tot een volgende vergadering gewaoht behoeft te worden. Men kan de feiten, waarvan men kennis draagt, aan bet secretariaat opgeven, dat dan voor de verdere verwerking zorg draagt. De beer SCHEELE merkt op, dat het dan niet voldoende is, geruehten over te brengen, doch dat men over feiten dient te beschikken. Den heer FASSABRT zijn verschillende fei ten bekend. Hij zal deze nog nader onderzoe- ken. De moeilijkheid zal evenwel zijn, de juist- heid daarvan vast te stellen. Met algemeene stemmen wordt besloten, bet scbrijtven der Rotterdamsche Kamer be- treffende dit onderwerp voor kennisgeving aan te nemen. 12. De particuliere handel contra de land- bouwcooperaties. Een schrijven van de Vereeniging van Han- delaren in Granen, Zaden en Peulvrucbten in Zeeland, waarin, teneinde de bedreigde belan- gen van handelaren te bescbermen, steun wordt gevraagd voor het adres door die Ver eeniging gezonden aan den Minister van Landbouw en Visscherij, waarin geprotesteerd wordt tegen de erkenning als opslaghouder van tarwe van een drietal cooperatieve ver- eenigingen, waarvan de leden uitsluitend land- bouwer zijn. Die erkenning is geschied met miskenning van het beginsel dat de handel bij de uitvoe- ring der Tarwewet zou blijven ingeschakeld, aangezien door de erkenningen een recbtma- tig aandeel van den handel gedeeltelijk aan haar staat te worden ontnomen, en het niet oorbaar is, dat door de uitvoering van een landbouwcrisismaatregel, aan welke organi- satie ook, van regeeringswege steun wordt gehoden, am den eersten voet in den stijgbeu- gel te zetiten tot bet doen van daden van han del, waartce ze ongetwijfeld op eigen initia- tief mmmer zouden zijn overgegaan. Adressante acht die hulp allerminst toelaat- baar aan vereenigingen wier leden reeds als teler geldelijik steun genieten voor het artikel zelf, hetiwelk zou worden het doen eten van twee wallen. Het Bureau stelt voor, dit scbrijven aan te nemen voor kennisgeving, aangezien over deze kwestie door den betrokken bewindsman ten finale is beslist. In den grond der zaak raakt dit bovendien een kwestie die op verschillende plaatsen meer of minder naar voren treedt: een geschil tus schen codpereerende groepen en de particu liere handelaars, die zich daardoor in hun be- drijf getroffen zien. Het is volkomen begrijpe- lijk, dat zij dit met leede oogen zien. doch daartegenover staat, dat het optreden als cooperatie voor het voeren van een bedrijf volgens onze wetgeving nu eenmaal geoor- loofd is, en waartegen dus niets te doen is. Wei verwekt het ook bij het Bureau een on- aangenaam gevpel, wanneer een groep, die van staatswege wordt gesteund, en de uitvoe ring van die steunmaatregelen voor een groot deel zelf in handen heeft, van den daardoor verkregen invloed gebrudk maakt, om een andere groep der bavolking, die geen steun geniet en ook moeilijke tijden doormaakt, te benadeelen. Maar rechtens is daartegen niets te doen. De heer SCHEELE merkt op, dat deze moei lijke kwestie bijna door niemand is op te los- sen. Den landbouwcooperaties is de bevoegd- heid tot het ,innemen van granen verleend als gevolg van de crisismaatregelen, hoewel zij vooPheen nooit zaken in granen hebben ge- daan. Als zoodanig is er wel iets tegen te zeggen, dat zij daartoe zijn overgegaan, doch waar de landbouworganisaties in de uitvoe ring der landlbouwcrisismaatregelen een groo- ten invloed hebben, zit men er mee. Voor den handel is het een strop, dat deze verschillende cobperaties toegelaten zijn. Heel deze bewe- ging is niet in orde. De handel spreker er- kent het heeft ook fouten gemaakt, doch ook de eooperaties zijn van fouten niet vrij te pleiten. Strikt genomen zouden deze geen inkooper van granen kunnen zijn. Het is een prolbleem, dat moeilijk op te lossen is. De SECRETARISDeze kwestie i s opge lost. De eooperaties zijn door den Minister erkend. De heer SCHEELE is in ieder geval ver- heugd, dat het Bureau het met den handel eens is. Aangenomen voor kennisgeving 13. Verkoop van biggen. Een schrijven van H. E. Steijaert, hande- laar te Oostburg, die zich ook namens andere handelaren wendt tot de Kamer met de klachl dat de boeren geen rekening houden met de handelaren en hun biggen rechtstreeks aan partioulieren verkoopen, waardoor die groep, die door de crisisvarkenswet reeds emstig in zijn bestaansmoigelijkheid wordt getroffen, ge- heel wordt buitengesloten. Hij verzoekt de Kamer, maatregelen te willen treffen, om te voorkomen, dat die groep geheel ten gronde wordt getoraoht. Het Bureau is volkomen overtuigd, dat die ervaring voor de groep varkenshandelaren zeer oniaangenaam en nadeelig is, doch kent geen middel, dat daarin verbetering zou kun nen brengen. Het stelt daarom voor, dit aan adressant te kennen te geven en het schrijven aan te nemen voor kennisgeving. Met algemeene stemmen wordt aldus be sloten. 