zijn.
Artikel 8.
1. In alle gevallen, waarin verschil van ge-
voelen omtrent de uitlegging der voorwaar-
den van de overeenkomst mocht bestaan,
wordt de beslissing opgedragen aan drie
soheidsmannenelk der partijen benoemd een
dezer drie; de derde wordt benoemd door den
Kantonreehter te Middelburg.
2. Mocht een der partijen tot de aanwijzing
van haren scheidsman niet overgaan, dan zal
de meest gereede partij bevoeigd zijn den Kan
tonrechter te Middelburg te verzoeken, ook
dien scheidsman te benoemen, nadat zij voor-
af aan de wederpartij bij deurwaardersexploit
zal h ebb en aange'zegd, dat zij dat verzoek zal
indienen.
3. De scheidsmannen zullen als goede man-
nen naar billijkheid in hoogste ressort uit-
spraak doen en bepalen wie de kosten zal
dragen.
Artikel 9.
1. De kosten detzer overeenkomst worden
door elk der partijen voor de helft gedragen.
2. In geval registratie van deze overeen
komst wordt geeischt, worden de kosten
daarvan gedragen door de partij, die dit con
tract of haar handteekening ontkennende,
registratie noodig maakt.
Artikel 10.
Voor zoover het de hoofdkom der gemeente
betreft wordt temgevolge van deze overeen
komst buiten werking gesteld artikel 7 van
de overeenkomst tusschen de gemeente Ter
Neuzen en de N.V. Provinciale Zeeuwsche
Electrische Maatschappij inzake de electri-
ficatie der straatverlichting, aangegaan op
19/24 Maart 1930.
De heer DUTIRINOK wijst op art. 5, waar
staat: „De P.Z.E.M. verbindt zich voor het
uitvoeren van graafwerk, indien dit voor reke-
ning van de gemeente moet plaats hebben, ge-
bruik te maken van gemeentewerklied,en, die
de gemeente op het door de P.Z.E.M. verlang-
de tijdstip gratis beschikbaar stellen zal".
Hij doelt hier in hoofdzaak op „gemeente-
werklieden". Indien nu voor te verrichten
graafwerk een 20 a 30 menschen zouden moe-
ten worden aangesteld op arbeidscontract, zou
den dit geen gemeentewerklieden zijn. Hij
stelt voor, deze bepaling in dien zin te wijzi-
gen, dat gelezen wordt: „gebruik te maken
van door de gemeente aan te wijzen werklie-
den". Dan kan men daarover nooit oneenig-
heid krijgen.
De VOORZITTER merkt op, dat deze be
paling hoofdzakelijk betrekking heeft op het
plaatsen en verplaatsen van palen.
De heer DUURINCK wijst er op, dat het
ook mogelijk zou zijn, indien b.v. de leidingen
ondergrondsch tverden aangebracht.
De SECRETARIS deelt mede, dat dit een
aparte zaak is.
De heer DUURINOK meent, dat er toch
geen bezwaar kan zijn, dit artikel in den geest
als door hem genoemd, te wijzigen.
De heer LAMBRBOHT SEN VAN RITTHEM
ontving gaarne een toelichting op art. 2, lid 4:
,,De P^.EjM. zal het recht hebben, indien door
het rijk, de provincie of de gemeente een be-
lasting zal worden geheven op de electriciteits-
levering, deze naar verhouding van de ge-
leverde hoeveelheid electriciteit op de gemeen
te te verhalen. Ingeval de algemeene toestand
zich wijzigt, kan wederzijds op tusschentijd-
sche herziening van het tarief worden aange-
drongen".
(Hij acht dit een zeer zwaar artikel. Indien
dus het rijk of de provincie een belasting heft
op de electriciteit, behoudt de P.Z.E.M. het
leveringsrecht en is de gemeente gebonden de
er op vallende belasting te betalen. Daar is
dan niets aan te doen.
De VOORZITTER merkt op, dat deze be
paling ook voorkwam in de vorige overeen
komst.
De heer LAMBRECHTSEN VAN RITTHEM
acht dit artikel zeer zwaar, vooral in de wis-
selvallige tijden, waarin men thans leeft.
De heer SOHEELE stemt dit toe. De fa-
briek heeft hierdoor het recht, voor elke
K.W.U. stroom die geleverd wordt, de er op
vallende belasting op de verbruikers te ver
halen.
De heer LAMBRECHTSEN VAN RITTHEM
stelt voor, dit alleen tot een zeker maximum
te betalen. Men is thans in alles gebonden.
De heer GEELHOEDT merkt op, dat alle
verbruikers hiertoe verplicht zijn.
De heer LAMBRECHTSEN VAN RITTHEM
wenscht een zeker maximum bedrag vast te
stellen.
De heer SCHE1ELE merkt op, dat deze be
paling dezelfde is als in de vorige overeen
komst. De P.Z.E.M. zal hiervan beslist niet
af willen wijken.
De heer LAMBRECHTSEN VAN RITTHEM:
Natuurlijk niet!
De heer VAN AiKEN merkt op, dat het te-
kort dan toch gevonden zal worden door de
belastingen. Het is hier geen particuliere
maatschappij.
De heer LAMBRECHTSEN VAN RITTHEM
wenscht tegen deze clausule te protesteeren.
De VOORZITTER meent, dat men dit be-
ding onder protest zou kunnen accepteeren.
De heer LAMBRECHTSEN VAN RITTHEM
is van meening, dat de gemeente dit zou kun
nen doen en dan te zijner tijd hierop nader
terugkomen. Na 1941 moet de ojmreenkomst
toch herzien worden.
De VOORZITTER stemt toe, dat de ge
meente dan vrij is.
De heer LAMBRECHTSEN VAN RITTHEM
is er voor, nu al te protesteeren, men kan dan
begrijpen, dat een dergelijke redactie in de toe-
komst niet gewenscht wordt.
De VOORZITTER geeft te kennen, dat bur-
gemeester en wethouders een brief zullen
schrijven, waarin wijziging van art. 5 wordt
verzocht en geprotesteerd wordt tegen art. 2,
lid 4.
Met algemeene stemmen wordt aldus be-
sloten.
17. Aanbieding gemeentebegrooting en be-
grooting woningbedrijf voor den dienst
1937.
Burgemeester en wethouders bieden aan de
begrooting der gemeente en die van het
woningbedrijf voor den dienst 1937.
Alsnu wordt overgegaan tot het trekken der
afdeelingen tot onderzoek van de begrooting
en worden benoemd in afd. I: de heeren De
Vos, 't Gilde, Colsen, Duurinck, De Kraker,
Lambrechtsen van Ritthem en Verlinde; en in
afdeeling II: de heeren Van Cadsand, De
Bruijn, Van Driel, Den Hamer, Van Hecke en
Van Aken.
18. Omvraag.
a. De heer DUURINCK deelt mede, enkele
maanden geleden te hebben gevraagd, de mo-
gelijkheid te scheppen, van de Axelschestraat
met een voertuig naar den Dokweg te gaan,
zonder dat dit moest gebeuren via de Lelie-
straat en de Dahliastraat. Spreker heeft hier-
omtrent in dien tusschentijd niets vernomen
en zou het op prijs stellen, indien zulks moge
lijk werd gemaakt.
De heer VAN DRIEL kan dit ondersteunen.
Speker heeft met zijn oude fiets daar tusschen
de tramrails gezeten. Indien men daar tus
schen is, komt men er niet steeds even mak-
kelijk af.
De VOORZITTER zegt toe, hieraan aan-
dacht te zullen besteden.
b. De heer DUURINCK informeert naar
den bouw en de afwerking van den wagen
voor den reinigingsdienst.
De heer GEELHOEDT kan niet zeggen, hoe
het daarmede staat.
De VOORZITTER deelt mede dat deze bin-
nenkort verwacht wordt.
De heer DUURINCK is van meening, dat,
hoe langer de levering duurt hoe meer geld
het kosten zal. Indien deze eerder in gebruik
had kunnen zijn, zou het niet zooveel geld
kosten als nu.
De VOORZITTER antwoordt, dat de nieuwe
wagen practisch is.
De heer DUURINOK doelde er op, dat het
weghalen van de vuilnis met den ouden wa
gen meer kosten zal dan met den nieuwen.
De heer GEELHOEDT stemt toe, dat het
van belang is, dat deze gauw komt.
c. De heer DE BRUIJN vraagt, een ver-
betering tot stand te brengen bij de verbinding
van de Leliestraat en de Axelschestraat.
De heer VAN DRIEL stemt hiermede in.
Het padje tusschen de tramrails is niet zoo
breed als de straat.
De VOORZITTER zal hiernaar een onder
zoek instellen.
d. De heer DEN HAMER verzoekt burge
meester en wethouders de agenda der vergade-
ringen zoo mogelijk vroeger te zenden. Thans
ontvangt men's Zaterdags de agenda en indien
dit is voor een vergadering van niet veel be-
teekenis of men het niet overdruk heeft, gaat
het nog wel. De meeste leden van den raad
hebben echter een drukken werkkring en in
dien men dan pas 5 dagen tevoren de agenda
ontvangt, is de tijd om deze grondig te bestu-
deeren, wel kort.
De VOORZITTER merkt op, dat de wette-
lijke termijn 3 dagen is. Burgemeester en wet
houders zullen zooveel mogelijk met het ver
zoek van den heer Den Hamer rekening hou-
den, hoewel dit ook zijn bezwaren heeft. Men
ziet, dat nu ook reeds een wijziging in de
agenda gebracht is moeten worden.