14. Gestes der cobperaties. De door de Kamer van Arnhem met den Minister van Handel, Nijverheid en Scheep- vaart gevoeide en van hem ontvangen corres pondence naar aanleiding van een door haar ingesteld onderzoek naar aanleiding der ges tes van cobperaties, wordt aangenomen voor kennisgeving. De heer VAN GOETHEM constateert, dat het hier betreft den ouden strijd tusschen de cooperatie en den middenstand. Er kan van de middenstandslbonden geen vergadering wor den gehouden, of deze aangelegenheid komt ber sprake. De SECRET ARIS merkt op, dat de fcut 5s, dat bij de Cobperatiewel 1925 aan de eoopera ties de bevoegdheid gegeven is, aan derden te leveren. Naar zijn meening is men hiermede het karakter der cooperatie, de samenwer- king der leden, vooPbijgeschoten. 15. Het cadeaustelsel. Een schrijven van het Nationaal Comite tot beteugeling van het cadeaustelsel, dat er daarin de aandacht op vestigt, dat, hoewel de Regeering in November 1933, bij monde van den Minister van Justitie in de Tweede Kamer mededeelde, dat het in haar bedoeling lag, eer- lang een wettelijke regeling van het cadeau stelsel aanhangig te maken, thans, 2 jaar later, een dergelijk ontwerp nog niet is inge- diend, en, afgaande op de jongste Memorie van Antwoord van den Minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, ook nog niet in de naaste toekomst te verwachten. Immers, daarin wordt medegedeeld: ,,Het vraagstuk eener wettelijke regeling van het cadeaustel sel betreft niet slechts de belangen var. een deel van den detailhandel, doch ook van de nijverheid; zoo moet in verband met het steeds groeiend aantal werkloozen rekening w rden gehouden met het aantal dergenen, die het fabriceeren van cadeauartikelen en hefgeen daanmede verband houdt, hun bestaan vinden. Ondergeteekende acht onder deze omstandig- heden beraad geboden." 'Het comite stelt de vraag, of, als uitvloeisel hiervan door dit uitstel van handelen, niet een misverstand wordt bestendigd, waardoor on- noodig groot en blijvend nadeel wordt berok- kend aan een zeer belangrijke bevolklngs- groep. Het comite tracht aan te toonen, dat het tegenwoordig cadeaustelsel nadeelig is voor de winkelbedrijven en deszelfs werknemers, en voorts ook voor de fabrikanten van die cadeau-artikelen. Zij meent, dat bij aanschaf- fing van die cadeauartikelen die fabrieken de opdracht tot vervaardiging van die artikeleu langs anderen weg to eh zouden krijgen en dan tegen betere prijzen dan die welke *:hans door de cadeaugevende firma's worden be- taalld. Verzocht wordt, dat de Kamer een adres tot den Minister zal ridhten, verzoekende de in- diening van een wetsontwerp tot be striding van het cadeaustelsel niet langer in beraad te willen houden. Daarnaast zou het, volgens het Comite den handeidrijvenden middenstand, die in dezen crisistijd geheel op zichzelf is aangeweze i behoUdens eenige credietfaoiliteiten) een vol komen verdiiende overheidsbescherming ver- leenen, tegen de nadeelige gevolgen van de tegen het algemeen belang ingaande verkoop- methoden der cadeaugevende firma's. Het Bureau stelt voor, dit schrijven voor kennisgeving aan te nemen. Er is over d;!" on derwerp reeds zodveel aan de Regeering ge- requestreerd, dat het vrijwel is uitgepraat en bezwaarlijk nog nieuwc argumenten naar voren kunnen worden gebraoht. Er kan trouwen ook niet gezegd warden, dat het onderwerp niet de aandacht der Re geering zou hebben, helgeen ook wel blijkt uit de mededeeling aan de Tweede Kamer. In dit stadium komt het alsnog zenden van een adres aan de Regeering aan het Bureau on- vruchtbaar voor. Dit schijnt ook wel de mee ning te zijn van de overgroote meerde; heid der Kamers, aangezien slechts 8 