De heer DE VOS kan zich aansluiten bij de
woorden van den heer Den Hamer. Vooral
indien er veel is, zooals titans, nu de raad in
twaalf weken niet vergaderd heeft, is er niet
voldoende gelegenheid, alle stukken te bestu-
deeren, tenzij men den Zondag vrij heeft om
dit te doen.
De VOORZITTER vraagt, wat de heeren
een geschikten termijn achten. Is 5 dagen
voor hen voldoende?
De heer SOHEELE geeft te kennen, dat
gewoonlijk 's Zaterdags de agenda uitgaat
voor de vergadering, die den volgenden Don-
derdag gehouden wordt. Spreker wil er aan
medewerken, te trachten, dat deze dan in 't
vervolg 's Donderdags zal uitgaan.
e. De heer 't GILDE betuigt zijn dank,
dat op zijn verzoek, een pad te leggen van het
middenbruggetje aan de Oostsluis naar de
Kazernestraat is voldaan. Hij merkt evenwel
op, dat aan het tweede gedeelte van zijn ver
zoek, dit ook door te trekken naar de Martinus
Eijkestraat, nog geen gevolg is gegeven en de
menschen van dat heele blok nog steeds over
de vuile, stukgereden weg naar de brug moe
ten loopen.
De heer VAN DRIEL meent, dat een pad,
aansluitend aan het gemaakte pad naar de
Kazernestraat, de noodige verbetering zal
brengen.
De VOORZITTER zegt toe, dit onder de
oogen te zullen zien.
f. De heer 't GILDE merkt op, dat ge-
tracht zou worden, den nieuwen reinigings-
wagen in de gemeente aan te besteden. Is
hiervan nog iets gekomen?
De VOORZITTER antwoordt bevestigend.
g. De heer LAMBRECHTSEN VAN RIT
THEM vraagt inlichtingen omtrent de vuilnis-
belt aan de Westsluis. Zoo nu en dan wordt
de vuilnis verbrand. Dan heerscht er, indien
de wind er naar toe zit, aan de Westkolkstraat
een verpestenden damp. Kan het zijn, vraagt
spreker, dat deze ontstaat door broeiing en
daardoor zelf ontbranding Eenigen tijd ge
leden, brandde het dermate, dat men er met
de oude brandspuit op af moest en er geen
andere manier was om den brand te blusschen.
Vooral met Zuid-Westelijke en Westelijke wind
heeft men er in de omgeving van Westkolk
straat en Nieuwstraat geweldig veel last van.
De VOORZITTER zegt toe, dit te zullen
nagaan.
h. De heer VAN HECKE wenscht, in ver-
band met zijn vraag in de vorige vergadering
omtrent een verkeersregeling aan de Axelsche
brug op te merken, dat hij heeft geconsta-
teerd, dat er nog niets gebeurd is, Spreker
heeft daar op den weg nog geen witte streep
gezien en de auto's die voor de brug moeten
wachten, stationn'eeren zoo kort mogelijk er
bij, inplaats van zooals spreker bedoelde, op
een eerbiedigen afstand van de brug te wach
ten.
De VOORZITTER deelt mede, dat inzake
het verzoek van den heer Van Hecke door
burgemeester en wethouders zeer zeker iets
is gedaan. Binnenkort zal de heer Van Hecke
zien, dat verkeersspijkers zullen aangebracht
worden. Deze zijn beter dan verf, dat vooral
bij een druk verkeer zeer spoedig afgesleten is.
Deze z.g. „verkeerspunaises" zullen dezer
dagen worden geplaatst. De gelegenheid
daartoe is er nog niet geweest, daar gemeente-
werken het zeer druk heeft gehad.
i. De heer VAN HECKE weet niet in hoe-
verre ihet mogelijk zou zijn, te probeeren met
de Hamij een overeenkomst te treffen met be
trekking tot den inrit in het nieuwe uitbrei-
dingsplan. Indien de fundeering daar werd
weggehakt, zou er meer orde komen. Spreker
weet niet in hoeverre het mogelijk is, doch
naar zijn meening kan de eigenaar daartoe
door de gemeente toch gedwongen worden.
Het is geen gezicht, de hoop distels daar ter
plaatse steekt boven het rasterwerk uit, de
fundeering ligt ongeveer 25 c.M. boven de
strB>3,t
De VOORZITTER deelt mede, dat burge
meester en wethouders aandacht aan deze
kwestie besteden. Het is eigenlijk een kwestie
tusschen den eigenaar van het pand en den
stiaiataanlegger.