van de 36 aan het verzoek tot het zenden van een sdres hebben voldaan. De heer VAN GOETHEM merkt op, dat het Bureau voorstelt, dit stuk aan te nemen voor kennisgeving, ook omdat de meerderheider Kamers zich van het zenden van een adres hieromtrent heeft onthouden. Spreker is van een meening, tegenovergesteld aan die van het Bureau, en stelt voor, hieraan wel mede te werken. De.ze aangelegenheid is besproken in den Middenstandsraad, er is door Minister Verschuur toegezegd, dat een wettelijke ege- ling van het cadeaustelsel in bewerking was, doch er is intusschen tot heden toe aan de toezegging, dat die regeling er komen zou, niet voldaan. In Belgie is men overgegaan tot een wettelijke regeling van het cadeaustelsel. Deze is 1 April j.l. in werking getreden. Het zijn de Koninklijke besluiten van 13 Ja -uari en 22 Februari 1936. Het is te betreuren, dat aan de eischen van den middenstand zoo wei- nig gehoor wordt gegeven door de regeering.' Naar sprekers meening ligt het op den weg der Kamer, de regeering alsnog te verzoeken over te gaan tot een wettelijke regeling van het cadeaustelsel. De SEORETARIS: Dat is gebeurd! De heer VAN GOETHEM acht het 't beste, op het aambeeld te blijven kloppen. Als motief tegen een wettelijke regeling van het cadeau stelsel wordt aangevoerd, dat men daarmede de werkloosheid in de hand zou werken. Dit is met waar. Door vereenigingen van huis- vrouwen, consumentenvereenigingen, doo' de middenstandsbobden, de Kamers van Koop- handel, ja wie al niet, is geageerd tegen het cadeaustelsel. Het is belang van den midden stand, dat er een wettelijke regeling van deze materie komt. Spreker stelt voor, evenals de 8 Kamers die aan het verzoek van het natio naal comity tot beteugeling van het cadeau stelsel gevolg hebben gegeven, bij de regee ring aan te dringen op bet ontwerpen van een wet tot beteugeling van het cadeaustelsel. De SECRETARIS merkt op, dat voldomde bekend is, hoe in het algemeen over het cadeaustelsel gedacht wordt. Het voorste! van het Bureau is niet ontstaan omdat slechts 8 Kamers van Koophandel een nader adres om- trent deze materie hebben verzonden, doch uit de overweging, dat le regeering van deze kwestie volledig op de hoogte is. De Nijver- heidsraad heeft destijds den Minister in deze zaak van advies gediend, en dat rapport is aanleiding geweest, dat het rapport van den Middenstandsraad naar den achtergrond is gedrongen. In het rapport van den Nijverheids- raad werd de vrees uitgesproken, dat een wettelijke regeling van het cadeaustelsel de werkloosheid in bepaalde bedrijven en indus- trieen ten zeerste in de hand zou werken. Hier heeft destijds bij het Bureau en de Kamer de overweging gegolden, dat men de menschen tegen zichzelf behoorde te be- schermen, en is dan ook door deze Kamer aangedrongen op een wettelijke regeling van het cadeaustelsel. Verschillende Ministers heb ben sindadden deze kwestie bekeken, gewikt en gewogen, doch de bezwaren blijken naar hun meening niet teger. de voordeelen op te wegen. Het Bureau heeft overwogen, dat het zenden van een adres in deze omstandigheden geen zin meer zou hebben, het onderwep is volkomen platgepraat. Waarom zal men adressen zenden, indian I voren de uitwerking voldoende bekend is? Men beloopt de kans er een gevoel van ontstemming mee te verwek- ken. Het heeft geen nut, men is er volledig van op de hoogte. Het advies van net Bureau vloeit voort uit een tactisohe handelwijze, daar het van meening is, dat door het zenden van een adres deze zaak niet wordt gediend. Het gaat op het oogenblik tusschen de fabrieken en den handel, en nu zal het er maar aan liggen, wie de beste papieren heeft. Die zal het ten slotte winnen. Er zijn in deze zaak twee belangen, dat van de industrie, die de cadeaux vervaardigt, en dat van den handel, dat tegen zijn zin gedwongen is tot het geven van cadeaux. Zooals thans de zaak staat is het volkomen nutteloos, aan te dringen op een wettelijke regeling van het cadeaustelsel. TOen dit over wogen was, is ge'informcerd, hoeveel Kamers aan het verzoek tot het zenden van een adres gevolg hadden gegeven, en is gebleken, dat dit er 8 geweest waren. Men kan geen adressen zenden, omdat anderen het ook doen, indien men het doet, moet men iets nieuws kunnen vertellen. De