De heer VAN HECKE raadt aan, te trach
ten iets ten goede te doen, om orde te schep
pen, zonder dat het tot veahten komen moet.,
Het ziet er daar schitterend uit, indien er een
muur rond gebouwd wordt, is het net een
kolonie. Spreker heeft er gezien, dat er keu-
kendeuren aan de voordeuren waren gehan-
gen. Hij vaagt, of hier nu niets aan te doen
is. Naar zijn meening dient een woning toch
een behoorlijke gevel te hebben en dient het
een blokje woningen aan elkaar gelijk te zijn.
Wat kan het voor de bouwers uitmaken, in
dien de gevel een beetje meer wordt opge-
trokken. Dat kan de bouwers hoogstens een
1200 steenen schelen en krijgt daardoor de
zaak een heel ander aanzien.
De VOORZITTER kan ten opziehte hiervan
den heer Van Hecke geruststellen.
De gemeente is thans aangesloten bij de
Provinciale Schooniheidscommissie en de be-
doeling is, indien op de in te dienen plannen
aanmerkingen zijn, deze aan de commssie te
zenden en te trachten, zonder groote kosten,
een ooglijker aanzien te verkrijgen.
De heer VAN HECKE acht dit hard noodig.
Het lijkt nu wel een kolonie.
j. De heer LAMBRECHTSEN VAN RIT
THEM is er niet mee bekend of er een over
eenkomst bestaat met de Waterleiding Maat
schappij „Zeeuwsch-Vlaanderen", dat bepaal-
de gebouwen, waarin brandgevaarlijke bedrij-
ven worden uitgeoefend, zooals b.v. een
bioscoop, verplicht zijn een aansluiting aan
de waterleiding te nemen, met het oog op
brandbeveiliging.
De VOORZITTER zal er aan denken, dit ter
sprake te brengen.
k. De heer VAN DRIEL maakt er op op-
merkzaam, dat door hem in de vorige raads-
vergadering yersdji^ende vragen zijn gesteld.
Door het Kamerverslag en het antwoord daar-
in op de vragen van het Tweede Kamerlid
Kupers zijn deze grootendeels vervallen.
De VOORZITTER stemt toe, dat deze hoofd
zakelijk zijn beantwoord door het antwoord
aan den heer Kupers, zooals dit in de notulen
van de Tweede Kamerzitting is afgedrukt. Hij
heeft er evenwel geen bezwaar tegen, de vra
gen van den heer Van Driel alsnog te beant-
woorden.
Bij deize kwestie moet niet worden voorlbij-
gezien, dat de arbeidsbemddideling en de
steunverleening twee feitelijkgeheel gescheiden
diensten zijn. la, sommige gemeenten zijn
evenals hier deze diensten samengevoegd zoo-
dat een en dezelfde persoon met deze in
wezen geheel verschillende bezigheden wordt
belast. Dit geeft dikwijls aanleiding tot mis-
vatting en onaangenaamheden, in het bij-
zonder ten nadeele van de arlbeddsbemiddeling.
Terrwille van de zuinigheid gaat men er echter
meer toe over de diensten te comibineeren.
Vooropgesteld dient dan ook de vraag of
een arbeider welke tengevolge van een ar-
baidsconflict geen gebruik wenscht te maken
van aangeboden anbeidstoemiddeling, recht op
kasuitkeering heeft of kan behouden dan wel
crisissteun kan trekken, geheel los van de
vraag of niet dan wel bemdiddeld mag worden.
Door den heer van Driel is dit in zijn betoog
enkele malen in Let geding gelbracht, hetgeen
geheel onjuist is.
Door den heer Van Driel wordt o.m. het
volgende baweerd:
le. Het is de vraag A de directie in dezen
niet verkeerd is opgetreden, waar door den
Minister de werkstakmg was aanvaard, is
deze door de commissie van toezicht niet aan-
vaiard.
le. Door den Minister is de werkstaking
niet erkend d.iw.z. dat van den Minister geen
enkel berioht of mededeeling daaromtrent is
binnengekomen, hoch bij het gemeentebestuur
noch bij den directeur der arbeidsbeurs.
2e. De Mini^r paste de uitsluiting wel
toe, de arfbeidsibeurs had dus niet mogen be-
middelen.
2e. De Minister heeft geen uitsluiting toe-
gepast, daar Zijne Excellentie van oordeel
was, dat de kwestie aoor de plaatselijke auto-
riteiten dusdanig was geregeld, dat een in-
grijpen van den Minister niet noodig was.
Teivens volgt het tweede ook niet uit het
eerste, zie boven.stas.nde aanhef, vg. 1. de
staking in IJimuiden, waar de Minister zelf
wel had ingegrepen en- alle direct of indirect-
belanghebbende of betrokken anbeiders bij
het conflict had uitgesloten van steun en
werkloozenkasuitkeerinig en tegelijkertijd de
arbeidslbeurs had opgedragen te bemiddelen.
3e. Is het juist, dat getolereerd wordt dat
de bemiddeling wordt verricht op de open-
bare straat.
8e. Het is niet alleen juist dat indien
noodig op straat wordt bemiddeld, doch voor-
geschreven. Een orgaan der arbeidsbemid-
deling, welke er mee v-olstaat uitsiuitend op
het bureau arbeidsbemiddeling te verleenen,
voldoet niet aan de haar opgedragen taak.
Zij heeft de arlbeiders op te zoeken waar zij
zich bevinden indien zulks mogelijk is en ze
bekend te maken met aangeboden werk.
4e. Is het juist en noodzakelijk, dat op de
openlbare straat menschen naar de beurs
werden gestuurd om hun briefjes te doen af-
teekenen -dat er geen werk was.
4e. Hiermede wordt waarsobijnlijk be-
doeld, dat door de amlbtenaar, belast met de
uitvoerin-g der steunregeling gedurende de
overgroote drukte in de haven, van onder-
steunde arbeilders een verklaring van den
werkgeiver verlangde, dat de arbeider zich
had aangemeld cm werk. Vanizelfsprekend
was dit alleen van toepassing op onidersteun-
den welke geschikt voor of in staat tot aribeid
in de haven waren. Dit alleen gedurende de
twee dagen, dat de arlbeid^beurs niet mocht
bemiddelen, in afwachting van de beslissing
van de commissie van toezicht. Dit was
noodig om de zekerheid te hebben, dat de
arbeiders welke om onidersteuning kwamen,
wel werkwillig waren doch geen arbeid kon-
den bekomen, zoodat met de onidersteuning,
indien noodig kon worden doorgegaan. Later
foleek, dat indien de steunverleening deze
maatregel, welke was bedoeld in het belang
van de arbeiders ze-lf, niet had genomen, de
steunregieling hoogstwaarschijnlijk door den
Minister was stopgezet, wat zeer zeker voor
een deel der arlbeiders zeer te betreuren zou
zijn geweest.
5e. Behoort dit tot de taak van den direc
teur.
5e. Zooals uit bovenstaande blijkt ge
schiedde dit in feite niet door den directeur
der arlbeidsbeurs doch door hem in zijn kwali-
teit als uitvoerder der steunregeling.
6e. Is het nuttig en noodzakelijk dat het
sohuim van de straat naar zee wordt ge-
zonden.
6e. Dit kan de heer van Driel het beste
vragen aan de personen welke hij hiermede
bedoelt.
7e. Is het niet een gevolg geweest van de
gedachte, dat indien men ze op deze wijz.e
lood'st, zijn we ze kwijt uiit de steunregeling.
Dit is wel waar, officieel zijn de menschtn
uit de steunregeling verdwenen, doch de ste-un
komt toch nog altijd voor 78% ten .aste
van de regesring, terwijl het burgerlijk arm-
bestuur de gezinnen, indien ze geen middel
van bestaan hebben, njet kan weigeren en
deze gezinnen komen dan ten laste van de
gemeente Ter Neuzen voor 100
7e. Door den aimbtenaar van de steun
verleening is dit wel voorzien. (Hij heeft zich
ervan verzekend, dat door den kapitein een
weekbrief werd gemaakt voor de vrouwen
van die zeelieden, waarvan verondersteld
kon worden dat ze hun gel-d zelf voor een
groot deel zo-uden uitgeven. Dit is dan ook
geschied en is geen enkel gezin ten laste ge
weest van het armlbestuur.
8e. Doordat de werkgevers officieel ver-
zuimd heibben het contract te vernieuwen,
heblben de menschen het volste recht gehad
te zeggen er de -brui aan te geven en is ook
de staking wettig geweest, zooals ook door
de reigeering wordt erkend.
8e. Deze gevolgtrekking mist elken grond
van lcgica. Het -eene volgt niet uit het andere.
Of en staking al of niet wettig is, voorzoover
althans van wettigheid van een staking ge-
sproken kan worden, he-eft niets te maken
met het f-eit of de menschen het volste recht
heblben om te stake-n. Dat moeten ze zelf
uitmaken. De Minister zegt hier-over in de
Memorie van Toel-ichting op het wetsontwerp
van de ArlbeildSbemiddelingswetIn-derdaad
zijn in het wetsontwerp geen definities van
de begrippen ^werkstaking" en .uitsluiting"
opgenomen. Elk geval zal dus afzonderlijk
door het betrokken orgaan der arbeidsbemid
deling moeten worden beoordeeld.
Of de arbeiders een contract met de werk
gevers hebben of dat er geen arbeidscontract
bestaat, doet ook aan de „wettigheid" van
een staking niets af. Alleen zijn de gevolgen
van een staking voor de arbeiders ernstiger,
indien er een contract bestaat. Hieruit volgt
dus wel, dat eerder tot staking zal worden
overgegaan, indien er geen contract bestaat.