heer VAN GOETHEM constateert, dat het argument van den secretaris is, dat het voldoende bekend is, hoe in den lande over het cadeaustelsel wordt gedacht. Hij vraagt, het nog eens te probeeren. Er is thans een nieuwe bewindsman giekomen, wellicht, dat deze er anders over denkt. Men leeft thans onder Minister Geliissen, en onder Minister Verschuur is destijds beloofd, dat een wetsont werp zou worden ingediend. De Nijverbeids- raad heeft toen zijn rapport ingezonden, het- geen oorzaak geworden is, dat aan de voome- mens geen gevolg gegeven is. Het is voor den middenstand een kwestie van zelfbehoud. De Nederlandsche Industrie is met het behoud van het cadeaustelsel niet gediend. De grootbedrij- ven, zooals Kwatta b.v., gaan naar Leipzig, naar Lyon, naar de beurzen om hun cadeau artikelen in te slaan. Daar is dan ook het buitenland weer goed mee. De SECRETARISHoe Minister Gelissen er over denkt, blijkt wel uit zijn Memorie van Antwoord, waar hij zegt: ,,Het vraagstuk eener wettelijke regeling van het cadeaustelsel betreft niet slechts de belangen van een deel van den detailhandel, doch ook van de nijverheid; zoo moet in ver band met hiet steeds groeiend aantal werk- loozen rekening worden gehouden met het aantal dergenen, die in het fabriceeren van cadeau-artiikelen en hetgeen daarmede -'er- band houdt, hun bestaan vinden. Ondergetee kende acht onder deze omstandigheden be raad gelboden." Hieruit blijkt toch niet, dat de Minister niet van dit onderwerp op de hoogte is. De heer OGGEL vraagt of de leden kennis hebben genomen van de laatste plaat van het Nationaal Comite tot beteugeling van het cadeaustelsel, aangevende de gebeurtenissen vodr en na de uitspiraak van den Minister. Hieiin wordt gedemonstreerd het verschil tusschen vodr en na 2 December, de datum waarop de Minister aan 't wocrj was. De Levers Zeep Mij. maakte v66r 2 December propaganda met haar cadeaux van Neder- landsch fabrikaat, na 2 December kwam zij met cadeaux Engelsch fabrikaat. De SECRETARIS merkt op, dat de :naat- sohappij zich verdedigd heeft met te schrij ven, dat Maastricht niet voldoende kon '.eve- ren. De heer OGGEL acht het zenden van een adres niet verkeerd. Men denke aan het: frappez, frappez toujours! De VOORZITTER verzoekt den leden, r'eze zaak over te laten aan de prudentie van uet Bureau. De heer OGGEL acht het mogelijk, dat iiog nieuwe argumenten worden gevonden, die men tot dusver nog niet onder de oogen heeft gezien. De heer VAN GOETHEM adviseert, het er nog eens op te wagen. De VOORZITTER stelt voor, deze zaak voor nader onderzoek en eventueel uitvoering te renvoyeeren naar het Bureau. Met algemeene stemmen wordt aldus be sloten. 16. Westontwerp, houdende regeling be- treffende het vestigen vail inrichtingen, waarin eenige tak van detailhandel, ambacht of kleine nijverheid zal wor den nitgeoefend. Bij de Staten-Generaal is ingediend een wetsontwerp, kortheidshalve genoemd het „vestigings-ontwerp", waarvan het beginsel in art. 1 aldus wordt omschreven: „1. Indien een of meer rechtspersoonljk- heid bezittende vereenigingen van onderne- mers in een tak van detailhandel, ambac.it of kleine nijverheid daartoe het verzoek ioen, kan bij algemeenen maatregel van bestuur worden bepaald, dat een inrichting, waarin deze tak al dan niet uitsluitend zal worden uitgeoefend, voorzoover die uitoefening be treft, niet zal mogen worden gevestigd zonder daarttoe van de Kamer van Koophandel en Fa brieken verkregen vergunning." In zijne Memorie van Toelichting wjst de heer Gelissen, Minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart er op, dat de zorgen, waar- onder de handeldrijvende en de industrieele middenstand gebukt gaan, van onderscheiden aard zijn. Onder den invloed van de tijdsom- standigtheden is het complex van vraagstuk- ken in bijzondere mate actueel geworden. De vrijheid van vestiging, welke tot nu toe in detailhandel, amibacht en nijverheid, *n welke branches het middenstandsbedrijf nog altijd de overhand heeft, geldt, heeft juist hier veelal andere dan gunstige gevolgen gehad. Zoo is geenszins nieuw de klacht, dat het aan tal dergenen, die met weinig of geen vak- of koopmansbekwaamheid als zelfstandig onaer- nemer een zaak beginnen, alle perken te bui- ten gaat. Mogen al