Vandaar dat door het Hoofdlbestuur aan
Ter Neuzen een ,,advies" tot staking is gege
ven en in de andere havens niet, hoewel ook
in Rotterdam gedurende de staking i-n Ant-
werpen veel z.g. besmet werk is verricht.
9e. Dat de directeur 's Zaterdags het be
rioht van den Minister heeft gekreg-en, dat
de staking offici-eel is en dat hij toch even zoo
vroolijk met de bemiddeling is doorgegaan.
9e. Wlordt nogmaals' medegedeeld, dat van
den Minister geen officieel bericht is binnen
gekomen. Hierbij kan nog worden opge-
merkt, dat ingevolge het Koninklijk Besluit
van 8 December 1931 (St.bl. no. 497) de be
slissing over de vraag of een werkstaking
aanwezig is, welke den organen der openbare
arbeidsbemiddeling b-elet om bemiddeling te
verleenen, niet bij de Rijksautoriteiten berust,
d-och -bij de plaatselijke.
De heer VAN DRIEL deelt mede, dat het
antwoord in deze zaak een bevestiging is van
hetgeen hij had verwacht. Dit had spreker
uit de antwoorden op de vragen van het
Tweede Kamerlid Kupers ook gelezen, aange-
zien dit niet an-ders kan, daar waarschijnlijk
omtrent deze zaak aan het college van bur
gemeester en wethouders advies is gevraagd.
De tijd heeft geleerd, dat het ook zoo is uit-
gekomen. Als zoodanig heeft dit antwoord
hem dus niet verwonderd. Hij dankt den
voorzitter voor de ronde wijze, waarop deze
voor zijn meening is uitgekomen, men weet
dan wat men aan elkander heeft en kan op
zijn hoede zijn. In dergelijke gevallen is het
beter, dat men weet wat men aan elkaar
heeft, dan dat men het katje aait en bedrogen
uitkomt.
De Ter Neuzensche patroons zijn er thans
ook weer van overtuigd, dat in de gemeente
geen werkschuwe werklieden rondloopen, dit
moge voor hen een aansporing zijn, het
arbeidscontract te vernieuwen, waardoor voor-
komen worden kan, dat dergelijke opstootjes
als zich hebben voorgedaan, nog zullen voor-
komen.
De heer LAMBRECHTSEN VAN RITTHEM
wil omtrent deze zaak 6en ding zeggen. Er
zijn destijds bij de besprekingen in den raad
door den heer Van Driel aan het adres van
den directeur der arbeidsbeurs uitingen gedaan
en dingen in de schoenen geschoven op een
minder palementaire wijze. Het spijt spreker
dat de voorzitter hiervan niets heeft gezegd.
Er is o.a. ook in verband met den directeur
het woord ..souteneur" gebruikt. Een derge
lijke taal verhoogt -het prestige van den raad
niet, schaadt dit integendeel, terwijl het voor
den betrokken persoon niet anders dan scha-
delijk kan zijn. Goed doet het in ieder geval
nooit. Spreker acht deze wijze van debattee-
den hoogst ongelukkig. Het is voor een lid
van den raad zoo gemakkelijk iets te zeggen
waar de betrokkene zich niet kan verdedigen.
Hij acht deze wijze van debatteeren zeer on-
sympathiek. Spreker kan begrijpen, dat de
heer Van Driel in het vuur van zijn rede deze
dingen gezegd heeft, doch een dergelijke wijze
van dingen bespreken doet de betrokkenen
meer schade dan goed en spreker meent dan
ook een woord van protest te moeten doen
hooren tegen de dingen die aan het adres van
dezen ambtenaar zijn geuit. Als raad heeft
men wel degelijk de gangen van den ambte
naar na te gaan en het gaat niet aan, dingen
te zeggen die tot schade zijn van dien persoon
en dus ook van den gemeenteraad.
De heer VAN DRIEL antwoordt, dat de heer
Lambrechtsen van Ritthem zich te dezen niet
moet vergissen. Zijn uitingen aan het adres
van den heer Brinkman zijn eenigszins onge
lukkig in het raadsverslag en in de notulen
terecht gekomen.
Spreker heeft er den nadruk op willen leg
gen, dat de directeur als directeur zich te
houden heeft aan zijn instructies. Hoe hij zijn
vrijen tijd wenscht te besteden, is voor zijn
eigen rekening, hetgeen hij in dien tijd doet,
doet hij niet als directeur. Het recht van den
ambtenaar heeft spreker nooit bestreden, is
er integendeel steeds voor opgekomen. Dit is
ook gebeurd in de kwestie, die er destijds be-
stond met betrekking tot den heer Kaan, toen
deze omtrent een geste van hem door een
raadslid werd aangevallen. Spreker heeft
toen betoogd, dat de ambtenaar het recht
heeft, zijn vrijen tijd te besteden zooals hij dit
zelf wil. In deze kwestie evenwel heeft de
directeur als directeur en ambtenaar zijn doel
voorbijgeschoten. Spreker heeft betoogd, dat
de directeur in zijn vrijen tijd het recht heeft
om te gaan met wie hij wil en heeft er achter
gezegd: ,,al zien wij liever, dat hij zich met
fatsoenlijke mensche bezig houdt". Spreker
heeft letterlijk het door den heer Lambrecht
sen van Ritthem aangehaalde woord gebruikt,
met de juist door hem aangehaalde toevoe-
ging. Het recht van den ambtenaar over zijn
vrijen tijd naar zijn eigen keuze te beschik-
ken, heeft hij niet bestreden. Hij vindt het
op zichzelf ook geen schandalig feit, dat hij
een ploegje dronken zeelui aan boord heeft
gebracht, doc-h het is de vraag of hij niet
beter zou gedaan hebben, zich daarvan te
onthouden. Hij heeft te dezen teveel zijn goed
hart en menschlievendheid doen spreken, daar
hij kon begrijpen, dat hij door dit te doen in
de dagen van strijd, als strijdbreker zou op-
treden.
In zijn vorig betoog heeft hij zelfs gezegd,
hem een jongen man te achten van hooge be-
kwaamheid, doch het angeltje in deze zaak
was, of het voor hem verantwoord was, de
gewraakte dingen te doen. Na het gebeurde
heeft de directeur ten opziehte van spreker
absoluut geen racunemaatregelen getroffen.
Spreker erkent dan ook volkomen het recht
van den directeur te doen zooals hij gedaan
heeft, welke handelwijze bovendien door de
commissie van toezicht is getolereerd, Door
deze uiteenzetting komt de verhouding in een
geheel andere volgorde.
Met betrekking tot het feit, dat gedurende
het conflict in de haven bemiddeld is, is spre
ker van gedachte, dat een grooter bedrag aan
de steunregeling ten voordeele had kunnen
komen dan thans het geval is.
Ten tijde dat officieele kennis van de sta
king was gegeven, had indien deze aanvaard
was, niet bemiddeld mogen worden. De deel-
nem-ers aan de staking hadden zich verzet en
voor hen werd de steunuitkeering stopgezet.
De gemeente was er dan in totaal .18 weken
vanaf geweest en had dus het dubbele bes-paard
van wat thans bespaard is. Dit was dus aan-
merkelijk voordeeliger voor d-e gemeente ge
weest. Spreker meent dit expose van zijn
houding te moeten geven, de zaak is thans
achter den rug, doch hij raadt de directie aan
in het vervolg beter uit te kijken.
De heer LAMBRECHTSEN VAN RITTHEM
is van meening, dat de heer Van Driel veel
verder is .gegaan dan zijn bedoeling geweest
is. Hij laakt evenwel de houding van den heer
Driel ten opziehte van zijn uitlatingen met
betrekking tot de houding van den heer Brink-
man in deze zaak. Dit is geschied op een
wijze, die het prestige van den betrokken
ambtenaar schaadt. Indien men meent een
ambtenaar te moeten becritiseeren, behoort
men zich in toon en manier toch de noodige
beperking op te leggen. Het is niet moeilijk
op een dergelijke wijze iemands houding te
belichten, wanneer de betrokken persoon zich
niet kan verdedigen. Spreker acht een der
gelijke polemiek niet te verdedigen.
De heer DE KRAKER sluit zich aan bij de
woorden van den heer Lambrechtsen van Rit
them. Ook hij acht het niet behoorlijk, iemand
die zich niet verdedigen kan, in het openbaar
te becritiseeren. De heer Van Driel achtte
het ook noodig Jan Riemens in zijn critiek te
betrekken, spreker zag zulks in het algemeen
liever niet.
De heer VAN DRIEL antwoordt, dat, indien
hij Jan Riemens niet genoemd had, hij ook
den heer Verlinde niet had kunnen vernoemen.
Ook de heer Hamelink maakt deel uit van de
commissie van toezicht en als zoodanig van
de directie, het was evenwel niet noodig, dezen
te noemen.
De heer DE KRAKER neemt het den heer
Van Driel niet kwalijk, indien deze meent zijn
meening in het licht te moeten stellen, doch
men dient dan ook de behoorlrjkheid in acht
te nemen.
De heer VAN DRIEL merkt op, dat hij niet
den persoon Jan Riemens heeft aangevallen,
doch wel, dat hij gelijke strengen moest trek
ken. Hij heeft ook den heer Verlinde, in diens
tegenwoordigheid genoemd en de heer Ver
linde heeft hierop niet verder gereageerd.