enkelen slagen, groot is het aantal dergenen, die bij gebrek aan ten nis en ervaring teleurgesteld uitkomen en zoo- doende het weinige kapitaal, dat zij als inzet in den strijd om een zelfstandig bestaan kon- den bijbrengen, iniboeten. Van mededinging, die een heilzame, selecteerende werking uit- oefent, tot een rationeeler bedrijfsbeheer ieidt, of de kosten van voortbrenging op een lager peil brengt, is hier geen sprake. Veeleer wordt aldus een ongezonde concurrence in de nand gewerkt, kapitaal vernietigd en d'oor veimin- dering van de omzetten per ondememing daling der kosten belemimerd, wellicht zelfs prijsverhDoging teiweeggebracht. In verband daarmede wordt gewezen op het ontstellend aantal winkelzaken welke na een kort bestaan weer verdwijnen. Blijkens een onderzoek van het Economisch Instituut voor den Middenstand werden in Mei 1928 te Til- burg 109 kruidenderswiinkels geteld, waarvan er in Juld 1934 nog slechts 53 bestonden. In het Hoefkadedistrict te 's Gravenhage be stonden in 1927 95 kruidenierswinkels, waar van er in Juli 1932 nog 36 waren ovefgeble- ven. In verband met deze toestanden wenscht de Minister te verkrijgen meerdere waarbor- gen in zake deskundigheid en financieele draagkracht, van hen die beoogen zich in ge- noemde takken van bedrijf als ondernemer te vestigen. Men moet zich z.i. niet straffeloos ook veel'al tot schade van leveranciers zonder kennis van zaken in het bedrijfsleven wagen. De toeleg is niet te waarborgen dat slechts volkomen voor hun taak berekende personen zich zul'len vestigen, doch om den grooten stroom van ongeschikten te keeren. De voor- naamste bedoeling is verheffing van het vak Voor de uitvoering dezer wet worden de Kamers van Koophandel en Fabrieken inge schakeld. Zij zullen eventueel de vergunningen na beoordeeling der aanvragers en hunne om standigheden moeten beoordeelen. Het Bureau vestigt er de aandacht op, dat, wanneer dit wetsontwerp in alle gemeenten en voor alle bedrijven zou moeten worden uit- gevoerd, het de veranbwoordelijkheid der Ka mers op ingrijpende wijze zou belasten. Uit de Memorie van Toelichting blijkt echter, dat het ontwerp een gematigden geest ademt, en vooralsnog de bedrijfsvrijheid weinig aan ban- den legt. Er zal b.v. geen rekening moeten worden gehouden met al of niet bestaande behoefte zooals uit middenstandskringen ook wel wordt gepropageerd. De maatregel zal ook alleen in werking tre- den wanneer dit door organisaties in bepaal de vakken wordt gevraagd en dan voor de in den algemeenen maatregel aan te wijzen ge meenten. Het wetsontwerp opent dus alleen de moge- lijkheid dat in bepaalde gemeenten het vesti gen van nieuwe zaken of de uitbreiding van bestaande zaken niet langer zal vrij- staan, doch alleen aan hen, die aan bepaalde eischen van creddetwaardigheid, handelsken- nis en vakibekwaamhedd voldoen. Te consta- teeren of aan die eischen voldaan wordt, welke vermoedelijk eventueel wel nader zullen worden omschreven, zal de taak der Kamers van Koophandel zijn. Indien dit onderwerp aanleiding geeft tot op- of aanmerkiingen zal het Bureau die gaarne vernemee. De heer VAN GOETHEM meent, er op te moeten wijzen, dat aan den middenstand wordt geknaagd van tiwee zijden, en wel door de groot-bedrijven eenerzijds en anderzijds door de kleine ondememers. Van dit vestdgingsontwerp verwacht hij zeer weinig resultaat, daar het behoefte-element in dit ontwerp ndet is ingeschakeld. In het algemeen zijn er voldoende niidden- standsbedrijven om aan de behoefte te vol doen. Het is een felt, dat verschillende kleine middenstandszaken, vooral in de klein- handel, worden gevestigd die niet voldoen aan redelijk te stellen eischen. En juist het behoefte-element is noodig om die kleine zaken, fdie als paddenstoelen uit den grond verrijzen, en die na een korten tijd weer ver- dwenen zijn, tegen te gaan. Dat is de ves- tigingswet het behoefte-element niet is inge schakeld, is een handicap. Ook in de Memorie van Toelichting staat vermeld, dat verschil lende zaken worden gevestigd, die na een zeer korten tijd weer verdwenen zijn. Daarin worden aangehaald de onderzoekingen van het Economisch Instituut voor den Midden stand, die ten resultaat hebben, dat er van die bedrijfjes na een jaar weer 75 weg zijn. Spreker