Wat de kwestie met den heer Brinkman be
treft, deze heeft niet, zooals spreker, een poli-
tie-agent achter zich aan gekregen. Na zijn
gesprek aan de bru^ met den heer Brinkman
is er niet een politie-agent achter den heer
Brinkman aangegaan, terwijl spreker, op weg
naar het eigen gebouw, door een politie-agent
achterna gegaan is en hem is gezegd, dat hij
zich had te onthouden van opstandige straat-
betoogingen.
De heer DUURINOK moet even opmerken,
dat de heer Van Driel heeft gezegd, dat er
tusschen hem en den heer Brinkman een
angeltje is ontstaan en dat t§gen hem rancune-
maatregelen zouden zijn genomen.
De heer VAN DRIEL antwoordt juist het
tegend-eel te hebben gezegd.
Hjj vervolgt, dat de directeur een formeele
opvatting van zijn taak heeft. De verhouding
tusschen spreker en den heer Brinkman is zoo
danig dat spreker den heer Brinkman be-
schouwt als een goed vriend. Hij doet dat
nog. Voordat deze ambtenaar hier gekomen
is, is spreker voldoende over hem ingelicht en
heeft hij den raad gekregen: tracht hem be
noemd te krijgen. Hij is een goede kracht,
maar je moet niet bang van hem zijn. Hij is in
zijn tegenwoordige betrekking voor de kan-
toorbedienden opgetreden en zal ook voor de
bootwerkers een goede kradht zijn. Spreker
acht dan ook den heer Brinkman als hoofd-
ambtenaar niet de onbekwaamste, doch in dit
geschil is hij dat houdt spreker vol zijn
doel voorbij geschoten.
De heer DE VOS meent, een kleine opmer-
king te moeten maken, al is de kwestie, waar-
om het gaat, eigenlijk al verjaard.
Burgemeester en wethouders schuiven zich
op de antwoorden van den Minister aan het
Tweede Kamerlid Kupers. Niet alleen zijn de
vakorganisaties hierdoor onbevredigd, doch
ook verschillende personen zijn in hun rechts-
gevoel gekrenkt.
De heer Kupers had gevraagd, of bemiddeld
mocht worden op buitenlandsche schepen, ge
komen uit het buitenland, het antwoord van
den Minister hierop luidt, dat deze bemiddeling
zeker mag geschieden voor schepen, die hier
ligplaats kozen. Dit is evenwel in het be
doelde geval niet zoo geweest, daar het be
trokken schip te Antwerpen zijn ligplaats had.
Er zou hier nog meer te zeggen zijn, spreker
zal dit niet doen, doch wil er alleen op wijzen,
dat het antwoord, oppervlakkig gezien, juist
voorkomt, terwijl dit bij nadere beschouwing
juist niet het geval blijkt te zijn. Indien even
wel bedoeld kamerlid zijn vragen tot den
Minister richt en deze wordt ingelicht door
burgemeester en wethouders of de arbeids
beurs, kan men zich ten aanzien van het te
verwachten antwoord te voren orienteeren.
Oppervlakkig bezien, lijkt het antwoord van
den Minister juist, doeh bij dieper beschou
wing, blijkt dit antwoord integendeel niet juist
te zijn.
De VOORZITTER geeft lecture van art. 4,
lid 1 van de wet op de Arbeidsbemiddeling,
luidende: „De organen der openbare arbeids
bemiddeling stellen hun bemiddeling in het al
gemeen voor iederen werkgever en iederen
werkzoekende beschikbaar".
Hieruit volgt, dat in het algemeen voor
iedere aanvraag bemiddeling wordt verleend,
dus desnoods ook voor een schip, dat zich op
de reede bevindt.
De heer VAN HECKE acht deze kwestie op
zichzelf ernstig, ja zelfs verschrikkelijk. De
arbeidsbeurs heeft gewerkt in het belang der
gemeenschap en indien zij al niet bemiddelen
moest, zij moeht het toch. Al zou men zeggen
je moet niet, dan mag het nog wel. Deze zaak
is voor enkelen tegen- en voor anderen weer
mee gevallen. Ze heeft veel stof opgeworpen
en is aanleiding geweest tot het uiten van be-
leedigende woorden. Spreker gelooft dat de
heer Van Driel die woorden in het vuur van
zijn rede heeft geuit, sprekers ervaring is al
thans, dgt de taak van het bemiddelingsbureau
zoodanig moet worden gezien, dat dit bureau
dient, om de werkgevers aan werknemers te
helpen. Als spreker b.v. te Amsterdam komt
en een bepaald aantal werklieden vraagt, dan
krijgt hij ten antwoord: alstublieft, hier hebt
u ze. Voor velen is de arbeidtebeurs een ge-
mak, voor anderen een ongemak. Het be
zwaar is, dat men nu niet weet, wat men
krijgt, doch het instituut is pas in wording
en belooft goed te worden. Daarom is het zoo
jammer, dat dergelijke instellingen nu worden
becritiseerd.
De VOORZITTER sluit de vergadering.