geeft het Bureau in overweging, in dien hat wetsontwerp aangenomen zal zijn, maatregelen te nemen voor een toepasaing, .zooals die door den Minister is aangegeven. De SEORETARIS antWoordt, dat de mid- denstandsorganisatdes dit in hun macht heb ben. Zij dienen zelf met ordening te beginnen en dan een verzoek te richten. De heer VAN GOETHEM merkt op, dat dan ook allereerst noodig is de instelling van bedrijfsraden. Doondat het behoefte-element niet ingeschakeld is, is de werking der wet voor een deel teniet gedaan. De toepassing der wet zal zijn, de vestiging van sommigen tegen te gaan. Het Bureau is dan in de ge- legenheid, op zijn qui vive te zijn in het be lang van den middenstand en te vragen toe- passing der wet voor Zeeuwsch-Vlaanderen. De SEORETARIS vraagt of de leden der Kamer" er inderdaad zoo naar verlangen deze wet te mogen uftrvoeren? Indien de wet wordt ingevoerd, zal deze natuurlijk worden toegepast zooals het behoort. Spreker heeft zich evenwel afgevraagd, wie van de leden er sterk naar zal verlangen, te beschikken over de toekomst van verschillende menschen. Het klinkt allemaal heel mooi, en hij kan 't zich indenken, dat in deizen onevenwichtigen tijd over zulke maatregelen wordt gedacht, doch spreker heeft de verschillende zaken te Ter Neuzen, waar hij uit den aard der zaak goed bekend is, eens de revue laten passeeren. Hij was voomemens, doch het ontbrak aan de gelegenheid om daaraan gevolg te geven, eens een lijist te maken van de in Ter Neuzen be staande bedrijven, met aanteekening van het vroeger beroep of bedrijf der stichters of op- richters. En dan zou blijken, dat. indien de aanharugige wet een 50 of 60 jaar geleden zou hebben gegolden, te nauwemiood 20 van de thans bestaande zaken er zouden zijn, want van de overige had men de oprichters geen vergunning kunnen verleenen wegens gebrek aan vakkennis. Het overgroote deel is opge- richt door personen die van het bedrijf waar in ze Zich gingen bewegen geen vakkennis hadden. En toch behooren onder die zaken niet de kleinste, maar zijn vele uitgegroeid tot mooie, florissante bedrijven. De heer Van Goethem moet daarover niet het hoofd schud- den, want het is hier in openlbare vergadering niet de plaats, maar spreker kan de zaken en hunne eigenaars of oorspronkelijke eige- naars met naam noemen. iHij heeft nagegaan het verleden van de menschen en van hun oudens, en het is teeke- nend, hoeveel hoofden van bedrijven er zijn, die of niet met vakkeflnis, of niet met kapi taal zijn begonnen. Een dergelijke vestigings- wet moet ibelemmerend werken voor men schen met enengie. Spreker denkt hierbij ook aan Sir Henri Deterding, over wie dezer dagen in verband met zijn 70sten jaardag zoo- veel gesohreven wordt. Deze is toch ook als gewoon kantoorfbediende begonnen, en staat thans aan het hoofd van een wereldconcern. Indien er prijts op gesteld wordt, kan spre ker een staat opmaken van de bedoelde zaken, die voor het gnootste deel geslaagd genoemd mogen worden, terwijl hij daartegenover ook feiten kan noemen, van menschen die begon nen zijn 6n met vakkennis en kapitaal, en die zijn mislukt. Spreker kan zich begrijpen, dat de middenstand concurrenten wil weren, doch heeft zich daarfbij ook afgevraagd: waar moet men heen met de menschen, die men afwijst? Moet men die naar steun of Maatschappelijk HulplbetOon verwijzen Spreker is van oor- deel, dat niet zoozeer de vakkennis, doch wel energie en doorzicht belangrijke factoren zijn voor het slagen van vele zaken. Het afwe- Zige li)d van Breskens is het met het wetsont werp ook niet eens. Deze heeft aan spreker gezegd: indien ik met vakkennis had moeten beginnen, zou mijn fabriek er niet hebben gestaan. De heer DE MEIJER kan zich geheel aan- sluiten bij hetgeen de Secretaris heeft gezegd. Spreker kan vender gaan, en als huisvader vragen, waar hij dan naar toe moet met zijn kinderen. Spreker behoort tot een religie die het groote gezin propageert, doch indien deze wet tot stand zou komen, zou men er op den duur toe moeten overgaan, geen kinderen te kweeken. De SECRETARIS is van oordeel, dat indien het behoefte-element in het wetsontwerp zou worden gebracht, dit een tweesnijdend zwaard zou blijken te zijn voor den middenstand zelf, want er zijn van alle zaken voor de behoefte van het publiek genoeg. Dan zou dus ook vloor de kinderen van middenstanders de ge legenheid om nog zaken te beginnen, worden benomen. De heer DE MEIJER merkt op, dat dan met den middenstand den neringdoenden mid denstand wordt bedoeld. De heer VAN GOETHEM is van meening, dat de Secretaris te veel luistert naar de ideeen, die altijd hebben gegolden. Men kan thans niet afgaan op de toestanden van 60, 50 en 40 jaar geileden. De maatschappelijke toestanden hebben zich in de laatste jaren enonm gewijziigd. De statistieken wijzen het uit, en ook Minister Gelissen wijst op dit feit, dat van de zaken, die werden opigericht er na een jaar weer 75 verdwenen waren van het maatschappelijk booneel. Het is mogelijk, dat die menschen geen energie hadden, doch in ieder geval is het ook een kBpitaalvemietiging, daar de menschen tot den bedelstaf zijn gebracht, en een hoop kapitaal van familie of andersizins verloren is. Daarom heeft ook de georganiseerde midden stand gemeend, dat een vestigingswet reden van bestaan heeft. Er moet voorkomen wor den, dat elke uitgeschudde boer, of ieder amb- tenaartje, dat werkloos is geworden, en ieder die voor niets meer deugt, een winkeltje gaat beginnen. De toestand is niet meer, zooals die vroeger geweest is. En als dan zoo iemand het niet meer har den kan, moet hij er uit, wat een groote kapi- taalvemietiging ten gevoige heeft, waardoor menschen tot den bedelstaf gebracht worden. De vestigingseischen zijn naar sprekers mee ning esn allereerste eisch voor het bedrijfs leven. Het ligt dan ook op den weg der Kamer, indien de wet er komt, aan de uitvoe ring mede te werken. De SECRETARIS wijst er op, dat de sta- tistiek, waarop de heer Van Goethem d'oelt, in hoofdizaak slaat op den toestand in de groote steden. Hier is het evenwel zoo, dat van de zaken, waarop spreker doelt, geen 75 is verdwenen, doch zeker 90 als geslaagd mag worden beschouwd. De heer VAN GOETHEM: Doch toch niet van den dag van vandaag! De SECRETARIS: Ook van die, in de laat ste jaren gesticht. Laten de leden der Kamer zelf eens nagaan, hoe velen van hen hier zou den zitten als hoofd van hun bedrijf, wan neer de wet ten tijde dat hun ouders of voor- gangers begonnen, eens had bestaan. Hij vervolgt, dat booh ieder indlvidu recht heeft op een bestaan. Indien de wet voor een ieder zou worden ingevoerd, zou men daar mede het ontstaan van self-made men onmo- gelijk maken, Misschien gevoelt spreker dat sterker als een grief, omdat hij ook tot die groep behioort. Met eenige bescheidenheid mag spreker zeggen, zijn carriere ook zelf gemaakt te hebben. Spreker is ook niet met de vakkennis begonnen die men voor zijn amlbt zou eischen, en hij geiooft toch zijn taak tot tevredenbeiid der Kamer te verrich- ten, Indien een ieder het voor zijn eigen woonplaats eens zou nagaan, zou men tot^de ontdekking komen, dat er veel zaken zijn, die door toevallige omstandigheden tot stand ge- komen zijn. En het behoeft nu niet direct een uitgeschudde boer te zijn, doch er zijn in- dertijd toch ook heel wat zoons van landbou- wers geweest, waarvoor in het bedrijf geen plaats was, die zich op den handel hebben toegelegd, en spreker mag zeggen velen met suoces. Spreker is van meening, dat de wet bij een piatteiandskamer als deze in zijn werking sterker en ingrijpender zal zijn dan in de groote steden. Hij vraagt zich af, als men er voor staat, wat gedaan moet worden met een jongmemsch, dat voor zichzelf moet be ginnen Spreker Zou er huiverig van zijn, dit uit te maken. Dit is een groote verant- woordelijkheid. De heer DE MEOER merkt op, dat hetgeen de Secretaris zegt, waar is. Hij vraagt, of het niet meer te prijizen is, dat iemand tracht zijn brood te vendienen, dan dat hij naar den steun gaat. Moet men dan tegen zoo iemand maar gaan zeggen: loop naar den steun? De heer VAN GOETHEM meent, dat deze wet juist is ter voorklomimg van nog meer on- gelukken. De heer DE MEIJER: Waar wilt u dan de menschen heen stunen? De heer VAN GOETHEM: Ik wil ze ner- gens sturen. Men kan zich den toestand van den middenstand niet indenken. De heer OGGEL is van meening, dat de heer Van Goethem zich blind staart op den toestand van den middenstand. De heer VAN DER PEIJL merkt op, dat de wet ook niet uitsluitend betreft den mid denstand, doch ook degenen, die iets willen beginnen. De heer SCHEELE is van meening, dat de Secretaris volkomen gelijk heeft. Hij vraagt Waar zouden wij zijn, indien in onzen tijd een dergelijke wet had bestaan? Hoe zou het met onze ouders zijn gegaan, hoe met ons? Indien wij geen recht gehad hadden, te trach- ten van de straat af te komen en ons hrood te verdienen, wat zou er dan van ons geko- m,en zijn? Een ieder behoeft naar mijn mee ning gelijke rechten te hebben om Zijn bestaan te zoeken. Hoe zijn we zelf begonnen Hoe zijn onze vaders begonnen De heer VAN GOETHEM meent, dat het ■goed is, dat de Kamer zelf over de wet niet heeft te besliss«n, anders had deze weinig kans. Hij zal Zioh natuurlijk bij de meening der meerderheid neer moeten leggen. De SEORETARISIndien we de wet moe ten uitivoeren, zullen wij dit natuurlijk op loyale wijize doen. De VOORZITTER merkt op, dat er hier al volop gefboomd wordt Over iets wat nog in de liucht zweeft. Hij stelt voor, de mededee ling van het Bureau aan te nemen voor ken- nisgeiving. Met algemeene stemmen wordt aldus be sloten. 17. Suikerbietengarantie. Naar aanleiding van het schrijven, krach- tens besluit der Kamer van 28 December 1.1. waarbij ernstige bezwaren werden ingabracht tegen het voornemen van den Minister van Landlbouw en Visscberij om opnieuw het kwantum sui'kenbieten der suikerbietentelers waarvoor garantie verleend wordt te verla- gen, is dd1. 8 April 1936 door de Kamer van den Minister voomoemd ontvangen het vol gende schrijven: „Naar aanleiding van nevenvermeld schrij ven betreffende mijn aanvankelijk voornemen om 5 van de suikerbietengarantie van de suikerbietenverbouwers toe te wijzen aan de fabrieksaardappeltelers, heb ik de eer u het volgende mede te deelen: „De toestand op de aardappelmeelmarkt en de aardappelmeelpositie van Nederland in het bijzond'er, is van dien aard geworden, dat het moodzakelijk was de reeds sterk ingekrompen uitpoot van fabrieksaardappelen nogmaals in- grijpend te beperken. Niet alleen beteekende dit een groot finan- oieel nadeel voor de Veenkoloniaie landbou- wers, doclh ook een ontwrichting van het bouwplan, daar de verlbouw van hakviuchten op veemkoloniale gronden voor een goede be drijf sivoering in hooge mate n-oodzakelijk is. Het spreekt dan ook vanzelf, dat de over- heid, bij het voorsehrijven van een d'usdanig sterke inikrimpinig van de fabrieksaardappel- teelt, compenisatie moest geven door uitbrei ding van den verbouw van andere hakvruch- ten mogelijk te maken. In de allereerste pLaats kwam hiervoor in aanmerking, mede wegens de arbeid'sintensi- teit, uitbreiding van de bietenteelt. Aangezien de suikerposiitlie van ons land uit breiding van het totaal suikerbietenareaal het verleenen van garantie voor meer dan 1540 mil'lioen K.G. suikeribieten zeer be zwaarlijk maakte, achtte ik het in het alge meen belang verantwoond de uitbreiding van de bietenteelt in de Veenkolonien te doen ge- schieden door de garantie in de overige dee len des lands te venminderen. Het spreekt vanizelf, dat dit toesluit niet dan na rijp iberaad werd genomen en dat daama voortdiurend werd geizocht naar mid- delen om het nadeel, dat de van oudistoer sui keribieten verbouwende streken ondervonden, zooveel mogelijk te ondervangen. Het doet mij dan ook genoegen te kunnen mededeelen, dat dank zij de medewerking van belianghebbenlden een zoodanige opftossing is gevonden,- dat ik op mijn eerstgenomen be- slissing kon terugkomen en de venmindering met 5 niet behoefde te worden dioorge- voerd." Met het oog op de hierlbij betro-kiken groote belangen voor Zeeuwsch-Vlaandenen is dit schrijven door het Bureau met voldoening ont vangen. Het hoopt, dat hiermede het gevaar voor verdere verlaging van het suikerbieten areaal, ook Voor de toekomst, geweken is. Het stelt voor, dit schrijven aan te nemen voor kennisgeving. Aldus wordt besloten. 18. Rekening over 1935. Overeenkomlstag het voorstel van het Bureau wordt de Pinancdeele Commissie met alge meene stemmen gemachtigd tot waetsbelliing der rekening over 1935, zoodra die -zal zijn opgemaakt. 19. Omvraag. Aangezien niemand het woord verlangt. sluit de VOORZITTER de vergadering.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1936 | | pagina 6